4.4.1.Uit het Lycos / Pessers arrest volgt dat een serviceprovider, zoals Vodafone, onder omstandigheden onrechtmatig kan handelen door de bij haar bekende NAW-gegevens van een abonnee niet op diens verzoek aan een belanghebbende derde bekend te maken. Een dergelijke weigering kan met name onrechtmatig zijn indien zich de volgende omstandigheden voordoen:
- de mogelijkheid dat de informatie, op zichzelf beschouwd, jegens de derde onrechtmatig en schadelijk is, is voldoende aannemelijk;
- de derde heeft een reëel belang bij de verkrijging van de NAW-gegevens;
- aannemelijk is dat er in het concrete geval geen minder ingrijpende mogelijkheid bestaat om de NAW-gegevens te achterhalen;
- afweging van de betrokken belangen van de derde, de serviceprovider en (in dit geval) de abonnee (voor zover kenbaar) brengt mee dat het belang van de derde behoort te prevaleren.
De voorzieningenrechter zal deze criteria hierna achtereenvolgens bespreken en beoordelen of in dit geval Vodafone in dit geval onrechtmatig handelt door de NAW-gegevens niet aan [eiser] te verstrekken.
4.4.2.Hierbij neemt de voorzieningenrechter de volgende feiten en omstandigheden tot uitgangspunt.
4.4.2.1. Allereerst geldt dat [eiser] en Vodafone het erover eens zijn dat de berichten die op de pagina’s van respectievelijk Facebookgroep I en Facebookgroep III zijn geplaatst en die volgens [eiser] onrechtmatig zijn, op deze Facebookpagina’s zijn geplaatst door de beheerder(s) van deze Facebookgroepen.
4.4.2.3. Daarnaast zijn [eiser] en Vodafone het erover eens dat het bericht dat op 14 januari 2016 door de beheerder van Facebookgroep III op de pagina van deze groep is geplaatst, daarop is geplaatst met gebruikmaking van het IP-adres dat behoort bij de internetaansluiting die op naam van de abonnee van Vodafone staat. Het bericht van 14 januari 2016 dient dan ook in ieder geval in aanmerking te worden genomen bij de beantwoording van de vraag of Vodafone met haar weigering om de NAW-gegevens van haar abonnee aan hem te verstrekken, onrechtmatig jegens [eiser] handelt.
4.4.2.4. Voor de berichten die door de beheerder(s) van Facebookgroep I op de pagina van deze groep zijn geplaatst, geldt dat [eiser] en Vodafone van mening verschillen over de vraag of deze in aanmerking dienen te worden genomen bij de beantwoording van de vraag of Vodafone onrechtmatig handelt jegens [eiser] .
[eiser] is van mening dat de voorzieningenrechter wel acht moet slaan op de berichten die op 4 en 13 januari 2016 door de beheerder van Facebookgroep I op de pagina van deze groep zijn geplaatst, terwijl Vodafone van mening is dat deze berichten volledig buiten beschouwing dienen te worden gelaten. Volgens haar is uitsluitend bij de plaatsing van het bericht van 14 januari 2016 op de pagina van Facebookgroep III gebruik gemaakt van het IP-adres dat behoort bij de internetaansluiting die op naam staat van haar abonnee. De berichten die op Facebookgroep I zijn geplaatst, zijn niet met gebruikmaking van dit IP-adres geplaatst, aldus Vodafone.
Voor alle duidelijkheid merkt de voorzieningenrechter op dat voor de berichten die vóór 4 januari 2016 door de beheerder op de pagina van Facebookgroep I zijn geplaatst het volgende geldt. [eiser] stelt zelf dat deze door de heer [beheerder facebookgroep I] (die volgens [eiser] in deze periode beheerder was van Facebookgroep I en waarmee hij inmiddels een regeling over deze kwestie heeft getroffen) en dus niet door een tot op heden anoniem gebleven beheerder wiens identiteit nog dient te worden achterhaald op de pagina zijn geplaatst. Dit brengt met zich dat de voorzieningenrechter de berichten die vóór 4 januari 2016 op de pagina van Facebookgroep I zijn geplaatst in ieder geval buiten beschouwing zal laten.
Dan komt de voorzieningenrechter nu toe aan de beantwoording van de vraag of hij de berichten die op 4 en 13 januari 2016 op de pagina van Facebookgroep I zijn geplaatst, wél bij zijn beoordeling dient te betrekken. Die vraag beantwoordt de voorzieningenrechter bevestigend.
