ECLI:NL:RBLIM:2016:8236

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 september 2016
Publicatiedatum
22 september 2016
Zaaknummer
5352475 CV EXPL 16-8168
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot wedertewerkstelling in kort geding na arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 21 september 2016 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [verzoeker], een chauffeur die sinds 4 mei 1998 in dienst was bij [verweerder], een metaalrecyclingbedrijf, en [verweerder] zelf. [verzoeker] was sinds 27 oktober 2015 arbeidsongeschikt door ziekte, met een burn-out als oorzaak. De bedrijfsarts had hem op 4 januari 2016 als volledig arbeidsongeschikt beoordeeld, maar na verschillende beoordelingen in 2016, waaronder op 4 juli, werd hij weer arbeidsgeschikt geacht voor zijn functie als chauffeur. Ondanks deze beoordelingen weigerde [verweerder] om [verzoeker] weer als chauffeur in te zetten, wat leidde tot de vordering van [verzoeker] in kort geding. De voorzieningenrechter oordeelde dat [verweerder] onvoldoende had aangetoond dat er bedrijfseconomische redenen waren voor de weigering en dat [verzoeker] recht had op wedertewerkstelling. De rechter heeft [verweerder] veroordeeld om [verzoeker] binnen 48 uur na betekening van het vonnis weer als chauffeur in te zetten, onder verbeurte van een dwangsom. Daarnaast werd [verweerder] veroordeeld tot betaling van € 400,- aan buitengerechtelijke kosten en de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht
Zaaknummer 5352475 CV EXPL 16-8168
Vonnis in kort geding van 21 september 2016
in de zaak van
[verzoeker] ,
wonend te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
gemachtigde mr. M.J.J. Pieters
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam] METAALRECYCLING,
gevestigd te Heerlen,
verwerende partij, hierna: [verweerder] ,
gemachtigde P.J.A.A. Wassen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:
  • het exploot van dagvaarding van 9 september 2016 met producties
  • de van de zijde van [verzoeker] op 15 september 2016 nader ingebrachte producties
  • de mondelinge behandeling ter zitting van 19 september 2016, waar beide gemachtigden hebben gepleit aan de hand van een pleinota.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] is sinds 4 mei 1998 krachtens arbeidsovereenkomst voor 40 uur per week in dienst van [verweerder] in de functie van chauffeur.
2.2.
Op 27 oktober 2015 is [verzoeker] wegens ziekte (een zogenoemde burn-out) uitgevallen, waarna de bedrijfsarts op 4 november 2015 oordeelde dat [verzoeker] volledig arbeidsongeschikt is en dat er geen benutbare mogelijkheden waren, welk oordeel op 22 december 2015 onveranderd is gebleven.
2.3.
Op 4 januari 2016 hebben partijen (aan de hand van een daartoe strekkend standaardformulier van het UWV) een ‘Plan van aanpak’ ingevuld en ondertekend, waarin onder punt 6.1 - voor zover hier van belang - het volgende vermeld staat:

