ECLI:NL:RBLIM:2016:9399

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 november 2016
Publicatiedatum
1 november 2016
Zaaknummer
03/661254-15
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door onoplettendheid van bestuurder

Op 1 november 2016 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 20 mei 2015 te Horst een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, bestuurder van een Volkswagen Transporter, botste met een snelheid van ongeveer 130 km/u tegen een stilstaande Seat, waardoor een andere bestuurder, [slachtoffer 1], om het leven kwam en een passagier, [slachtoffer 2], gewond raakte. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op 18 oktober 2016, waarbij de verdachte en zijn raadsman aanwezig waren. De officier van justitie beschuldigde de verdachte van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de verdediging betoogde dat er geen sprake was van aanmerkelijke onoplettendheid.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet voldoende had opgelet en daardoor de stilstaande voertuigen niet had opgemerkt. Echter, de rechtbank kon niet vaststellen dat de verdachte andere verkeersfouten had gemaakt, zoals het overschrijden van de maximumsnelheid of het niet tijdig remmen. De rechtbank concludeerde dat de onoplettendheid van de verdachte niet aanmerkelijk genoeg was om hem schuldig te verklaren aan artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, maar wel aan artikel 5, dat gevaar op de weg veroorzaakte. De verdachte werd vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, maar kreeg een geldboete van €750 opgelegd voor de overtreding van artikel 5.

De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder het feit was begaan, de persoon van de verdachte en het feit dat hij nooit eerder was veroordeeld voor verkeersmisdrijven. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuurders om alert te zijn op het verkeer om hen heen, vooral in situaties met stilstaand verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/661254-15
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 1 november 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. T. Kemper, advocaat kantoorhoudende te Oss.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 18 oktober 2016. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Primair:op 20 mei 2015 te Horst, in de gemeente Horst aan de Maas als bestuurder van een motorvoertuig zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor [slachtoffer 1] werd gedood;
Subsidiair: op 20 mei 2015 te Horst, in de gemeente Horst aan de Maas als bestuurder van een motorvoertuig gevaar op de weg heeft veroorzaakt en/of het verkeer heeft gehinderd.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van Justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft hij verwezen naar het arrest van het gerechtshof Arnhem van 14 april 2011 (ECLI:NL:GHARN:2011:BQ1934) Blijkens dit arrest moet het gedrag van de verdachte worden afgemeten aan hetgeen van de gemiddelde automobilist mag worden verwacht, te weten voldoende afstand houden, voldoende aandacht op de weg houden, voldoende in staat zijn om de auto tijdig tot stilstand te brengen. Verdachte heeft deze voorzorgen anders dan de andere automobilisten ter plekke niet in acht genomen. Verdachte heeft niet geremd. Hij heeft de alarmlichten van de andere automobilisten niet opgemerkt en hij heeft niet voldoende afstand gehouden. Verdachte heeft zich daardoor aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gedragen en om die reden is sprake van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit niet kan worden bewezen verklaard. Daartoe heeft de verdediging onder verwijzing naar vonnissen van:
gesteld dat verdachte zich niet aanmerkelijk onvoorzichtig dan wel onoplettend heeft gedragen en dat om die reden geen sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Evenmin heeft het handelen van verdachte gevaar dan wel hinder op de weg veroorzaakt in de zin van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. Verdachte heeft de stilstaande auto’s op de linker rijbaan niet tijdig gezien. De auto’s stonden stil rondom hectometerpaal 54,6 in de richting van Nijmegen vlak nadat de snelweg een bocht naar rechts had gemaakt. Het was druk op de weg, zodat het vrij lang duurde voordat het voor aankomend verkeer zichtbaar was dat er midden op de linker rijbaan twee auto’s volledig stil stonden. Diverse andere bestuurders konden de stilstaande auto’s nog maar net ontwijken. Het aan verdachte voorafgaande verkeer voerde geen voor verdachte zichtbare waarschuwingstekens. Voorts dient rekening te worden gehouden met het feit dat verdachte de ter plaatse toegestane maximum snelheid niet heeft overschreden, niet onder invloed was van alcohol of andere middelen, niet aan het telefoneren was ten tijde van het ongeval, niet moe of afgeleid was en geen haast had. Gelet op het vorenstaande kan verdachte geen strafrechtelijk verwijt worden gemaakt.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Bewijsmiddelen
