ECLI:NL:RBLIM:2016:9089

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
19 oktober 2016
Publicatiedatum
20 oktober 2016
Zaaknummer
C/03/216512 / HA ZA 16-71
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroepsfout van advocaat in civiele procedure met betrekking tot ondeugdelijke materialen en aansprakelijkheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 19 oktober 2016 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de vennootschap naar Duits recht Swentibold GmbH en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Daniëls Advocaten B.V. Swentibold vorderde schadevergoeding van Daniëls wegens beroepsfouten die zouden zijn gemaakt tijdens de rechtsbijstand in een geschil met Dyka B.V. over ondeugdelijke kabelbeschermingsbuizen. Swentibold stelde dat Daniëls als haar advocaat gedurende zes jaar heeft gefunctioneerd en dat hij diverse beroepsfouten heeft gemaakt, waaronder het niet tijdig cederen van een schadevergoedingsvordering en het niet stuiten van de verjaring van die vordering. De rechtbank oordeelde dat Daniëls niet als de advocaat van Swentibold kan worden aangemerkt voor de periode vóór november 2012, en dat de gestelde beroepsfouten niet zijn aangetoond. De rechtbank wees de vorderingen van Swentibold af en veroordeelde haar in de proceskosten van Daniëls. De uitspraak benadrukt de zorgplicht van een advocaat en de noodzaak om een overeenkomst van opdracht aan te tonen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/216512 / HA ZA 16-71
Vonnis van 19 oktober 2016
in de zaak van
de vennootschap naar Duits recht
SWENTIBOLD GMBH,
gevestigd te Selfkant-Millen, Duitsland,
eiseres,
advocaat mr. A.L. Stegeman.
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DANIËLS ADVOCATEN B.V.,
gevestigd te Sittard, gemeente Sittard-Geleen,
gedaagde,
advocaat mr. T.Smith-Hussein.
Partijen zullen hierna Swentibold en Daniëls genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 27 januari 2016
  • de conclusie van antwoord
  • de rolbeslissing van 12 april 2016 waarbij een comparitie van partijen is bepaald
  • de aanvullende productie van Daniëls
  • de akte overlegging producties van Swentibold
  • de productielijst van Swentibold
  • het proces-verbaal van comparitie van 27 mei 2016.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Swentibold heeft als bedrijfsactiviteit - onder meer - het vervaardigen van beluchtingsinstallaties en woonhuisventilatiesystemen en de verkoop van die producten aan afnemers in Duitsland. Bestuurder van Swentibold is de heer [naam bestuurder eiseres] (verder: [naam bestuurder eiseres] ).
2.2.
Het Plaatbewerkingsbedrijf Swentibold B.V. (verder: het Plaatbewerkingsbedrijf) was een zusterbedrijf van Swentibold en gevestigd te Susteren. Bestuurder van het Plaatbewerkingsbedrijf was Swentibold Beheer B.V. (verder: Swentibold Beheer).
2.3.
In 2008 heeft het Plaatbewerkingsbedrijf rode kabelbeschermingsbuizen (verder: buizen) - die zij had ingekocht bij Dyka B.V. (verder: Dyka) - aan Swentibold verkocht. Op 10 maart 2009 is het Plaatbewerkingsbedrijf gefailleerd en op 3 augustus 2010 is zij ontbonden (productie 1 bij conclusie van antwoord).
2.4.
Swentibold heeft de voornoemde buizen doorverkocht aan - onder andere - de in Duitsland gevestigde WPTEC GmbH (verder: WPTEC).
2.5.
WPTEC heeft Swentibold op 28 december 2010 gedagvaard voor de Duitse rechter omdat de buizen niet geschikt zouden zijn voor het beoogde gebruik. De advocaat van Swentibold in de zaak WPTEC/Swentibold was de heer [naam advocaat] .
2.6.
Op dinsdag 17 april 2012 heeft Swentibold betreffende de zaak “
241/09 - … GmbH / WPTEC” Daniëls een e-mail (productie 10 zijdens Swentibold) gezonden en gevraagd: “...
