In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 28 september 2016 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, waarbij de vrouw de echtscheiding heeft verzocht. De vrouw heeft gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, terwijl de man primair heeft betoogd dat het huwelijk nietig is omdat de vrouw al gehuwd was met een andere man op het moment van hun huwelijk. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen op [huwelijksdatum] 2002 in Ghana zijn gehuwd en dat de vrouw de Ghanese nationaliteit heeft, terwijl de man de Duitse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft de rechtsmacht van de Nederlandse rechter bevestigd, aangezien de gewone verblijfplaats van partijen in Nederland was ten tijde van de indiening van het verzoekschrift.
De rechtbank heeft vervolgens de rechtsgeldigheid van het huwelijk en het toepasselijke recht beoordeeld. De man heeft bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt dat de vrouw eerder gehuwd was met de heer [X] volgens het gewoonterecht in Ghana. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende informatie beschikbaar is om te bepalen of het huwelijk tussen partijen rechtsgeldig is, en heeft besloten advies in te winnen bij het Internationaal Juridisch Instituut (IJI) over de voorwaarden voor de totstandkoming van een rechtsgeldig huwelijk naar gewoonterecht in Ghana. De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de vragen die aan het IJI zullen worden voorgelegd en heeft de behandeling van de zaak aangehouden tot een pro forma datum op 12 oktober 2016.
De rechtbank heeft in haar beslissing benadrukt dat de kosten van het advies aan het IJI ten laste van de Rijkskas komen en dat het IJI schriftelijk verslag zal doen aan de rechtbank. De uitspraak is gedaan door rechter W.TH.M. Raab en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van griffier H.V.M. Smeets.