Op 20 mei 2015 botste de bestuurster van een Seat (kenteken [kenteken] ), welke over de rechter rijbaan van de Rijksweg A73 ter hoogte van Horst over de linker rijstrook reed, op de achterzijde van een Mercedes Benz. De Seat bleef na de aanrijding op de linkerrijstrook stilstaan. [slachtoffer 1] , bestuurder van een Volkswagen Polo en het latere dodelijke slachtoffer, bracht zijn voertuig tot stilstand op de linker rijstrook juist voorbij de Seat. [slachtoffer 1] stapte uit en liep vervolgens in de richting van de Seat waarvan de bestuurster was uitgestapt. Verdachte, bestuurder van een Volkswagen Transporter botste vervolgens tegen de achterzijde van de Seat. Laatstgenoemd voertuig is als gevolg van de botsing met de Volkswagen Transporter voorwaarts in de richting van de middengeleider geduwd. [slachtoffer 1] en de bestuurster van de Seat zijn zeer waarschijnlijk geraakt door de voorwaarts verplaatste Seat. [slachtoffer 1] is als gevolg van het letsel ontstaan bij deze botsing overleden. [2]
Verdachte reed volgens zijn eigen verklaring bij de politie voor zover hij het zich kan herinneren honderd twintig of honderd dertig kilometer per uur. [3] Verder heeft verdachte verklaard zich niets van de toedracht van het ongeval te herinneren.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij op gegeven moment twee auto’s op de A73 stil zag staan schuin met hun neus tegen de vangrail aan waardoor er maar ongeveer een meter over was op de linkerrijstrook. Hij heeft geen gevarenlichten of andere waarschuwingen gezien. Hij had voldoende tijd om uit te wijken naar de vluchtstrook en plaats te maken zodat het busje (
de auto van verdachte, toevoeging rechtbank) dat hem aan het inhalen was kon uitwijken voor de stilstaande auto’s. Hij zag dat het busje niet uitweek en gewoon zijn weg vervolgde op de linkerrijstrook, zonder af te remmen. Hij zag dat de bus in botsing kwam met het eerste stilstaande voertuig. [4]
Overwegingen
Bij de beoordeling of er sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet dient te worden gekeken naar het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dit kan niet reeds volgen uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag. Dit uitgangspunt is door de Hoge Raad in meerdere arresten genomen.
Verdachte heeft net als getuige [getuige 2] die voor hem op de linkerrijstrook reed, de voor hem stilstaande auto’s kunnen en moeten zien en daar zijn verkeersgedrag op moeten aanpassen. Verdachte heeft verklaard dat hij de stilstaande Seat op de linker rijbaan niet heeft gezien. Dit strookt met de verklaring van getuige [getuige 1] die op de rechter rijstrook plaats maakte voor de bus van verdachte en de bus niet heeft zien uitwijken en niet heeft zien remmen voor de botsing. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte niet heeft opgelet en daardoor de stilstaande Seat op de linker rijbaan niet heeft opgemerkt als gevolg waarvan hij met een snelheid van ongeveer 130 km/u tegen de Seat is gebotst. Als gevolg daarvan is [slachtoffer 1] dodelijk verongelukt en [slachtoffer 2] gewond geraakt. Noch op grond van de getuigenverklaringen noch op grond van het rapport Verkeersongevallen analyse heeft de rechtbank kunnen vaststellen hoe lang de onoplettendheid zich moet hebben voorgedaan.
Van andere verkeersfouten dan dat verdachte niet op het verkeer voor hem op de linker rijstrook heeft gelet, is de rechtbank niet gebleken. Nu verdachte de stilstaande auto’s niet heeft gezien, kan het onvoldoende afstand houden niet als extra verkeersfout worden aangemerkt. Verder is niet komen vast te staan dat verdachte de maximumsnelheid heeft overschreden of hij zijn snelheid al eerder aan de verkeerssituatie had moeten aanpassen. Zo volgt uit de verklaring van getuige [getuige 1] dat er geen alarmlichten te zien waren toen verdachte de stilstaande auto’s naderde. Ook is, gelet op de getuigenverklaring van [getuige 2] die voor verdachte reed, niet gebleken dat verdachte onvoldoende afstand hield van het verkeer voor hem toen hij de stilstaande auto’s had kunnen zien. Verdachte erkent weliswaar dat hij een telefoongesprek met zijn vrouw heeft gevoerd in de auto, maar dit was enkele minuten en enkele kilometers voorafgaand aan de botsing, zodat die omstandigheid bij de beoordeling van het rijgedrag van verdachte buiten beschouwing moet blijven. Deze strafzaak is dan ook niet te vergelijken met de strafzaak waarover het door de officier aangehaalde arrest van het gerechtshof Arnhem van 14 april 2011 handelt, waarin sprake was van meerdere verkeersfouten.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte door zijn onoplettendheid niet voldaan aan zijn zorgplicht voor andere verkeersdeelnemers. De vraag is of er sprake is van aanmerkelijke onoplettendheid. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 29 april 2008, vindplaats ECLI:NL:HR:2008:BD0544, geoordeeld:
“… uit de enkele omstandigheid dat de verdachte, toen hij zich vergewiste van mogelijk naderend verkeer, de motorrijdster aan wie hij voorrang diende te verlenen niet heeft gezien hoewel deze voor hem wel zichtbaar moet zijn geweest, niet [kan] volgen dat de verdachte, zoals is bewezenverklaard "aanmerkelijk onoplettend en met aanmerkelijke verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid heeft gereden".