Wat is jullie visie in deze, aangezien jullie deze van af de kantlijn gevolgd hebben. … De heer [naam advocaat] is morgen zakelijk in Berlin, en een standpunt moet donderdag bij het gerecht zijn! Wat te doen???...”
2.7.
Op 11 juli 2012 heeft het Landgericht Mönchengladbach (Duitsland) de vorderingen van WPTEC tegen Swentibold - in de voornoemde zaak 241/09 - toegewezen.
2.8.
Daniëls heeft op 10 december 2012 namens opdrachtgever Swentibold Dyka aansprakelijk gesteld voor de door Dyka aan het Plaatbewerkingsbedrijf geleverde buizen “
die - naar achteraf is gebleken - vervaardigd zijn van gerecyclede grondstoffen” en “
niet geschikt zijn voor verwerking in ventilatiesystemen” met als gevolg een schade van “
bij benadering minimaal € 52.045,25” (productie 1 bij dagvaarding). Swentibold heeft Dyka op grond van die aansprakelijkheidstelling op 9 april 2013 in rechte betrokken (zaaknummer C/08/137033 HA ZA 13-121).
Het vonnis in die zaak is op 18 december 2013 - in eerste aanleg - gewezen door de Rechtbank Overijssel (productie 3 bij dagvaarding). De vorderingen van Swentibold jegens Dyka zijn door de Rechtbank Overijssel afgewezen. Daniëls heeft tegen dit vonnis namens Swentibold hoger beroep ingesteld. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft het vonnis van de rechtbank op 3 november 2015 bekrachtigd (productie 4 bij dagvaarding) en hiertoe onder meer het volgende overwogen:
‘6.2. Het hof zal er in het onderstaande veronderstellenderwijs vanuit gaan dat Dyka jegens Swentibold B.V.(lees: het plaatbewerkingsbedrijf, rb)
toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar contractuele verplichtingen. Dyka handelde daarmee (ook) onrechtmatig jegens Swentibold GmbH indien de belangen van Swentibold GmbH zo nauw zijn betrokken bij de behoorlijke uitvoering van de overeenkomst tussen Dyka en Swentibold B.V., dat Swentibold GmbH schade of ander nadeel kan lijden als een contractant in de uitvoering van de overeenkomst tekortschiet, en de normen van hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt meebrengen dat die contractant deze belangen dient te ontzien door zijn gedrag mede door die belangen te laten bepalen.
(…) .
6.4
Het hof is van oordeel dat hetgeen Swentibold GmbH in dit verband aanvoert ontoereikend is om te kunnen concluderen dat Dyka onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. Bij de weging van de hierboven onder 6.3 genoemde omstandigheden stelt het hof voorop dat het ging om (een) koopovereenkomst(en) gesloten tussen Dyka en Swentibold B.V. Het hof overweegt dat uit de aard van deze rechtsverhouding anders dan Swentibold GmbH meent, niet volgt dat deze contractsverhouding in het rechtsverkeer een schakel is gaan vormen waarmee de belangen van derden die aan dit verkeer deelnemen, hier Swentibold GmbH, kunnen worden verbonden. Daarvoor zijn bijkomende omstandigheden vereist. Dergelijke omstandigheden zijn gesteld noch gebleken.
In het bijzonder heeft Swentibold GmbH naar het oordeel van het hof onvoldoende concreet gesteld en onderbouwd dat het voor Dyka kenbaar was dat haar belangen betrokken waren bij de aanschaf van de kabelbeschermingsbuizen. De enkele omstandigheid dat de facturen aan Swentibold GmbH waren geadresseerd, is daartoe onvoldoende. Daarnaast is niet komen vast te staan dat de kabelbeschermingsbuizen bij Swentibold werden afgeleverd dan wel dat Dyka wist dat de kabelbeschermingsbuizen door Swentibold B.V. aan Swentibold GmbH werden doorgeleverd.
Dat Swentibold B.V. en Swentibold GmbH zusterondernemingen zijn, zo dat al bekend was bij Dyka, en dat Swentibold GmbH belang had bij een correcte uitvoering van de overeenkomst is ontoereikend om onder de geschetste omstandigheden te kunnen spreken van een voldoende bijzondere omstandigheid, die leidt tot de conclusie dat de belangen van Swentibold GmbH nauw betrokken waren bij de overeenkomst.