Uit de door Facebook verstrekte gegevens blijkt, zo stelt [eiser] terecht, dat het IP-adres dat behoort bij de internetaansluiting die op naam van de abonnee van Vodafone staat, niet alleen door de beheerder(s) van Facebookgroep III is gebruikt, maar ook door de beheerder(s) van Facebookgroep I. De voorzieningenrechter overweegt hiertoe dat [eiser] als tweede bladzijde bij productie 15 een overzicht in het geding heeft gebracht waarop met de hand geschreven is vermeld
“gedupeerd door [naam webwinkel 2] ”. [eiser] heeft onweersproken gesteld dat dit overzicht betrekking heeft op de “logins” van de beheerder(s) van Facebookgroep I, die daarbij gebruik maakten van de gebruikersnaam “ [gebruikersnaam] ”. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat de beheerder(s) van Facebookgroep I uitsluitend gebruik hebben gemaakt van deze gebruikersnaam. Indien de beheerder(s) nog van een andere gebruikersnaam gebruik zouden hebben gemaakt, had Facebook krachtens het vonnis van 11 mei 2016 gegevens van deze “gebruiker” aan [eiser] dienen te verstrekken. Bij vonnis van 11 mei 2016 heeft de voorzieningenrechter Facebook immers opgedragen de data, tijdstippen en IP-adressen van “logins” van
àlle (voormalige) gebruikers die in de periode vanaf 10 oktober 2015 tot 11 mei 2016 beheerder zijn geweestvan Facebookgroep I. Dat Facebook gegevens aan [eiser] heeft verstrekt waaruit blijkt dat Facebookgroep I óók met gebruikmaking van een andere gebruikersnaam dan de gebruikersnaam “ [gebruikersnaam] ” is beheerd, is niet gesteld of gebleken.
Uit het overzicht blijkt dat onder de gebruikersnaam “ [gebruikersnaam] ” in de periode vanaf 15 december 2015 tot en met 13 januari 2016, 21 keer is ingelogd op Facebook, waaronder op 4 en 13 januari 2016. Hiernaast blijkt dat deze “logins” uitsluitend hebben plaatsgevonden met gebruikmaking van het IP-adres dat behoort bij de internetaansluiting die op naam van de abonnee van Vodafone staat. Hiermee heeft [eiser] voldoende onderbouwd dat de beheerder van Facebookgroep I de berichten heeft geplaatst met gebruikmaking van dit IP-adres. Vodafone heeft weliswaar erop gewezen dat de omstandigheid dat de beheerder inlogt met gebruikmaking van dit IP-adres op zichzelf nog niets zegt over de vraag of de door de beheerder geplaatste berichten daadwerkelijk met gebruikmaking van dit IP-adres zijn geplaatst, maar daarbij miskent zij dat Facebook krachtens het vonnis van 11 mei 2016 onder andere gehouden was de data, tijdstippen
én IP-adressenvan “logins” van alle (voormalige) gebruikers die in de periode vanaf 10 oktober 2015 tot 11 mei 2016 beheerder zijn geweest van Facebookgroep I, te verstrekken. Hieruit volgt dat indien de gebruiker met gebruikersnaam “ [gebruikersnaam] ” ook op andere data en / of met gebruikmaking van een ander IP-adres zou hebben ingelogd, dit zou zijn gebleken uit het door Facebook verstrekte overzicht. Daarop worden immers àlle “logins” van de gebruiker “ [gebruikersnaam] ” geacht te zijn vermeld. Overigens heeft de voorzieningenrechter geen aanknopingspunt om te veronderstellen dat het door Facebook verstrekte overzicht incompleet is. Hij kan daarom niets anders concluderen dan dat de berichten die op 4 en 13 januari 2016 door de beheerder van Facebookgroep I op de pagina van deze groep zijn geplaatst, zijn geplaatst met gebruikmaking van het IP-adres dat behoort bij de internetaansluiting die op naam van de abonnee van Vodafone staat. Dit brengt met zich dat de voorzieningenrechter óók de berichten die op 4 en 13 januari 2016 door de beheerder op de pagina van Facebookgroep I zijn geplaatst bij zijn beoordeling zal betrekken.
4.4.2.5. De slotsom is dus dat de voorzieningenrechter zowel de berichten die op 4 en 13 januari 2016 op de pagina van Facebookgroep I zijn geplaatst als het bericht dat op 14 januari 2016 op de pagina van Facebookgroep III is geplaatst zal betrekken bij de beantwoording van de vraag of Vodafone onrechtmatig jegens [eiser] handelt. Daarmee komt de voorzieningenrechter nu toe aan de bespreking en beoordeling van de voor de beantwoording van deze vraag relevante criteria.