De rechtbank ziet in deze zaak bewijs voor het niet zien van op zijn rijstrook stilstaande voertuigen. Hoe fataal en schokkend de gevolgen ook waren voor [slachtoffer 1] en zijn nabestaanden– deze onoplettendheid is mede gelet op de aangehaalde uitspraak van de Hoge Raad onvoldoende voor het oordeel dat sprake is van aanmerkelijke onoplettendheid en schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de primair ten laste gelegde overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank vindt wel bewezen dat verdachte door onoplettendheid een gevaar op de weg heeft veroorzaakt in de zin van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
op 20 mei 2015 te Horst als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto), daarmee rijdende over de linkerrijstrook van de weg, Rijksweg A73, gaande in de richting van Nijmegen met de aldaar toegestane maximumsnelheid van ongeveer 130 kilometer per uur niet op het voor hem, verdachte, gelegen weggedeelte van de rijbaan en op de voor hem rijdende andere motorrijtuigen heeft gelet en heeft bemerkt dat het voor hem, verdachte, rijdende verkeer tot stilstand was gekomen, zijn snelheid niet heeft aangepast aan de omstandigheden ter plaatse, niet is uitgeweken dan wel (tijdig) heeft geremd, en (vervolgens) is gebotst tegen een voor hem, verdachte, op die weg stilstaand motorrijtuig (Seat, kenteken [kenteken] ) waardoor dit voertuig voorwaarts is verplaatst, tegen de middengeleiding is gebotst en zich vóór dit voertuig bevindende personen werden geraakt door dit voertuig, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken en overweegt daartoe als volgt.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
subsidiair
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan de verdachte op te leggen een taakstraf van 240 uren subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis en 1 jaar ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht bij een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde een taakstraf en/of een (gedeeltelijke) voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen op te leggen. Bij een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde heeft de verdediging de rechtbank verzocht een geldboete en geen ontzegging dan wel een geheel voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen op te leggen. Daarbij heeft de verdediging benadrukt dat verdachte zonder zijn rijbewijs zijn werkzaamheden niet kan uitvoeren.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte is eigenaar van een tuinderij en legt al jaren veel kilometers per auto af. Hij is nooit eerder veroordeeld voor een verkeersmisdrijf of –overtreding. Op 20 mei 2015 reed hij op de A73 op weg naar huis, waar zijn gezin rond 18.00 uur aan tafel zou gaan. Omstreeks 17.55 uur heeft hij op de A73 een verkeersongeval veroorzaakt. Verdachte is door onoplettendheid op de autosnelweg met een snelheid van ongeveer 130 km/u zonder te remmen op de stilstaande Seat van [slachtoffer 2] gebotst met buitengewoon trieste gevolgen: [slachtoffer 1] is om het leven gekomen en de bestuurster van de Seat, mevrouw [slachtoffer 2] , is gewond geraakt. De nabestaanden van [slachtoffer 1] hebben een uiterst pijnlijk en onomkeerbaar verlies geleden, dat een leven lang voelbaar zal blijven. Verdachte ervaart het ongeval als tragisch en heeft zich tijdens de behandeling van de strafzaak op de zitting net als eerder tijdens het verhoor bij de politie bereid verklaard met de nabestaanden van [slachtoffer 1] in gesprek te gaan over het ongeval.
Verdachte heeft zich met zijn personenauto zodanig gedragen dat hij gevaar op de weg heeft veroorzaakt en daarmee artikel 5 van de Wegenverkeersweg 1994 heeft overtreden. De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen dat aan verdachte een ernstig verwijt kan worden gemaakt. In zo'n geval is een zware straf niet passend. Doorgaans wordt bij overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 een geldboete opgelegd, eventueel met een ontzegging van de rijbevoegdheid.