Ten slotte heeft Swentibold GmbH onvoldoende onderbouwd op grond waarvan zij erop mocht vertrouwen dat Dyka ook met haar belangen rekening zou houden, dit temeer nu is gesteld noch gebleken dat er voorafgaand aan het faillissement van Swentibold B.V. rechtstreeks contact tussen Swentibold GmbH en Dyka heeft plaatsgevonden.
Hierop stuit de vordering van Swentibold GmbH af.’
2.9.
[naam bestuurder eiseres] heeft op 4 november 2015 namens de “
Swentibold groep” een e-mail aan Daniëls gezonden (productie 9 zijdens Swentibold) en daarin meegedeeld:
“…
We zijn behoorlijk geschokt van de uitkomst van dit proces!
Ondanks volledige begeleiding van U kantoor in de laatste 6 jaar, overkomt ons een oordeel met een dermate grote inpek waarmee volgens de door U gedane adviezen niet mee gerekend hebben.
Wij hebben voor begeleiding en ondersteuning in het dagelijks zakeleven, als ook in de vertegenwoordiging in de zaak WPTEC/Swentibold/Dijka tegen betaling van uw diensten gebruik gemaakt, in de veronderstelling dat wij niet alleen kosten maar ook baten hebben.
Bij de start van deze zaak tegen Dijka waren alle punten bij U bekent, en heeft het bijna een jaar geduurd tot deze zaak is opgestart. De hoofdredenen ligt bij het falen van uw kantoorgenoot …
De vraag is, hoe gaan wij verder? Het moge duidelijk zijn dat Swentibold mede hier door, geen middelen heeft in verdere sprookjes te investeren!
Ik vraag U een oplossing hoe wij deze zaak, met inmiddels een som van ruim 105.000,00 Euro, kunnen op lossen.
De Swentibold onderneming heeft van uw kantoor gebruik gemakt om geld te besparen, en niet om dubbel uit te geven. …”
2.10.
Daniëls is op 27 november 2015 door Swentibold aansprakelijk gesteld (productie 6 bij conclusie van antwoord). Daniels heeft de aansprakelijkheid afgewezen (productie 7 bij conclusie van antwoord).

3.Het geschil

3.1.
Swentibold stelt - samengevat - dat Daniëls gedurende zes jaar - vanaf 2008/2009 - heeft gefungeerd als de vaste advocaat van Swentibold, het Plaatbewerkingsbedrijf en anderen aan eiseres gelieerde bedrijven. Swentibold stelt dat Daniëls haar onder andere heeft geadviseerd in het geschil met WPTEC en dat Daniëls daarover regelmatig overleg heeft gehad met [naam bestuurder eiseres] en de heer [naam advocaat] . Daarnaast is Daniëls opgetreden als de advocaat van Swentibold in het voornoemde geschil met Dyka. Swentibold stelt
- samengevat - dat Daniëls als haar advocaat de volgende beroepsfouten heeft gemaakt.
Beroepsfout 1.
3.1.1.
Daniëls had vóór het faillissement van het Plaatbewerkingsbedrijf haar schadevergoedingsvordering op Dyka door middel van cessie moeten doen overdragen aan Swentibold, danwel moeten zorgdragen dat op die vordering ten behoeve van Swentibold een pandrecht werd gevestigd. Indien Daniëls hiervoor zou hebben zorggedragen zou Swentibold een rechtstreekse vordering op Dyka hebben gehad, althans tot inning van die vordering bevoegd zijn geweest, aldus Swentibold. Nu Daniëls een dergelijk advies niet heeft gegeven is de voornoemde cessie, respectievelijk verpanding, niet geschied en heeft Swentibold bij gebreke van een rechtstreekse vordering op Dyka de door haar geleden schade niet kunnen verhalen, aldus Swentibold.
Beroepsfout 2.
3.1.2.