4.4.3.Is voldoende aannemelijk dat de informatie op zich zelf beschouwd jegens [eiser] onrechtmatig en schadelijk is?
4.4.3.1. De voorzieningenrechter beantwoordt de vraag of voldoende aannemelijk is dat de inhoud van de respectievelijk op 4, 13 en 14 januari 2016 op de Facebookpagina’s van Facebookgroep I en Facebookgroep III door de beheerder(s) van deze pagina’s geplaatste berichten jegens [eiser] onrechtmatig en schadelijk zijn, bevestigend. Hij overweegt hiertoe dat voor alle berichten geldt dat hetzij door de verwijzing naar [eiser] als “ [eiser] van [naam webwinkel 2] ” in combinatie met het plaatsen van een link en afbeelding van het artikel in het Leidsch dagblad van 5 oktober 2004, waarin [eiser] met voor- en achternaam wordt vermeld en waarop [eiser] herkenbaar is afgebeeld, hetzij door het noemen van de voor- en achternaam van [eiser] , voor derden glashelder is dat de berichten betrekking hebben op [eiser] . Hiernaast geldt dat herhaaldelijk wordt gesuggereerd dat [eiser] zich schuldig maakt dan wel heeft gemaakt aan strafbare feiten, namelijk oplichting en diefstal. Het is voldoende aannemelijk dat een dergelijke beschuldiging, indien vast zou komen te staan dat deze niet op een feitelijke grondslag berust, onrechtmatig is jegens [eiser] . In dat geval is het bovendien niet ondenkbaar dat [eiser] ten gevolge van deze mogelijk onrechtmatige uitlatingen schade, zoals bijvoorbeeld reputatieschade, heeft geleden. De omstandigheid dat de berichten inmiddels al geruime tijd zijn verwijderd kan, anders dan Vodafone betoogt, niet tot een ander oordeel leiden, nu dit op zichzelf niets afdoet aan het mogelijk onrechtmatige en schadelijke karakter van die berichten. Ten slotte kan hetgeen Vodafone heeft aangevoerd met betrekking tot, onder andere, het doel van het bericht van 14 januari 2016 en de mate van publiciteit die dit bericht heeft genoten, onbesproken blijven, aangezien een en ander, zo al juist, op zichzelf niets afdoet aan het mogelijk onrechtmatig karakter van de berichten.
4.4.4.Heeft [eiser] een reëel belang bij de verkrijging van de NAW-gegevens?
4.4.4.1. De vraag of [eiser] een reëel belang heeft bij verkrijging van de NAW-gegevens beantwoordt de voorzieningenrechter eveneens bevestigend. Dit belang is gelegen in de omstandigheid dat [eiser] de identiteit van de beheerder(s) van Facebookgroep I en Facebookgroep III door wie de berichten zijn geplaatst tot op heden niet heeft kunnen achterhalen. [eiser] heeft, zo heeft hij onweersproken gesteld, via Facebook (zijn raadsman heeft een bericht op Facebookgroep I doen plaatsen met het verzoek aan de beheerder(s) om zijn identiteit kenbaar te maken) en via de e-mailadressen die bij registratie van de door de beheerder(s) gebruikte gebruikersnamen “ [gebruikersnaam] ” (Facebookgroep I) en “ [eiser] ” (Facebookgroep III) zijn opgegeven, getracht contact te krijgen met de beheerder(s) en hun identiteit te achterhalen. Dit is niet gelukt. Het valt niet uit te sluiten dat de identiteit van de beheerders wel kan worden achterhaald indien [eiser] de beschikking heeft over de NAW-gegevens van de abonnee van Vodafone. Het staat immers vast dat de berichten zijn geplaatst met gebruikmaking van het IP-adres dat behoort bij de netwerkaansluiting die op naam staat van de abonnee van Vodafone. Deze abonnee stelt zich blijkens de door de door Vodafone als productie één bij akte houdende overlegging producties weliswaar op het standpunt dat hij of zij niet verantwoordelijk is voor de plaatsing van de berichten, maar nog daargelaten dat dat in deze procedure niet ter beoordeling voorligt en ook overigens in deze procedure niet kan worden vastgesteld, neemt dit niet weg dat alsdan via de abonnee mogelijk alsnog de identiteit van de beheerder(s) van de Facebookgroepen kan worden achterhaald. De omstandigheid dat, voor zover bekend, na 14 januari 2016 geen nieuwe berichten meer zijn geplaatst, de pagina’s van beide Facebookgroepen inmiddels zijn verwijderd en de webwinkel kennelijk haar bedrijfsactiviteiten op 12 januari 2016 heeft gestaakt, zodat de kans dat in de toekomst soortgelijke berichten op internet zullen verschijnen op dit moment gering lijkt te zijn en voorshands niet aannemelijk is dat [eiser] (indien hij de identiteit van de beheerders zou kunnen achterhalen) met succes een verbod op toekomstige publicaties zou kunnen afdwingen, doet anders dan Vodafone betoogt niets af aan het belang van [eiser] bij verkrijging van de NAW-gegevens. Indien de voorzieningenrechter Vodafone hierin zou volgen, zou de consequentie immers zijn dat [eiser] niet meer in rechte kan opkomen tegen de berichten die op 4, 13 en 14 januari 2016 zijn geplaatst, terwijl voor deze berichten geldt dat aannemelijk is dat ze onrechtmatig zijn indien vast komt te staan dat zij niet op een feitelijke grondslag zijn gestoeld. In dit verband geldt dat [eiser] , anders dan Vodafone kennelijk meent, de mogelijk door hem geleden schade in het kader van de beoordeling of hij een reëel belang heeft bij verstrekking van de NAW-gegevens, in deze procedure niet nader behoeft te onderbouwen.
