ECLI:NL:RBLIM:2016:9810

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 november 2016
Publicatiedatum
14 november 2016
Zaaknummer
C/03/226666 / KG ZA 16-509
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot het treffen van voorlopige voorzieningen in verband met bouwactiviteiten en vergunningen

In deze zaak, die op 14 november 2016 door de Rechtbank Limburg is behandeld, hebben eisers, een edelsmid en zijn partner, een kort geding aangespannen tegen gedaagden, de eigenaren van een nabijgelegen pand. Eisers vorderen dat gedaagden worden verboden om bepaalde bouwactiviteiten uit te voeren die volgens hen in strijd zijn met de omgevingsvergunning. De eisers stellen dat de bouwactiviteiten van gedaagden hun woning en werkplaats gevoeliger maken voor inbraak en dat er ongewenste inkijk in hun woning ontstaat. Gedaagden hebben een omgevingsvergunning aangevraagd en gekregen, maar eisers beweren dat gedaagden zich niet aan de vergunningsvoorschriften houden. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de geschonden normen niet tot bescherming van de belangen van eisers strekken, maar tot bescherming van het algemeen belang. De rechter heeft geoordeeld dat de vordering van eisers moet worden afgewezen, omdat de gestelde vrees voor inbraak en hinder niet voldoende onderbouwd is. De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat de bouwactiviteiten van gedaagden niet in strijd zijn met het burenrecht, omdat de afstand tot de erfgrens en de aard van de werkzaamheden geen inbreuk maken op de rechten van eisers. De vordering is afgewezen en eisers zijn veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/226666 / KG ZA 16-509
Vonnis in kort geding van 14 november 2016
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

2.
[eiseres sub 2],
beiden wonend te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. H.C. Ingelse,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

2.
[gedaagde sub 2],
beiden wonend te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. J.L.E. Marchal.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagden] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 12 oktober 2016, met producties,
  • het herstelexploit van 17 oktober 2016,
  • de e-mail van 19 oktober 2016 van [eisers] , met productie,
  • de fax-brief van [gedaagden] van 19 oktober 2016, inzake de geldigheid van de dagvaarding en de omvang van het geding,
  • de akte eiswijziging,
  • het herstelexploit van 19 oktober 2016,
  • de plaatsopneming en mondelinge behandeling op 20 oktober 2016, met de pleitnota van [eisers] en de pleitnota van [gedaagden] ,
  • de e-mail van [eisers] van 25 oktober 2016 dat geen overeenstemming is bereikt en vonnis wordt gevraagd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Eiser sub 1 is edelsmit en oefent zijn beroep uit aan huis. Zijn werkplaats bevindt zich op de begane grond van het pand aan de [adres 1] . Het pand wordt verder als woonhuis gebruikt door [eisers] .
2.2.
Gedaagde sub 2 is eigenaar van het pand [adres 2] waarin zich op de begane grond een bakkerswinkel bevindt en in de voormalige bakkerij is een zogenoemde kookstudio met eetgelegenheid. De kookstudio wordt door [gedaagden] met enige regelmaat verhuurd aan derden voor workshops en partijen. Op de bovengelegen verdiepingen van het pand heeft [gedaagden] appartementen gerealiseerd.
2.3.
[gedaagden] heeft voor de verbouwing van het pand een omgevingsvergunning aangevraagd die hem is verleend op 24 oktober 2014. [eisers] heeft bij de gemeente gemeld dat [gedaagden] niet volgens de vergunningvoorschriften bouwde, omdat [gedaagden] onder andere vensters en deuren plaatste die niet waren vergund.
