Op 21 september 2016 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een civiele zaak tussen [eiseres] en [gedaagde]. [Eiseres], vertegenwoordigd door advocaat mr. R. Smink, vorderde erkenning van haar eigendom van verschillende kunstobjecten, waaronder een Romeinse buste en een zwaard, en eiste betaling van de helft van de inkoopprijs van deze objecten, in totaal € 23.500,-. Daarnaast vorderde zij de afgifte van andere objecten en vergoeding van beslagkosten. [Gedaagde], vertegenwoordigd door advocaat mr. R. Gijsen, voerde verweer tegen de vorderingen van [eiseres]. De rechtbank behandelde onder andere de vraag of producties in de Duitse taal als bewijs konden dienen, en oordeelde dat dit niet noodzakelijk was voor de beoordeling van de zaak. [Eiseres] stelde dat zij als erfgenaam van haar overleden zoon gerechtigd was om de vordering in te stellen, en overhandigde een kopie van een 'Erbschein' ter onderbouwing. [Gedaagde] betwistte zowel de inhoud als de authenticiteit van dit document. De rechtbank oordeelde dat, gezien het vermoeden van erfopvolging, [eiseres] als enige erfgenaam moest worden beschouwd, tenzij [gedaagde] het tegendeel kon bewijzen. De zaak werd aangehouden voor verdere behandeling en de rechtbank stelde [eiseres] in de gelegenheid om het origineel van de 'Erbschein' over te leggen. De beslissing om de zaak aan te houden werd op 19 oktober 2016 genomen, waarbij de rechtbank elke verdere beslissing aanhield.