4.4.5.Is aannemelijk dat in dit geval geen minder ingrijpende mogelijkheid bestaat om de NAW-gegevens te achterhalen?
4.4.5.1. Voorts heeft [eiser] voldoende aannemelijk gemaakt dat in dit geval geen minder ingrijpende mogelijkheid bestaat om de NAW-gegevens van de abonnee te achterhalen. [eiser] beschikt behalve over het IP-adres dat te herleiden is naar de abonnee van Vodafone, niet over ander informatie waarmee de NAW-gegevens van de abonnee kunnen worden achterhaald. De door Facebook verstrekte gegevens bieden hiervoor geen aanknopingspunt. Bovendien heeft [eiser] voldoende aannemelijk gemaakt dat àls de NAW-gegevens van de abonnee al te herleiden zouden zijn via de door de gebruikers “ [gebruikersnaam] ” en [eiser] ” bij registratie op Facebook opgegeven e-mailadressen, geldt dat de gebruikers van de e-mailadressen niet hebben gereageerd op het aan hen via deze e-mailadressen gezonden verzoek om zijn of haar identiteit bekend te maken. Dit betekent dat indien [eiser] de NAW-gegevens van de abonnee al via deze weg zou kunnen verkrijgen, hiervoor alsnog noodzakelijk is dat een ISP de bij haar bekende gegevens verstrekt.
4.4.6.Brengt een afweging van de betrokken belangen van [eiser] , Vodafone en, in dit geval, de abonnee (voor zover kenbaar) brengt mee dat het belang van [eiser] behoort te prevaleren?
4.4.6.1. Ten slotte geldt dat een afweging van de betrokken belangen in dit geval in het voordeel van [eiser] uitvalt. [eiser] moet tegen het mogelijk onrechtmatig handelen van de beheerder(s) van de Facebookgroepen kunnen optreden. Daarvoor is noodzakelijk dat hij de identiteit van de beheerders achterhaalt. Dit belang weegt zwaarder dan het belang van Vodafone om de NAW-gegevens van haar abonnee niet te verstrekken. Vodafone vervult in deze kwestie slechts een faciliterende rol doordat zij de internetaansluiting met gebruikmaking waarvan de berichten zijn geplaatst aan haar abonnee heeft verstrekt. Dat zij afgezien van de op haar rustende verplichting om zorgvuldig om te gaan met de NAW-gegevens van haar abonnees, een zelfstandig belang heeft dat zich verzet tegen het verstrekken van de NAW-gegevens van deze abonnee en dat dat belang zwaarder weegt dan het belang van [eiser] om de identiteit van de beheerder(s) te achterhalen en in rechte op te kunnen komen tegen het mogelijk onrechtmatig handelen van de beheerder(s) is niet gesteld.
