In deze zaak, die op 14 november 2016 door de Rechtbank Limburg is behandeld, vordert eiser, die als gevolg van een verkeersongeval ernstig hersenletsel heeft opgelopen, nakoming van een minnelijke regeling door zijn ouders. Eiser heeft in het verleden een vaststellingsovereenkomst gesloten met de WAM-verzekeraar van zijn ouders, waarbij hij een schadevergoeding van ƒ 350.000,- ontving. In juni 2001 heeft eiser een verklaring ondertekend waardoor een deel van deze schadevergoeding op de rekening van zijn ouders werd gestort. In 2005 hebben zijn ouders van hem een bedrag van € 10.000,- geleend, dat niet is terugbetaald. Eiser heeft zijn ouders in 2007 gesommeerd om dit bedrag terug te betalen, maar zonder resultaat. In 2015 is er een tijdelijke minnelijke regeling getroffen, waarbij zijn ouders maandelijks € 50,- zouden terugbetalen, maar deze betalingen zijn in juni 2016 stopgezet. Eiser vordert nu dat zijn ouders de betalingen hervatten en hun meest recente inkomensgegevens overleggen.
De rechtbank oordeelt dat de vordering tot nakoming van de minnelijke regeling toewijsbaar is, aangezien de ouders geen goede reden hebben gegeven voor het niet nakomen van de afspraken. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen overleg heeft plaatsgevonden over de financiële situatie van de ouders, wat noodzakelijk is voor het beoordelen van hun aflossingscapaciteit. De ouders worden veroordeeld om binnen twee weken hun inkomensgegevens te overleggen en de maandelijkse betalingen van € 50,- met terugwerkende kracht tot juni 2016 te hervatten. Tevens worden de ouders in de proceskosten veroordeeld, omdat zij zonder gegronde reden de afspraken niet zijn nagekomen.