[gedaagden] heeft daarop een gewijzigde vergunningsaanvraag gedaan en op 1 april 2016 is deze verleend, waardoor werd gelegaliseerd. Ook kreeg [gedaagden] toestemming voor het plaatsen van ondoorzichtige ramen in de zijkant van de aanbouw, grenzend aan het perceel van [eisers] . [eisers] heeft, stellende dat [gedaagden] zich nog altijd niet houdt aan de vergunningsvoorschriften, andermaal de gemeente ingelicht en om handhaving verzocht, maar er zijn door de gemeente nog geen (rechts)maatregelen genomen.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert na akte eiswijziging dat de voorzieningenrechter bij wijze van voorlopige voorziening, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagden]
1. gebiedt de doorzichtige ramen aan de zijkant van het pand [adres 2] , grenzend aan het pand [adres 1] te verwijderen en verbiedt ramen aldaar doorzichtig uit te voeren;
2. gebiedt het dakterras op uitbouwen van de eerste en tweede verdieping van genoemd pand te verwijderen en verwijderd te houden;
3. gebiedt de buitentrap te verwijderen en verwijderd te houden;
4. gebiedt de rubberen tegels van het dak te verwijderen en verwijderd te houden;
5. verbiedt om van het dak één hoog en het dak twee hoog gebruik te maken of te doen maken anders dan voor het aanbrengen van herstellingen;
6. gebiedt om de afzuiginstallatie te verwijderen en verwijderd te houden, subsidiair die maatregelen te nemen om de geluidsoverlast weg te nemen, welke maatregelen niet opnieuw ongedaan kunnen worden gemaakt;
en om binnen twee dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis aan deze geboden uitvoering te geven, onder oplegging - hoofdelijk - van een dwangsom van € 2.500 voor iedere dag dat niet aan één van de geboden uitvoering wordt gegeven of één van de verboden wordt overtreden, met een maximum van € 250.000, atthans van een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag,
met veroordeling van [gedaagden] - hoofdelijk – in de kosten van dit geding, de deurwaarderskosten voor de betekening, de deurwaarderskosten voor het proces-verbaal van constatering à € 465,85 (productie 5), de deurwaarderskosten voor het proces-verbaal van constatering à € 363 (productie 10), alsmede de nakosten.
3.2.
[eisers] legt aan de vordering ten grondslag dat [gedaagden] in strijd met de artikelen 5:50 en 5:37 BW en de omgevingsvergunning, althans zonder vergunning, de situatie aan zijn pand zo heeft gewijzigd dat de woning en werkplaats van [eisers] gevoeliger voor inbraak zijn geworden en dat bewoners en bezoekers van het pand toegang hebben tot het plat dak van de aanbouw en inkijk in woning, terras en tuin van [eisers] hebben. [gedaagden] handelt daarmee onrechtmatig jegens [eisers] .
[eisers] stelt spoedeisend belang bij en recht op de gevraagde voorziening te hebben.
3.3.
In dit kader heeft [eisers] aangevoerd dat hij heeft geconstateerd dat [gedaagden] nog altijd niet conform de vergunning heeft gebouwd, het pand is op verschillende plaatsen niet afgewerkt zoals vergund is en er een niet vergunde trap in de tuin is geplaats. [eisers] stelt verder dat het plat dak van de kookstudio als dakterras is ingericht en ook als zodanig wordt gebruikt door de bewoner(s) van het appartement én door bezoekers van de kookstudio. Ook heeft [eisers] erop gewezen dat [gedaagden] enkele betonblokken heeft verplaatst waardoor de afzuiginstallatie van de kookstudio meer geluid produceert dan voorheen het geval was.
3.4.
[gedaagden] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisendheid

