ECLI:NL:RBLIM:2016:8682

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 juli 2016
Publicatiedatum
6 oktober 2016
Zaaknummer
C/03/222890 / JE RK 16-1444
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke gezagsuitoefening door de gecertificeerde instelling in het kader van medische behandeling van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Limburg op 25 juli 2016 een beschikking gegeven met betrekking tot de gedeeltelijke gezagsuitoefening door de gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg (hierna: GI) over een minderjarige, geboren in 2001. De ouders van de minderjarige, die gezamenlijk het gezag uitoefenen, zijn niet verschenen op de zitting. De GI had verzocht om het gezag over de minderjarige te laten uitoefenen door de GI voor het geven van toestemming voor een medische behandeling. Dit verzoek was gebaseerd op artikel 1:265e, eerste lid, sub b, van het Burgerlijk Wetboek (BW).

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige onder toezicht is gesteld van de GI en dat er eerder een machtiging voor gesloten jeugdhulp was verleend. De kinderrechter heeft echter geoordeeld dat het verzoek van de GI niet kon worden toegewezen, omdat de minderjarige niet was aangetoond dat zij niet in staat was tot een redelijke waardering van haar belangen. Bovendien was er een mogelijkheid voor een eenmalige vervangende toestemming op basis van artikel 1:265h BW, maar dit was niet door de GI verzocht.

De kinderrechter heeft het verzoek van de GI afgewezen, met de opmerking dat toewijzing van het verzoek in strijd zou zijn met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De beschikking is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK LIMBURG
Familie en jeugd
Zittingsplaats: Maastricht
Zaakgegevens: C/03/222890 / JE RK 16-1444
Datum uitspraak: 25 juli 2016
beschikking gedeeltelijke gezagsuitoefening door gecertificeerde instelling
in de zaak van
De Gecertificeerde Instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
hierna te noemen de GI, gevestigd te Roermond.
betreffende
[minderjarige],
hierna te noemen: [minderjarige],
geboren op [2001] te [geboorteplaats], [geboorteland].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[belanghebbende],
hierna te noemen de moeder,
wonend op een bij de rechtbank bekend adres binnen het arrondissement van de rechtbank Limburg,
[belanghebbende],
hierna te noemen de vader,
wonend te [woonplaats].

1.Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 4 juli 2016, ingekomen op 5 juli 2016;
  • de brief van [minderjarige], ingekomen op 19 juli 2016.
Op 25 juli 2016 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld waarbij niemand is verschenen.

2.De feiten

[minderjarige] is geboren uit het inmiddels ontbonden huwelijk van de ouders. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige]. [minderjarige] verblijft in [instelling] te [woonplaats].
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 3 december 2015 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar. Laatstelijk is, voor zover hier van belang, bij beschikking van 23 juni 2016 een machtiging gesloten jeugdhulp verleend voor de duur van de ondertoezichtstelling, aldus tot 3 december 2016.

3.Het verzoek

De GI heeft op de daartoe aangevoerde gronden verzocht te bepalen dat het gezag over [minderjarige] met toepassing van het bepaalde in artikel 1:265e, eerste lid, sub b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) wordt uitgeoefend door de GI met betrekking tot het geven van toestemming voor een medische behandeling en te bevelen dat de gedeeltelijke gezagstoekenning aangetekend zal worden in het gezagsregister.
De GI is, hoewel conform wettelijk voorschrift opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

4.Standpunt belanghebbende

[minderjarige] heeft bij brief laten weten het niet eens te zijn met het verzoek. Zij heeft dit niet verder onderbouwd.
De moeder en de vader, hoewel conform wettelijk voorschrift opgeroepen, zijn niet ter zitting verschenen, en hebben geen verweer gevoerd.

4.De beoordeling

De GI heeft op grond van artikel 1:265e, eerste lid onder b, BW verzocht om een gedeeltelijke gezagsuitoefening voor een medische behandeling. De kinderrechter kan op basis van voornoemd artikel het gezag van ouders ten aanzien van het geven van toestemming voor een medische behandeling overhevelen naar de GI als het gaat om een minderjarige jonger dan twaalf jaar of een minderjarige van twaalf jaar of ouder die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake. Dit wetsartikel is bedoeld om de GI in algemene zin bevoegd te maken om over elke medische behandeling van de onder toezicht gestelde minderjarige te beslissen. In artikel 1:265h BW is neergelegd dat de kinderrechter verzocht kan worden om voor een specifieke medische behandeling toestemming te geven, ondanks dat de ouders met gezag hier niet mee instemmen. De reikwijdte op grond van het verzochte op basis van artikel 1:265 e eerste lid onder b, BW gaat dan ook verder dan zoals dit bedoeld is in artikel 1:265h BW.
Als volstaan kan worden met een eenmalige vervangende toestemming op basis van artikel 1:265h BW dan is het overhevelen van het gezag ten aanzien van elke medische behandeling niet gelegitimeerd. Dit zou immers dan in strijd zijn met artikel 8 EVRM (Europees Verdrag van de Rechten van de Mens).
Uit de overgelegde stukken is gebleken dat observatie en diagnostiek in de vorm van een persoonlijkheidsonderzoek noodzakelijk is om te komen tot een passend behandelaanbod en vervolgtraject voor [minderjarige]. Zowel de moeder als [minderjarige] zouden het belang van dit onderzoek inzien en hun toestemming hebben verleend. De vader zou tot op heden geen toestemming hebben verleend en voor onbepaalde tijd naar [geboorteland] zijn vertrokken. Hieruit volgt dat volstaan zou kunnen worden met een eenmalige vervangende toestemming op basis van artikel 1:265h BW doch dit is door de GI niet verzocht zodat toewijzing van het huidige verzoek in strijd zou zijn met artikel 8 EVRM. Het verzoek van de GI zal dan ook worden afgewezen.
Ten overvloede wenst de kinderrechter het navolgende nog op te merken. Zowel op grond van artikel 1: 265 e BW als op grond van artikel 1:265h BW is toewijzing van dergelijke verzoeken bij een minderjarige van twaalf jaar of ouder slechts mogelijk indien deze minderjarige niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn of haar belangen. Nu niet gesteld noch gebleken is dat [minderjarige] niet in staat is tot een redelijke waardering van haar belangen zou ook om die reden afwijzing van het verzoek dienen plaats te vinden.

5.De beslissing

De kinderrechter:
wijst het verzoek van de GI af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.A.M. van Uum, kinderrechter, in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2016.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
's-Hertogenbosch