Swentibold stelt dat Daniëls in haar procedure tegen Dyka te weinig relevante feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die het gerechtshof mogelijk hadden kunnen overtuigen van het onrechtmatig handelen van Dyka jegens Swentibold. Swentibold stelt
- samengevat - dat Daniëls in de procedure tegen Dyka de volgende bijkomende omstandigheden had moeten stellen en onderbouwen:
  • Dyka wist uiterlijk 2008 dat de buizen door het Plaatbewerkingsbedrijf werden doorverkocht aan Swentibold,
  • Dyka wist dat er meerdere klachten waren over de buizen.
Doordat Daniëls dat niet heeft gedaan heeft het gerechtshof de vordering van Swentibold afgewezen (zie 2.8, derde alinea).
Beroepsfout 3.
3.1.3.
Swentibold stelt - samengevat - dat Daniëls er niet voor heeft gewaakt dat haar vordering op Dyka niet zou verjaren. Swentibold had op 1 oktober 2009 Dyka in kennis gesteld van de klacht over het niet goed functioneren van de door Dyka geleverde buizen en hierover op 20 juli 2010 een brief en op 19 oktober 2010 een fax aan Dyka gezonden. Eerst bij brief van 10 december 2012 is Dyka door Swentibold aansprakelijk gesteld. Swentibold stelt dat gelet op de genoemde fax de relevante verjaringstermijn van twee jaar reeds op 19 oktober 2010 is aangevangen en dus op 19 oktober 2012 was verstrekken, zodat de aansprakelijkstelling van 10 december 2012 niet tijdig is geschied. Daniëls had de verjaring van de vordering vóór 19 oktober 2012 moeten stuiten, aldus Swentibold.
3.2.
Swentibold stelt dat zij door de bovenstaande fouten schade heeft geleden, bestaande uit de declaraties van Daniëls aan Swentibold en de proceskosten die Swentibold aan Dyka heeft moeten bestalen.
3.3.
Swentibold vordert gelet hierop samengevat - veroordeling van Daniëls tot betaling van primair € 87.175,89, subsidiair € 65.381,92, meer subsidiair € 72.631,41 en uiterst subsidiar € 47.195,41, vermeerderd met rente en kosten.
3.4.
Daniëls betwist de door Swentibold gestelde ruime overeenkomst van opdracht, beroepsfouten en schade.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Swentibold heeft gesteld dat Daniëls gedurende een periode van zes jaar de vaste advocaat van het Plaatbewerkingsbedrijf, Swentibold Beheer én Swentibold was, doch is er niet in geslaagd om een dergelijke ruime overeenkomst van opdracht aan te tonen. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Het Plaatbewerkingsbedrijf en Swentibold
4.1.1.
Daniëls heeft gemotiveerd aangevoerd dat hij in de periode 2008/2009 als advocaat/juridisch adviseur van het Plaatbewerkingsbedrijf heeft opgetreden, maar dat hij bij de afwikkeling van het faillissement van het Plaatbewerkingsbedrijf niet meer betrokken was. Het Plaatbewerkingsbedrijf is bovendien op 3 augustus 2010 ontbonden, zodat van een overeenkomst van opdracht tussen het Plaatbewerkingsbedrijf en Daniëls vanaf dat moment in ieder geval geen sprake meer kon zijn, aldus Daniëls
4.1.2.
De rechtbank overweegt dat de enkele omstandigheid dat Daniëls de advocaat van het Plaatbewerkingsbedrijf was en zij in die hoedanigheid [naam bestuurder eiseres] kende, niet maakt dat hij ook opdrachtnemer van ‘de andere bedrijven van [naam bestuurder eiseres] ’ was en de juridische belangen van al die bedrijven - al dan niet in de zijlijn - diende te volgen respectievelijk te waarborgen. Daniëls heeft immers gemotiveerd betwist dat er op hem als advocaat van het Plaatbewerkingsbedrijf een dergelijke zorgplicht rustte.
Swentibold Beheer en Swentibold
4.1.3.
