Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
- het exploot van dagvaarding d.d. 8 augustus 2016
- de mondelinge behandeling ter zitting van 12 september 2016.
2.De feiten
- alsmede genoemd bedrag aan huur over de maand januari 2013 voor zover niet betaald;
- € 554,22 per maand vanaf 1 februari 2013 en bij vooruitbetaling te voldoen voor de eerste van iedere maand,(…)
zolang als gedaagde(n) de woning in gebruik hebben dan wel deze niet geheel leeg en ontruimd aan eisers hebben opgeleverd;”.
3.De vordering
4.De beoordeling
[naam vriendin]is aangeboden aan de betreffende incassogemachtigde en wel ten aanzien van het geheel van
haarschulden aan WZ. Gesteld noch gebleken is dat in een later stadium is overeengekomen dat die regeling ook op [eiser] van toepassing was en dat daarmee betalingen door [naam vriendin] in het kader van de met haar getroffen betalingsregeling óók [eiser] zouden bevrijden. Slechts indien zou komen vast te staan dat overeengekomen was dat (een deel van) die betalingen door [naam vriendin] specifiek aan die gezamenlijke schuld zou worden toegerekend, zou van een dergelijke kwijting sprake kunnen zijn. Zulks is echter niet het geval: in de betalingsregeling tussen [naam vriendin] en WZ is geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende schulden van [naam vriendin] en zijn deze als het ware op een hoop gegooid. Aldus is - in deze procedure - niet vast te stellen dat, en voor welk deel, door de betalingen van [naam vriendin] aan WZ op de gezamenlijke schuld van [eiser] en [naam vriendin] is afgelost, zodat voorshands moet worden aangenomen dat daarop niet is afgelost. WZ komt daarom nog steeds de bevoegdheid toe om het vonnis te executeren. Wellicht komt [eiser] , indien hij meer dan de helft van het te executeren bedrag betaalt, ten aanzien van dat meerdere deel op grond van art. 6:10 BW een regresrecht toe op [naam vriendin] doch dat laat het bovenstaande onverlet.