Voor een ontzegging van de rijbevoegdheid bedoeld als bijkomende straf en maatregel om de verkeersveiligheid te bevorderen, ziet de rechtbank echter geen toegevoegde waarde gelet op het ontbreken van eerdere veroordelingen in verband met soortgelijke feiten. De rechtbank acht het opleggen van een geldboete van € 750,00 in deze zaak een passende straf. Dit is een lagere straf dan de straf door de officier van justitie gevorderd, omdat de rechtbank verdachte een minder ernstig verwijt maakt dan de officier van justitie.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
- veroordeelt de verdachte voor het subsidiair tenlastegelegde feit tot een geldboete van
€ 750,-;
- beveelt dat, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal volgt, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 15 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Schutte, voorzitter, mr. A. Koster-van der Linden en mr. L.J.A. Crompvoets, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Penders, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van
1 november 2016.
Buiten staat
Mr. L.J.A. Crompvoets is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 20 mei 2015 te Horst, in de gemeente Horst aan de Maas als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto), daarmee rijdende over de linkerrijstrook van de weg, Rijksweg A73, gaande in de richting van Nijmegen, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor een ander, genaamd [slachtoffer 1] werd gedood,
welke gedraging(en) zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend was/waren en hieruit heeft/hebben bestaan dat verdachte, met het door hem bestuurde motorrijtuig, heeft gereden met een snelheid van ongeveer 130 kilometer per uur, de aldaar toegestane maximum snelheid van 130 kilometer per uur, althans een te hoge snelheid voor een veilig verkeer ter plaatse en/of (daarbij) niet of in onvoldoende mate op het voor hem, verdachte, gelegen weggedeelte van de rijbaan en/of op de voor hem rijdende andere motorrijtuigen
heeft gelet en/of is blijven letten en/of niet, althans niet tijdig, heeft bemerkt dat het voor hem, verdachte, rijdende verkeer tot stilstand was gekomen, en/of (daarbij) zijn snelheid, niet, althans in onvoldoende mate en/of te laat heeft verminderd en/of aangepast aan de omstandigheden ter plaatse en/of (vervolgens) niet is uitgeweken dan wel (tijdig) heeft geremd, althans niet in staat is geweest om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de
afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, en/of (vervolgens) is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met, een voor hem, verdachte, op die weg stilstaand motorrijtuig (Seat, kenteken [kenteken] ) waardoor dit voertuig voorwaarts is verplaatst en tegen de middengeleiding is gebotst en een zich vóór, althans in de nabijheid van, dit voertuig bevindende persoon, zijnde [slachtoffer 1] , werd geraakt door dit voertuig, door welke botsing en/of aanrijding voornoemde [slachtoffer 1] werd gedood;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 20 mei 2015, te Horst, in de gemeente Horst aan de Maas, als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto), daarmee rijdende over de linkerrijstrook van de weg, Rijksweg A73, gaande in de richting van Nijmegen, zo onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onoordeelkundig heeft gereden met een snelheid van ongeveer 130 kilometer per uur, de aldaar toegestane maximum snelheid van 130 kilometer per uur, althans een te hoge snelheid voor een veilig verkeer ter plaatse en/of (daarbij) niet of in onvoldoende mate op het voor hem, verdachte, gelegen weggedeelte van de rijbaan en/of op de voor hem rijdende andere motorrijtuigen heeft gelet en/of is blijven letten en/of niet, althans niet tijdig, heeft
bemerkt dat het voor hem, verdachte, rijdende verkeer tot stilstand was gekomen, en/of (daarbij) zijn snelheid, niet, althans in onvoldoende mate en/of te laat heeft verminderd en/of aangepast aan de omstandigheden ter plaatse en/of (vervolgens) niet is uitgeweken dan wel (tijdig) heeft geremd, althans niet in staat is geweest om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, en/of (vervolgens) is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met, een voor hem, verdachte, op die weg stilstaand motorrijtuig (Seat, kenteken [kenteken] ) waardoor dit voertuig voorwaarts is verplaatst en tegen de middengeleiding is gebotst en een zich vóór, althans in de nabijheid van, dit voertuig bevindende perso(o)n(en) werd/werden geraakt door dit voertuig, door welke gedraging(en) van verdachte (telkens) gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans (telkens) kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg (telkens) werd gehinderd,
althans (telkens) kon worden gehinderd.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg District Noord- en Midden-Limburg, proces-verbaalnummer 2015093659, gesloten d.d. 29 oktober 2015, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 179.
2.Proces-verbaal Verkeersongevallen Analyse, dossierpagina 148 en 173/174.
3.Proces-verbaal van verhoor van 21 mei 2015, dossierpagina 111.
4.Proces-verbaal van verhoor d.d. 30 mei 2015, dossierpagina 89.