Het belang van de abonnee om anoniem te blijven prevaleert evenmin boven het belang van [eiser] bij afgifte van de NAW-gegevens, aangezien er geen aanwijzingen zijn dat [eiser] de identiteit van de beheerder(s) op andere wijze dan via de abonnee kan achterhalen. Het belang van de abonnee bij vrijheid van meningsuiting en het belang om die mening anoniem te kunnen uiten, dient anders dan Vodafone stelt in wezen niet bij de door de voorzieningenrechter te maken belangafweging te worden betrokken, aangezien Vodafone en de abonnee zich op het standpunt stellen dat de abonnee niet (een van) de beheerder(s) van de Facebookgroepen is en aldus niet verantwoordelijk is voor de plaatsing van de berichten. Voor zover de abonnee wél als beheerder verantwoordelijk zou zijn voor de plaatsing van de berichten, geldt dat het belang van de abonnee om zijn of haar mening te kunnen uiten en om dat anoniem te doen niet prevaleert boven het belang van [eiser] bij afgifte van de NAW-gegevens van de abonnee. Het belang van de abonnee als beheerder om vrijelijk en anoniem zijn of haar mening kan uiten is niet absoluut en mag, zoals het gerechtshof in de zaak Lycos / Pessers overwoog en waarbij de voorzieningenrechter zich aansluit, in het bijzonder niet worden misbruikt om (mogelijk) onrechtmatige en schadelijke uitlatingen over een derde te doen en zich daarbij volledig te onttrekken aan iedere mogelijkheid om door die derde ter verantwoording te worden geroepen. Hierbij is net zoals in de zaak Lycos / Pessers van belang dat de door de beheerder(s)aan de orde gestelde (beweerde) misstanden niet zodanig van aard of impact is, dat waarborging van de anonimiteit van de beheerder(s) noodzakelijk is om die (beweerde) misstanden vrijelijk aan de orde te kunnen stellen.
4.4.7.Slotsom
4.4.7.1. Op grond van het voorgaande komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat de weigering van Vodafone om de NAW-gegevens van haar abonnee aan [eiser] bekend te maken in strijd is met zorgvuldigheid die zij jegens [eiser] in acht dient te nemen. Vodafone handelt aldus onrechtmatig jegens [eiser] . Dit brengt met zich dat de vordering van [eiser] zal worden toegewezen voor zover deze ertoe strekt dat Vodafone de NAW-gegevens van de abonnee op wiens naam de internetaansluiting behorend bij het IP-adres: [IP-adres] staat, aan [eiser] verstrekt.
4.4.7.2. Voor zover [eiser] heeft beoogd zijn vordering te concretiseren in die zin dat voorzieningenrechter Vodafone (tevens) dient te gebieden de NAW-gegevens te verstrekken van de abonnee op wiens naam de internetaansluiting behorend bij het hiervoor genoemde IP-adres stond tijdens de inlogmomenten, die hebben plaatsgevonden in de periode van 15 december 2015 tot en met 21 januari 2016, zoals weergegeven in productie 15 bij dagvaarding, gaat de voorzieningenrechter hieraan voorbij. Vodafone heeft immers, onder verwijzing naar de door haar als productie drie bij akte houdende overlegging producties in het geding gebrachte e-mailberichten, onweersproken gesteld dat vanaf 21 januari 2016 geen wijzigingen in het netwerk hebben plaatsgevonden. De voorzieningenrechter gaat daarom ervan uit dat de abonnee op wiens naam de internetaansluiting behorend bij IP-adres [IP-adres] op dit moment staat, dezelfde abonnee is als de abonnee op wiens naam de internetaansluiting behorend bij dit IP-adres stond op 21 januari 2016. Tevens betrekt de voorzieningenrechter bij zijn oordeel dat hij geen aanleiding heeft om te veronderstellen dat in de periode van 4 januari 2016 tot en met 21 januari 2016 wel een netwerkwijziging heeft plaatsgevonden.
4.4.7.3. Met betrekking tot de termijn waarbinnen Vodafone de gegevens aan [eiser] dient te verstrekken, overweegt de voorzieningenrechter dat zij dat, zoals [eiser] heeft gevorderd, binnen zeven dagen na betekening van het vonnis dient te doen. Vodafone heeft weliswaar betoogd dat de voorzieningenrechter haar een termijn van twee weken na betekening van dit vonnis hiervoor dient te gunnen, maar de voorzieningenrechter ziet daarvoor geen aanleiding. Het staat immers vast dat Vodafone op dit moment reeds beschikt over de betreffende gegevens, zodat zij deze onmiddellijk aan [eiser] kan verstrekken. Dit zou anders zijn geweest indien Vodafone nu nog onderzoek zou moeten verrichten om de gegevens te achterhalen.
4.4.7.4. Voor zover de vordering ertoe strekt dat de voorzieningenrechter aan de veroordeling toevoegt dat Vodafone de gegevens dient te verstrekken
tenzij zij niet daarover beschikt, zal deze worden afgewezen. Vodafone heeft immers erkend dat zij beschikt over de NAW-gegevens van de abonnee op wiens naam de internetaansluiting staat die behoort hiervoor genoemde IP-adres. In dit licht heeft [eiser] onvoldoende gesteld om aannemelijk te achten dat hij belang heeft bij toewijzing van dit onderdeel van de vordering.