ECLI:NL:RBLIM:2016:972

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 februari 2016
Publicatiedatum
4 februari 2016
Zaaknummer
C/03/215228 / KG ZA 15-674
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • J.F.W. Huinen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verwijdering van industriegrond en aanplanting door de Gemeente Maastricht

In deze zaak heeft eiseres, wonende te [woonplaats], een kort geding aangespannen tegen de Gemeente Maastricht. De vordering betreft de verwijdering van grond van de kwaliteitsklasse 'industrie' en het aanplanten van bomen en struiken, zoals vastgelegd in een koopovereenkomst. Eiseres stelt dat de Gemeente de gemaakte afspraken niet nakomt, wat haar gebruiks- en woongenot schaadt. De Gemeente betwist de spoedeisendheid van de vordering en stelt dat eiseres nooit eerder haar klachten heeft geuit. De voorzieningenrechter oordeelt dat eiseres voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij pas recent informatie heeft ontvangen over de grondkwaliteit en dat er voldoende spoedeisend belang is. De rechter onderzoekt de argumenten van beide partijen en concludeert dat eiseres niet heeft aangetoond dat de Gemeente in strijd handelt met de koopovereenkomst. De vordering wordt afgewezen, en eiseres wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/215228 / KG ZA 15-674
Vonnis in kort geding van 4 februari 2016
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. S.J.H.G.M. Schils,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE GEMEENTE MAASTRICHT,
zetelend te Maastricht,
gedaagde,
advocaten mr. R.A.H. Vlecken en mr. S. Fraats.
Partijen zullen hierna [eiseres] en de Gemeente worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 4 januari 2015, met producties,
  • de brieven van 12 en 20 januari 2016 van de Gemeente met producties,
  • de mondelinge behandeling op 21 januari 2016,
  • de pleitnota van [eiseres] ,
  • de pleitnota van de Gemeente.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
[eiseres] vordert
  • dat de gemeente de grond in de tuin met kwaliteitsklasse “industrie” verwijdert en de tuin voorts ophoogt met grond van de kwaliteitsklasse “wonen” overeenkomstig de koopovereenkomst,
  • dat de Gemeente 15 bomen, alsmede struiken en bodembedekkers plant overeenkomstig artikel 22.5 sub 2 van de koopovereenkomst,
  • dat de gemeente een haagbeuk aanplant overeenkomstig artikel 22.5 sub 3 van de koopovereenkomst,
  • dat de Gemeente de inboet gedurende een periode van vijf jaar uitvoert overeenkomstig artikel 22.6 van de koopovereenkomst,
  • een en ander op straffe van een dwangsom en met veroordeling van de Gemeente in de kosten van het geding met rente en kosten.
2.2.
[eiseres] stelt recht op en spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening te hebben. Zij legt aan de vordering ten grondslag dat zij op grond van de koopovereenkomst met de Gemeente het gebruiksrecht heeft gekregen van een strook grond grenzend aan / onderdeel uitmakend van het talud van de A79 en dat zij recht heeft op inrichting van de strook grond door de Gemeente op grond van artikel 22 van die koopovereenkomst. [eiseres] stelt dat de Gemeente de gemaakte afspraken niet, niet tijdig of niet volledig nakomt. [eiseres] stelt dat door dit nalaten haar gebruiks- en woongenot wordt geschaad.
2.3.
Gemeente voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling

De spoedeisendheid

3.1.
De Gemeente betwist de spoedeisendheid met een beroep op artikel 6:89 BW: de klacht is nooit eerder ter kennis gebracht van de Gemeente en spoedeisendheid kan bovendien niet voortvloeien uit een vermoeden terzake de gesteldheid of kwaliteit van de grond.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiseres] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij pas in de loop van het najaar van 2015 informatie heeft ontvangen over de samenstelling c.q. kwaliteit van de grond en dat zij aldus thans tijdig aan de bel trekt, en dat zij gelet op de gestelde feiten en omstandigheden, waaronder de voorgenomen verkoop van de strook aan Rijkswaterstaat, ook al is deze pas in 2017 voorzien, voldoende spoedeisend belang heeft.
Industriegrond
3.2.
[eiseres] stelt zich op het standpunt dat de Gemeente in strijd met artikel 22.1 van de koopovereenkomst grond van zogenoemde industriekwaliteit heeft gebruikt voor het ophogen/aanvullen van de strook grond op / langs het talud van de A79.
3.3.
De voorzieningenrechter stelt vast dat artikel 21.4 van de koopovereenkomst bepaalt dat de in gebruik gegeven grond slechts als tuin mag worden gebruikt. De stelling dat gebruik als tuin grond van de kwaliteit “wonen” vooronderstelt, wordt niet door [eiseres] met objectieve gegevens onderbouwd. Dat mogelijk in de onderhandelingen die tot de overeenkomst hebben geleid deze kwaliteit expliciet aan de orde is geweest, doet daar niet aan af.
In artikel 22.1 van de koopovereenkomst wordt voorts verwezen naar het Bodembeheerplan van de Gemeente ten tijde van de oplevering voor de kwaliteit van de gebruikte grond. Of nu de Gemeente (het Bodembeheerplan is vervangen door andere stukken inzake bodemkwaliteit) wordt gevolgd of [eiseres] (Bodemkwaliteitskaart 24 juli 2012) inzake de toepasselijke kwaliteit van de grond, door [eiseres] is erkend dat grond van de kwaliteit “industrie” toegestaan is in het gebied.
[eiseres] veronderstelt echter dat meer dan een halve meter toplaag bestaat uit deze industriegrond, hetgeen volgens haar in strijd zou zijn met het feit dat slechts grond met de kwaliteit “landbouw/natuur” voor de laag 0.5 tot 2.0 meter dient te worden gebruikt. Dit wordt betwist door de Gemeente en wat er verder ook van zij, [eiseres] heeft niet laten onderzoeken tot welke diepte de grondkwaliteit als industriegrond moet worden aangemerkt, noch heeft zij op andere wijze met bijvoorbeeld documenten of verklaringen haar vermoeden nader onderbouwd.
Een en ander nog daargelaten dat niet zonder meer duidelijk is welk belang [eiseres] heeft, nu onbetwist is dat kwaliteit “industrie” niet samenvalt met “verontreinigd” en evenmin niet vast staat dat de beweerdelijk overtreden norm strekt tot bescherming van haar belang.
De beplanting, de haagbeuk en de inboet
3.4.
[eiseres] stelt dat de overeengekomen beplanting nog altijd niet conform de planning is. Zij verwijst daartoe naar een planning (productie 7) waarin de voltooiing van de aanleg is voorzien voor het voorjaar 2013. Niet is komen vast te staan evenwel dat in het voorjaar 2013 de beplanting nog niet definitief was. Uit hetgeen daaromtrent door [eiseres] ter zitting is verteld, is het de voorzieningenrechter gebleken dat de Gemeente (c.q. Avenue2) en/of de door haar ingeschakelde hovenier met [eiseres] voortdurend overleg heeft gevoerd en dat de Gemeente heeft getracht zoveel mogelijk aan de wensen van [eiseres] tegemoet te komen binnen de grenzen van de koopovereenkomst. Tegelijkertijd heeft [eiseres] enkel gesteld en niet aangetoond dat het aantal bomen niet het overeengekomen aantal van 15 is en dat enkele bomen niet de overeengekomen stamomvang hebben.
3.5.
Wat de haagbeuk aangaat wordt op de definitieve inboetlijst (productie 8) een hoogte van 100-125 genoemd voor de opvulling van de haag. In kort geding is niet duidelijk geworden of er door [eiseres] nu wel of niet is ingestemd met die afwijkende hoogte van de te vervangen delen van de haag: uit de verklaring van het hoveniersbedrijf, die door de Gemeente in geding is gebracht, blijkt immers dat er is ingestemd, terwijl [eiseres] ter zitting heeft verklaard dat zij zeker niet heeft ingestemd.
Zonder nadere bewijsvoering door bijvoorbeeld het horen als getuige van de direct betrokken medewerkers van de hovenier en [eiseres] kan ook niet worden vastgesteld aan wiens zijde het gelijk ligt. De kort gedingprocedure leent zich evenwel niet voor dergelijke nadere bewijsvoering, zodat het risico dat de voorzieningenrechter de feiten niet kan vaststellen voor rekening van degene komt die zich beroept op die feiten en de (juridische) conclusies die daaruit getrokken zouden moeten worden.
Voor de positie van de haag geldt eveneens dat zonder foto’s of bijvoorbeeld een gerechtelijke plaatsopneming in kort geding niet kan worden vastgesteld dat niet conform de koopovereenkomst en de tekeningen is uitgevoerd door de Gemeente.
3.6.
Inzake de inboet stelt [eiseres] dat de Gemeente tegenstrijdige einddata noemt. De voorzieningenrechter kan [eiseres] daarin op grond van de in geding gebrachte documenten niet volgen.
Er is op basis van de koopovereenkomst onderhoud van de aanplant gedurende 24 maanden na aanplant en een garantietermijn van vijf jaar overeengekomen. Deze garantie loopt, uitgaande van 6 maart 2013 als opleverdatum (productie 7), in ieder geval tot maart 2018. Een en ander is ook bevestigd is in de brief van Avenue2 van 21 januari 2015. De toelichting op de laatste inboetlijst geeft aan en kan ook niet anders worden begrepen dan dat de verwachting is dat het perceel snel dicht zal groeien, als de laatste inboet in november 2015 heeft plaatsgevonden.
Conclusie
3.7.
Op grond van bovenstaande overwegingen zijn er feitelijke noch juridische gronden om tot toewijzing van de vordering over te gaan.
Proceskosten
3.8.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding. Deze worden aan de zijde van de Gemeente tot op heden begroot op
€ 1.435,00 (€ 619,00 griffierecht en € 816,00 salaris advocaat) vermeerderd rente.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
wijst de vordering af,
4.2.
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding aan de zijde van de Gemeente begroot op € 1.435,00 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dagtekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele betaling,
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad wat de kostenveroordeling betreft.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F.W. Huinen en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: EvB