Het einddoel van de re-integratie is dat de werknemer weer in de oude functie gaat werken.
2.4.
Ook op 23 februari 2016 en op 18 maart 2016 heeft de bedrijfsarts geoordeeld dat [verzoeker] volledig arbeidsongeschikt is.
2.5.
Na het spreekuur op 19 april 2016 heeft de bedrijfsarts geoordeeld dat [verzoeker] alleen inzetbaar is voor aangepast werk waarbij geen voertuigen worden bestuurd, in verband met medicatie die hij nog steeds neemt.
2.6.
[verzoeker] heeft op 23 mei 2016 aan [verweerder] gemaild dat hij zijn medicatie aan het afbouwen is, dat hij daar de daaropvolgende zaterdag mee klaar is en dan maandag weer zou kunnen beginnen voor een paar uurtjes per dag, waarop [verweerder] diezelfde dag heeft teruggemaild: “
We wachten eerst het oordeel van de arbo-arts af.
2.7.
Op 27 mei 2016 heeft de bedrijfsarts (voor zover hier relevant) aan [verweerder] bericht:
Bovengenoemde werknemer was op mijn spreekuur. Hierover kan ik u het volgende mededelen:
Conclusie en prognose:
Betrokkene geeft aan dat de klachten en beperkingen dusdanig onder controle zijn, dat hij graag weer zijn eigen werk wilt gaan oppakken. De ondersteunende behandeling welke dit niet mogelijk maakte stopt morgen, dus deze beperkigen zijn dan ook opgeheven.
Aangezien betrokkene een geruime tijd niet gewerkt heeft, is het raadzaam om eerst met miinder uren te beginnen. Deze kunnen al snel uitgebreid worden, indien blijkt dat dit goed gaat. Betrokkene verwacht dit wel.
Advies/Mogelijkheid vervangend/aangepast werk:
Gezien de ontwikkeling in het klachtenpatroon adviseer ik om betrokkene week 22 te laten starten met halve dagen eigen werk. Indien dit goed gaat kan betrokkene per 6-6-2016 volledig hersteld gemeld worden. Is het wenselijk om een week langer halve dagen eigen werk te verichten, dan kan betrokkene per 13-6-2016 volledig hersteld gemeld worden.
Indicatie vervolgafspraak:
Enkel indien werkhervatting stagneert.
2.8.
[verweerder] heeft [verzoeker] sindsdien niet meer als chauffeur laten werken, hetgeen wederom tot een arbeidsongeschiktheid heeft geleid, waarna de bedrijfsarts [verzoeker] op 4 juli 2016 weer volledig arbeidsgeschikt heeft verklaard.
2.9.
Bij brief van 29 juni 2016 heeft [verweerder] [verzoeker] meegedeeld dat hij per 4 juli wordt verwacht om op het werk te verschijnen maar dat hij eerst op het terrein werkzaamheden zal dienen uit te voeren zodat partijen “gezamenlijk kunnen kijken of hervatting van de chauffeurswerkzaamheden mogelijk en veilig is”. [verzoeker] heeft onder protest daaraan voldaan.
2.10.
Op verzoek van [verweerder] heeft een arbeidsdeskundige van het UWV op 3 augustus 2016 een deskundigenoordeel gegeven. Die rapportage vermeldt:
3 Beschouwing
3.1
Algemeen
Samenvattend hebben we te maken met een 50-jarige man, die uitviel met psychische klachten. Er is momenteel sprake van opgeklaarde klachten.
De behandeling is afgerond.
Betrokkene werkt momenteel in ander werk.
Het is aannemelijk dat betrokkene sinds 4-7-2016 geen beperkingen meer ondervindt ten aanzien van zijn eigen werk als vrachtwagenchauffeur (40 uren per week).
Gezien de onderzoeksbevindingen en de anamnestische gegevens is het aannemelijk dat de cliënt arbeidsgeschikt voor zijn eigen werk vanaf 4-7-2016
(…)
5 Conclusie
Gezien de bevindingen is berokkene sinds 4-7-2016 arbeidsgeschikt te achten voor zijn eigen werk (vrachtwagenchauffeur, 40 uren per week).
6 Planning
Een arbeidskundig onderzoek kan nu plaats vinden.
(…)
Gesprek met de werkgever d.d. 3 augustus 2016.
(…)
Werkgever stelt dat belanghebbende in het recente verleden 2 keer met een containerwagen is omgekanteld en niet meer de verantwoordelijkheid wenst te nemen voor beroepsmatige deelname aan het verkeer.
(…)
Arbeidsdeskundige oordeelsvorming
Casus is voorgelegd aan de verzekeringsarts en deze is helder in zijn betoog:
Belanghebbende is per datum voornoemd geschikt voor de maatgevende arbeid. (…)
2.11.
[verweerder] blijft weigeren om [verzoeker] tot zijn eigen werk toe te laten en staat hem alleen werk ‘op het terrein’ toe, dat in ieder geval deels bestaat uit sloopwerkzaamheden.

3.De vordering

3.1.
[verzoeker] vordert - kort gezegd - de veroordeling van [verweerder] om hem op straffe van verbeurte van een dwangsom binnen 48 uur na dagetekeing van dit vonnis tot zijn overeengekomen werkzaamheden als chauffeur toe te laten, alsmede tot betaling van € 400,00 als vergoeding van buitengerechtelijke kosten met rente en tot betaling van de proceskosten en de nakosten met rente.
3.2.
[verweerder] voert gemotiveerd.