Daniels is ook opdrachtnemer/advocaat van Swentibold Beheer geweest, doch Daniëls heeft gemotiveerd betwist dat hij uit dien hoofde tevens de opdrachtnemer/advocaat van Swentibold zou zijn geweest. De facturen die Swentibold bij dagvaarding heeft overgelegd van Daniëls aan Swentibold Beheer bestrijken de periode van 2010 tot en met 2014 en tonen blijkens de aanhef van die facturen enkel aan dat Daniëls Swentibold Beheer heeft geadviseerd.
Daniëls - Swentibold
4.1.4.
Daniëls heeft vervolgens gemotiveerd aangevoerd dat hij niet eerder dan januari 2011 wist van het geschil tussen Swentibold en WPTEC. Daniels voert aan dat de belangen van Swentibold in de voornoemde Duitse gerechtelijke procedure tussen WPTEC en Swentibold niet door Daniëls, maar door de in Duitsland gevestigde advocaat, de heer [naam advocaat] , werden behartigd. Daniëls heeft betwist dat [naam advocaat] hem reeds in de tweede helft van 2010 hierover zou hebben benaderd. Daniëls heeft aangevoerd dat hij door Swentibold op 24 januari 2011 is geïnformeerd over de vordering van WPTEC op Swentibold (productie 3 bij conclusie van antwoord) en dat Daniëls eerst in november 2012 aan de hand van het procesdossier in die zaak op de hoogte is gesteld van de volledige inhoud van de vordering van WPTEC op Swentibold en de reeds lopende procedure dienaangaande. Daniëls verwijst daartoe naar de e-mail van Daniëls van 13 november 2012 aan het Plaatbewerkingsbedrijf (productie 4 bij conclusie van antwoord). Verder overweegt de rechtbank dat Swentibold bij dagvaarding zelf heeft gesteld (punt 15) dat “
Daniëls heeft aangegeven dat het voorlopig in handen lag van de Duitse advocaat … en dat de uitkomst van de procedure in Duitsland moest worden afgewacht.” Met in achtneming van al het vorenoverwogene is derhalve niet gebleken dat Daniëls - al dan niet in de zijlijn - als de advocaat van Swentibold betrokken was bij de procedure van WPTEC tegen haar, aldus Daniëls.
4.1.5.
Gelet op het relaas van Daniëls en de concreet door Daniëls aangedragen feiten dient het ervoor te worden gehouden dat Daniëls eerst met ingang van november 2012 als de advocaat van Swentibold is gaan fungeren en wel in het geschil van Swentibold met Dyka. Daniëls heeft op 10 december 2012 (voor het eerst) namens Swentibold een aansprakelijkstelling en sommatie aan Dyka heeft gezonden - inzake de “
levering van ondeugdelijke materialen” - en heeft betreffende de door haar voor Swentibold verrichte werkzaamheden facturen overgelegd van 21 januari 2014 en 22 mei 2014 (de factuur van 14 januari 2013 is gecrediteerd bij factuur van 19 maart 2014).
4.1.6.
De overeenkomst van opdracht tussen Swentibold als opdrachtgever en Daniëls als opdrachtnemer wordt derhalve, wat betreft de ingangsdatum ervan, geacht tussen partijen te gelden met ingang van november 2012. Daarbij staat in ieder geval vast dat Daniëls met ingang van november 2012 de advocaat/juridisch adviseur van Swentibold was in de zaak Swentibold - Dyka.
4.2.
De rechtbank overweegt vervolgens dat op grond van artikel 7:401 BW op Daniëls als de opdrachtnemer van Swentibold de verplichting rust om jegens haar cliënt bij de uitoefening van haar werkzaamheden de zorg van een goed opdrachtnemer in acht te nemen.
Betreffende de wijze waarop een advocaat/opdrachtnemer een procedure dient te voeren is bovendien door de Hoge Raad (laatstelijk op 29 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1406) de volgende maatstaf geformuleerd:

3.4.1
Bij de beoordeling van het onderdeel dient tot uitgangspunt dat een advocaat als beroepsbeoefenaar de zorgvuldigheid dient te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht.
3.4.2
(…) De hiervoor in 3.4.1 genoemde zorgvuldigheidsplicht brengt mee dat een advocaat zijn cliënt daarbij niet onnodig blootstelt aan voorzienbare en vermijdbare risico’s. (…)
4.3.
