In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 21 september 2016 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [verzoeker], een chauffeur die sinds 4 mei 1998 in dienst was bij [verweerder], een metaalrecyclingbedrijf, en [verweerder] zelf. [verzoeker] was sinds 27 oktober 2015 arbeidsongeschikt door ziekte, met een burn-out als oorzaak. De bedrijfsarts had hem op 4 januari 2016 als volledig arbeidsongeschikt beoordeeld, maar na verschillende beoordelingen in 2016, waaronder op 4 juli, werd hij weer arbeidsgeschikt geacht voor zijn functie als chauffeur. Ondanks deze beoordelingen weigerde [verweerder] om [verzoeker] weer als chauffeur in te zetten, wat leidde tot de vordering van [verzoeker] in kort geding. De voorzieningenrechter oordeelde dat [verweerder] onvoldoende had aangetoond dat er bedrijfseconomische redenen waren voor de weigering en dat [verzoeker] recht had op wedertewerkstelling. De rechter heeft [verweerder] veroordeeld om [verzoeker] binnen 48 uur na betekening van het vonnis weer als chauffeur in te zetten, onder verbeurte van een dwangsom. Daarnaast werd [verweerder] veroordeeld tot betaling van € 400,- aan buitengerechtelijke kosten en de proceskosten.