ECLI:NL:RBLIM:2016:7757

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 september 2016
Publicatiedatum
7 september 2016
Zaaknummer
5328175 CV EXPL 16-7932
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • E.P. van Unen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil in kort geding met betrekking tot ontruimingsvonnis

In deze zaak, die zich afspeelt in Maastricht, heeft de Rechtbank Limburg op 7 september 2016 uitspraak gedaan in een kort geding dat betrekking heeft op een executiegeschil. De eiser, [eiser sub 1], huurt een woning van Woningstichting Servatius en is eerder veroordeeld tot ontruiming van deze woning op basis van een verstekvonnis van 13 augustus 2014. Eiser heeft verzet aangetekend tegen dit vonnis, maar dit verzet is afgewezen. De situatie is gecompliceerd door de beëindiging van de schuldsaneringsregeling (WSNP) van eiser, die op 8 juli 2016 definitief werd. Eiser vorderde in dit kort geding om Servatius te verbieden het ontruimingsvonnis ten uitvoer te leggen, onder het dreigement van een dwangsom van € 50.000,00 bij overtreding van dit verbod.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen misbruik van bevoegdheid is aangetoond door Servatius om het vonnis te executeren. De vordering van eiser is afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat de beëindiging van de WSNP geen noodtoestand voor eiser opleverde die de executie zou kunnen blokkeren. Bovendien zijn er geen nieuwe feiten of omstandigheden gepresenteerd die een noodtoestand voor eiser zouden rechtvaardigen. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de stelling van eiser dat er geen huurachterstand meer is, niet voldoende is om de executie te verbieden. De rechtbank heeft de proceskosten aan de zijde van Servatius toegewezen, waarbij eiseres sub 2 q.q. als de in het ongelijk gestelde partij werd aangemerkt.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht
Zaaknummer: 5328175 CV EXPL 16-7932
Vonnis in kort geding van 7 september 2016
in de zaak van
1) [eiser sub 1],
wonend [adres], [woonplaats]
2) [naam] BESCHERMINGSBEWIND B.V., in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen die (zullen) toebehoren aan eiser sub 1,
eisende partij,
gemachtigde mr. H.C. Ingelse
tegen
Woningstichting servatius,
gevestigd te Maastricht,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. N. Kooistra.
Partijen zullen hierna [eiser sub 1], [eiseres sub 2] q.q. en Servatius genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het exploot van dagvaarding d.d. 27 augustus 2016
  • de van de zijde van Servatius op 31 augustus 2016 ontvangen producties
  • de van de zijde van [eiser sub 1] op 1 september 2016 ontvangen producties
  • de van de zijde van Servatius op 2 september 2016 ontvangen productie
  • de van de zijde van [eiser sub 1] op 5 september 2016 ontvangen producties
  • de mondelinge behandeling ter zitting van 5 september 2016, waar beide gemachtigden aan de hand van een pleitnota hun standpunten hebben toegelicht.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser sub 1] huurt van Servatius de woning te Maastricht aan de [adres] (verder te noemen: het gehuurde).
2.2.
Bij verstekvonnis van 13 augustus 2014 van deze rechtbank (verder te noemen: het verstekvonnis) is [eiser sub 1] veroordeeld om het gehuurde binnen twee weken na betekening van dat vonnis te ontruimen.
2.3.
Tegen het verstekvonnis is op 6 oktober 2014 door [eiser sub 1] verzet ingesteld, die vordering is bij vonnis van 14 januari 2015 (verder te noemen: het verzetvonnis) afgewezen waarbij het verstekvonnis is bekrachtigd. Tijdens die procedure heeft Servatius de toezegging gedaan dat zij niet tot executie van het vonnis zal overgaan zolang [eiser sub 1] in het WSNP-traject zit (dat op 11 november 2014 gestart was).
2.4.
Bij arrest van 25 augustus 20156 heeft het gerechtshof Servatius in het door [eiser sub 1] ingestelde appèl tegen het verzetvonnis ontslagen van instantie omdat [eiser sub 1] het griffierecht niet had voldaan.
2.5.
Op 10 november 2015 is de schuldsaneringsregeling tussentijds en zonder zogenoemde schone lei beëindigd. [eiser sub 1] heeft tegen die beslissing tevergeefs beroep en cassatie ingesteld en op 8 juli 2016 is de beëindiging van het WSNP-traject definitief geworden.
2.6.
Bij beschikking van 8 juni 2016 is [eiseres sub 2] met ingang van 16 juni 2016 als bewindvoerder benoemd over de goederen die (zullen) toebehoren aan [eiser sub 1].
2.7.
Bij exploot van 23 augustus 2016 heeft Servatius de ontruiming van het gehuurde aan [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] q.q. aangezegd, en bevel gedaan tot betaling van (onder meer) het bij het verstekvonnis toegewezen bedrag van € 1.535,58 aan huurachterstand. Dit bedrag berustte op een misverstand en diende € 287,43 te zijn, nu [eiser sub 1] reeds eerder € 1.073,62 had voldaan. Ook dit restant van € 287,43 is inmiddels voldaan.