Daniëls is binnen de voor de beroepsgroep geldende regels verder vrij in de wijze waarop hij als professional de zaak van Swentibold behandelt c.q. inricht, tenzij Swentibold hem uitdrukkelijk over die wijze van afdoening (anders) instrueert. Daniëls dient steeds de bovenstaande zorgplicht, alsmede de professionele standaard die binnen zijn beroepsgroep geldt in acht te nemen.
Beroepsfout 1
4.4.
Wat betreft de eerste gestelde beroepsfout mist de bovenstaande maatstaf toepassing. Op het moment dat Daniëls volgens Swentibold de vordering van het Plaatbewerkingsbedrijf op Dyka aan Swentibold had moeten cederen respectievelijk er een pandrecht ten behoeve van Swentibold op had moeten vestigen (vóór 10 maart 2009), was er immers nog geen overeenkomst van opdracht tussen Swentibold en Daniëls, op grond waarvan Daniëls namens Swentibold had moeten optreden.
Overigens is evenmin gebleken van een andere civielrechtelijke norm op grond waarvan Daniëls met de toenmalige - al dan niet gerechtvaardigde - belangen van Swentibold rekening had moeten houden.
Beroepsfout 3
4.5.
Ook wat betreft de derde beroepsfout mist de bovenstaande maatstaf toepassing. Hiertoe wordt overwogen dat op het moment dat de verjaringstermijn volgens Swentibold was verstrekken (19 oktober 2012) nog geen sprake was van een overeenkomst van opdracht tussen partijen.
Beroepsfout 2
4.6.
Wat betreft het geschil van Swentibold met Dyka heeft Swentibold het gestelde onzorgvuldig procederen door Daniëls slechts in algemene bewoordingen gesteld. Daniëls heeft gemotiveerd betwist dat er feiten en omstandigheden waren waaruit blijkt dat [naam bestuurder eiseres] reeds vanaf 2008 zou hebben gecommuniceerd met Dyka over de vermeende gebreken aan de door Dyka aan het Plaatbewerkingsbedrijf geleverde buizen, en dat - voor zover dat al het geval zou zijn geweest - niet blijkt dat [naam bestuurder eiseres] met Dyka sprak namens Swentibold.
4.7.
Met Daniëls stelt de rechtbank vast dat [naam bestuurder eiseres] contact heeft gehad met Dyka, namens het Plaatbewerkingsbedrijf (productie 9 bij conclusie van antwoord), zodat dit contact niet aantoont dat Dyka wist althans behoorde te weten dat de door Dyka aan het Plaatbewerkingsbedrijf geleverde materialen door haar werden doorgeleverd aan Swentibold, laat staan dat geoordeeld kan worden dat de belangen van Swentibold zo nauw waren betrokken bij de behoorlijke uitvoering van de overeenkomst tussen Dyka en het Plaatbewerkingsbedrijf, dat Swentibold schade of nadeel kon lijden als een contractant in de uitvoering van de overeenkomst tekort schoot en de normen van hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt meebrengen dat Dyka de belangen van Swentibold diende te ontzien door zijn gedrag mede door haar belangen te laten bepalen, zoals vereist door het gerechtshof in r.o. 6.2. (zie 2.8.).
4.8.
Niet gebleken is derhalve van het gestelde onzorgvuldig procederen door Daniëls, zodat de gevorderde schadevergoeding niet zal worden toegewezen. Gelet hierop behoeven de overige nog niet besproken verweren geen bespreking meer.
Kosten
4.9.
Swentibold zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Daniels worden begroot op:
- griffierecht € 1.929,00
- salaris advocaat €
1.788,00(2,0 punten × tarief € 894,00)
totaal € 3.717,00.
4.10.
De door Daniëls gevorderde nakosten zullen worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt Swentibold in de proceskosten, aan de zijde van Daniels tot op heden begroot op € 3.717,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 14 dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt Swentibold in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Swentibold niet binnen veertien dagen na aanschrijving door Daniëls aan dit vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M. Drenth en in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2016. [1]

Voetnoten

1.type: CM