4.De beoordeling

4.1.
Het gestelde spoedeisende belang is voldoende aannemelijk gemaakt.
4.2.
Om een voorziening te kunnen treffen als gevorderd, dient met een redelijke mate van zekerheid aangenomen te kunnen worden dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat deze - of een vergelijkbare - vordering zal slagen. Bij deze beoordeling kan dus slechts een voorlopig oordeel worden gegeven en die beoordeling moet geschieden op basis van hetgeen in deze korte procedure naar voren is gebracht en aannemelijk is gemaakt.
4.3.
Gelet op de naar aard en inhoud op zichzelf onbetwist gelaten en ondubbelzinnige verklaringen van zowel de bedrijfsarts van 27 mei 2016 en als van de arbeidsdeskundige van het UWV van 3 augustus 2016 concludeert de voorzieningenrechter dat [verzoeker] in ieder geval vanaf 4 juli 2016 geschikt is te achten voor zijn werk als chauffeur. Dat [verzoeker] volgens [verweerder] gedurende zijn gehele diensttijd óók andere werkzaamheden heeft verricht zoals de werkzaamheden die hem thans nog uitsluitend worden opgedragen (hetgeen door [verzoeker] overigens betwist wordt: volgens hem heeft hij altijd uitsluitend chauffeurswerkzaamheden gedaan), doet daar niets aan af.
4.4.
Ter zitting heeft [verweerder] aangevoerd dat er een bedrijfseconomische reden is waarom zij [verzoeker] niet meer als chauffuer inzet. Er zouden minder ritten beschikbaar zijn als gevolg van lagere metaalprijzen en de afname van het aantal klanten. Nog daargelaten dat dit gemotiveerd betwist is en in deze procedure niet is komen vast te staan, heeft de ter zitting aanwezige directeur van [verweerder] te kennen gegeven dat [verzoeker] de enige van de (zes) chauffeurs in dienst van [verweerder] is aan wie geen chauffeurswerkzaamheden meer worden opgedragen. Bovendien heeft hij erkend dat hij een ZZP’er heeft ingehuurd om chauffeus gedurende hun vakantie te vervangen. Dit argument lijkt er dan ook met de haren te zijn bijgesleept en is dus onvoldoende overtuigend.
4.5.
Ter zitting is gebleken dat [verweerder] ’ belangrijkste argument om [verzoeker] geen chauffeurswerkzaamheden meer te laten verrichten, is dat hij disfunctioneert in de functie van chauffeur. Daartoe voert [verweerder] aan dat [verzoeker] in het verleden meermaals (zware) schade aan vrachtwagens (drie vrachtwagens werden volledig verwoest) en lading heeft veroorzaakt en in 2010 een rijontzegging van 8 maanden wegens alcoholmisbruik opgelegd heeft gekregen.
De voorzieningenrechter constateert allereerst dat het gestelde disfunctioneren van [verzoeker] voor [verweerder] gedurende al die jaren kennelijk niet zo ernstig was dat het een grond vormde om de dienstbetrekking te beëindigen. De voorzieningenrechter constateert verder dat [verweerder] [verzoeker] na het laatste schade-incident, dat plaatsvond op 18 februari 2013, gewoon als chauffeur heeft laten doorwerken tot aan zijn uitval in oktober 2015, derhalve meer dan 2,5 jaar. [verweerder] heeft niet duidelijk kunnen maken waarom in die periode het gestelde disfunctioneren van [verzoeker] niet zo zwaar woog dat hij niet meer als chauffeur werd ingezet, en waarom dat na zijn uitval opeens wel zo was, dit terwijl [verzoeker] gedurende zijn arbeidsongeschiktheid bovendien nog is behandeld. Nu de oorzaak van die uitval volgens de ter zake deskundigen thans niet meer aan de orde is (waarbij opgemerkt wordt dat uit het rapport van de arbeidsdeskundige blijkt dat die bekend was met in elk geval een deel van de schadeincidenten en dit derhalve in zijn oordeel heeft mee kunnen wegen) kan ook dit verweer van [verweerder] niet slagen.
Onder deze omstandigheden mag [verzoeker] van [verweerder] verlangen dat zij hem als voorheen als chauffeur inzet, met dien verstande dat als er minder ritten tussen de vaste chauffeurs te verdelen zijn, [verzoeker] niet kan eisen evenveel als voorheen te worden ingezet, maar slechts dat hij in evenredigheid met de inzet van zijn collega-chauffeurs zal worden ingezet.
De gevorderde wedertewerkstelling zal derhalve worden toegewezen, met dien verstande dat de daaraan verbonden dwangsom zal worden verminderd en gemaximeerd.
4.6.
Naast de gevorderde wedertewerkstelling vordert [verzoeker] de veroordeling van [verweerder] om ‘zo nodig doeltreffende aanpassingen te verrichten teneinde eiser in staat te stellen om zijn oude functie als chauffeur te kunnen uitoefenen’, doch dit onderdeel van de vordering is op geen enkele wijze nader geconcretiseerd, terwijl dit – mede gelet op de algemene formulering – wel nodig was. Deze vordering komt dus dit niet voor toewijzing in aanmerking.
4.7.
De gevorderde vergoeding van € 400,- aan buitengerechtelijke kosten is eveneens toewijsbaar, nu de daartoe gestelde werkzaamheden zien op verkrijging van voldoening buiten rechte en de in dit kader gevorderde vergoeding qua omvang niet als onredelijk is aan te merken.
4.8.
[verweerder] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [verzoeker] tot de datum van dit vonnis begroot op € 917,08, bestaande uit € 600,- aan salaris gemachtigde, € 223,- aan griffierecht en € 94,08 aan explootkosten.
4.9.
De gevorderde nakosten zullen op de in het dictum weergegeven wijze worden toegewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [verweerder] om [verzoeker] binnen 48 uur na betekening van dit vonnis te werk te stellen in de functie van chauffeur, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van
€ 100,- per werkdag of deel daarvan dat zij niet aan deze veroordeling voldoet, met een maximum van € 20.000,-,
5.2.
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoeker] € 400,- te betalen,
5.3.
veroordeelt [verweerder] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [verzoeker] tot de datum van dit vonnis begroot op € 917,08, te vermeerderen met de wettelijke rente, bedoeld in art. 6:119 BW, over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag der voldoening,
5.4.
veroordeelt [verweerder] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen twee weken na aanschrijving door [verzoeker] volledig aan de veroordelingen onder 5.1, 5.2 en 5.3. van dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 100,- aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente, bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de dag der voldoening, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van die betekening, vermeerderd met de wettelijke rente, bedoeld in artikel 6:119 BW, met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de dag der voldoening,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J.F. Gerard en is in het openbaar uitgesproken op 21 september 2016.
RK