3.De vordering

3.1.
[eiser sub 1] vordert - kort gezegd - om Servatius te verbieden het ontruimingsvonnis ten uitvoer te leggen, onder verbeurte van een dwangsom van € 50.000,00 bij overtreding van dat verbod en onder verwijzing van Servatius in de proceskosten.
3.2.
Servatius heeft gemotiveerd verweer gevoerd, waarop hierna voor zover nodig zal worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gestelde - en niet weersproken - spoedeisend belang staat vast.
4.2.
De vordering van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] q.q. is te beschouwen als een executiegeschil en valt onder de reikwijdte van artikel 438 Rv. Ten aanzien daarvan geldt als uitgangspunt dat de partij aan wie de vordering bij - zoals hier het geval is - uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis is toegewezen, bevoegd is tot tenuitvoerlegging van die veroordeling. Dat in dit geval, omdat de WSNP is beëindigd, een volledige belangen-afweging ex nunc (zo begrijpt de kantonrechter dit argument van [eiser sub 1]) dient te worden gemaakt, waarbij dan in aanmerking dient te worden genomen dat er op dit moment geen huurachterstand meer is, is een zienswijze die geen steun vindt in wet of jurisprudentie. De stelling van [eiser sub 1] dat Servatius er
geen enkelbelang bij heeft om het vonnis thans te executeren, wordt overigens weerlegd door de overgelegde klachten m.b.t. overlast vanuit het gehuurde en veroordeling van [eiser sub 1] wegens ontucht met een minderjarige, gepleegd in het gehuurde.
Bovendien is aan de veroordelingen in de proceskosten niet voldaan.
4.2.1.
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt voorts mee dat inhoudelijke bezwaren tegen het veroordelende vonnis in een executiegeschil niet gehonoreerd kunnen worden. Het mag geen verkapt hoger beroep zijn. Slechts indien sprake is van misbruik van genoemde bevoegdheid, kan tenuitvoerlegging van het vonnis worden verboden. In lijn hiermee is in sinds HR 22 april 1983, NJ 1984, 145 “Ritzen/Hoekstra” bestendige rechtspraak aanvaard dat van dat laatste sprake kan zijn als het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien ná het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk een noodtoestand doen ontstaan voor de geëxecuteerde, zodat onverwijlde tenuitvoerlegging onaanvaardbaar is.
4.3.
Gesteld noch gebleken is dat het verstekvonnis dan wel het verzetvonnis op een klaarblijkelijke misslag berust.
4.4.
Van na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten die klaarblijkelijk een noodtoestand doen ontstaan voor [eiser sub 1] is niet gebleken. De diagnosebrief van het Riagg van 19 juni 2009 kan bezwaarlijk als zodanig aangemerkt worden nu die informatie reeds in 2009 bij [eiser sub 1] bekend was en daarom ook al in de verzetprocedure aangevoerd had kunnen worden. Dat het WSNP-traject is geëindigd is weliswaar een feit dat na het verstekvonnis is voorgevallen, doch dat dáárdoor een noodtoestand ontstaat, is gesteld noch gebleken. De stelling dat het minderjarige kind van [eiser sub 1] thans bijna voltijds bij hem in het gehuurde zou verblijven, waar hij ten tijde van het verzetvonnis daar slechts voor de helft van de tijd woonde, is door Servatius gemotiveerd betwist (alleen [eiser sub 1] staat ingeschreven op het adres van het gehuurde) en is door [eiser sub 1] verder alleen gestaafd door een verklaring van de voogd van het kind, die schrijft dat het kind om het weekend en minimaal 1 dag in de week bij de moeder verblijft. Wat daar ook verder van zij, het is de (mede)verantwoordelijkheid van [eiser sub 1] om de nodige voorzieningen te treffen om de nadelige gevolgen van een ontruiming voor zijn kind zoveel mogelijk te beperken. Dat door de ontruiming een noodtoestand zou ontstaan voor [eiser sub 1] en/of zijn kind is verder niet onderbouwd.
4.5.
Op grond van bovenstaande overwegingen wordt de vordering afgewezen.
4.6.
[eiseres sub 2] q.q. zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van Servatius tot de datum van dit vonnis begroot op € 815,87, bestaande uit € 600,00 aan salaris gemachtigde, € 117,00 aan griffierecht en
€ 98,87 aan explootkosten.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
veroordeelt [eiseres sub 2] q.q. tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van Servatius tot de datum van dit vonnis begroot op € 815,87.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.P. van Unen en is in het openbaar uitgesproken.
RK