4.1.
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de zaak.
Het niet naleven van de vergunning
4.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat, hoewel het niet in overeenstemming met de verleende vergunning bouwen een van overheidswege niet toegestaan handelen constitueert zolang het uitgevoerde werk achteraf niet alsnog door de gemeente wordt gelegaliseerd, dit niet zonder meer betekent dat daardoor ook onrechtmatig wordt gehandeld jegens [eisers] . De geschonden normen strekken immers niet tot bescherming van de belangen van [eisers] , maar tot bescherming van het algemeen belang, zoals bijvoorbeeld het belang van constructieve veiligheid.
4.3.
De voorzieningenrechter dient zich in dit geding op basis van de stellingen van [eisers] een oordeel te vormen over de vraag of het afwijkend van de regels bouwen door [gedaagden] in concreto in strijd is met de regels van het burgerlijk recht, meer specifiek het burenrecht.
De ramen
4.4.
De voorzieningenrechter heeft geconstateerd dat de twee ramen in het appartement op de eerste verdieping in de uitbouw van het pand van [gedaagden] gesitueerd zijn op ongeveer twee meter gemeten vanaf van de erfscheidende muur (partijen zijn het niet eens over de precieze loop van de erfgrens en daarmee de precieze afstand tussen die grens en de ramen). Voorts is geconstateerd dat het rechter raam (van binnenuit gezien) is geblindeerd met lichtdoorlatend ondoorzichtig folie. Het linker raam is doorzichtig. De raampartij is gericht op het plat dak van de uitbouw van [eisers] en geeft - indien men er doorheen zou kijken - (zijdelings) zicht op het plat dak van de aangrenzende bebouwing van [eisers] en op de achtergevel van het pand van [eisers] , waarin onder meer een slaapkamerraam. Ook heeft de voorzieningenrechter geconstateerd dat staande in het appartement de raampartij zich ruim boven ooghoogte bevindt.
Vast staat dat de ramen zijn vergund, en dat zij op grond van de vergunning ondoorzichtig moeten worden gemaakt.
4.5.
[gedaagden] stelt dat ramen louter bedoeld zijn om de lichtinval in het appartement te bewerkstelligen en dat uit de jurisprudentie blijkt dat vensters boven ooghoogte geen uitzicht bieden, als bedoeld in artikel 5:50 en dus ingevolge artikel 5:51 BW niet ondoorzichtig hoeven te zijn.
4.6.
Ingevolge artikel 5:50 BW juncto artikel 5:51 BW betekent een vaststelling dat de vensters binnen de afstand van twee meter, gemeten rechthoekig vanuit de muur waarin deze zitten, zicht bieden op het perceel van [eisers] in beginsel dat de ramen ondoorzichtig dienen te zijn. Uit vaste jurisprudentie volgt dat het gebruiken van ondoorzichtig folie daartoe geschikt is. Met het rechter venster wordt derhalve om die reden geen inbreuk gemaakt op enig recht van [eisers] . Dat het venster mogelijk niet voldoet aan de vergunning doet daar niet aan af.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [gedaagden] gevolgd moet worden in zijn stelling dat door het ontbreken van een ondoorzichtig venster aan de linker kant van de raampartij geen inbreuk wordt gemaakt op enig recht van [eisers] , omdat het venster zich ruim boven ooghoogte bevindt en er dus geen uitzicht is op het erf van [eisers] en dat [eisers] dit zelf heeft kunnen vaststellen tijdens de zitting en dit als zodanig voorts niet heeft betwist (vergelijk ECLI:NL: GHAMS:2014:4596). Dat het venster mogelijk niet voldoet aan de vergunning doet daar niet aan af.
De buitentrap
4.7.
De voorzieningenrechter heeft waargenomen dat de buitentrap zich bevindt in de tuin van het pand van [gedaagden] en is geplaatst langs de muur van de ter linkerzijde naastgelegen bedrijfsloods. De afstand van de trap tot de tuin van [eisers] is groter dan twee meter. De trap verbindt de tuin en het plat dak van de kookstudio. Het pand van [gedaagden] kent geen achterom en de tuin is slechts te bereiken via de tuindeuren van de kookstudio en via de schuifpui van het appartement op de eerste verdieping en de buitentrap. Ook het pand van [eisers] heeft geen achterom.
4.8.
Vast staat dat de buitentrap zich niet binnen de in artikel 5:50 BW genoemde afstand van het erf van [eisers] van twee meter bevindt. De trap – als deze al moet worden opgevat als een soortgelijk werk, als bedoeld in dat artikel – biedt bovendien, zoals is geconstateerd door de voorzieningenrechter, zijdelings geen uitzicht op het erf van [eisers] , omdat er een haag c.q. erfafscheiding is tussen de twee tuinen. Bovenaan de trap is er enig zijdelings uitzicht op het perceel van [eisers] .
Omdat de afstand groter is dan twee meter en zijdelings uitzicht, zoals [gedaagden] terecht stelt, niet valt binnen het bereik van artikel 5:50 BW (vergelijk ECLI:NL: RBLIM: 2014:5012) wordt door het plaatsen van de trap niet in strijd gehandeld met die bepaling.
4.9.
De enkele vrees voor inbraak en insluiping en schade als gevolg daarvan, omdat via de buitentrap het pand van [eisers] eenvoudig is te bereiken, is – hoe voorstelbaar ook – geen belang dat wordt beschermd door de door [eisers] ingeroepen (wettelijke) normen. [gedaagden] is namelijk in beginsel niet op grond van het burgerlijk recht gehouden om het perceel van gedaagde sub 2 zo in te richten dat het gevaar voor inbraak en insluiping bij [eisers] wordt geminimaliseerd. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die dat in dit geval anders maken. Dat de buitentrap (nog) niet vergund is, en daarmee mogelijk illegaal gebouwd is, maakt dit niet anders.
De rubberen tegels
4.10.
De voorzieningenrechter heeft waargenomen dat het pad van rubberen tegels over het dak naar de buitentrap en ook het verbindingstrapje tussen het plat dak van het keukendeel van de kookstudio en het plat dak van de eetkamer/bar van de kookstudio zich bevinden op grotere afstand dan twee meter vanaf de perceelsgrens, met dien verstande dat niet uitgesloten kan worden dat een of enkele tegel(s) die het pad vormt (vormen) naar het draai/kiepraam op een kortere afstand liggen/ligt. Dit deel van het pad biedt rechtstreeks uitzicht op het hoger gelegen plat dak van de aanbouw van [eisers] , het overige deel van het pad biedt zijdelings uitzicht op dat hoger gelegen plat dak dan wel op het terras van [eisers] direct achter de woning.
4.11.
Wat is geoordeeld inzake de buitentrap geldt mutatis mutandis voor het voetpad van rubberen tegels over de twee platte daken van de kookstudio. Als al sprake is van een soortgelijk werk als bedoeld in artikel 5:50 BW, wordt geen inbreuk gemaakt op enig recht van [eisers] . Het grootste deel van de tegels ligt immers op een grotere afstand tot de erfgrens dan twee meter. De tegel(s) die mogelijk binnen voornoemde afstand ligt (liggen) en die een pad vormt (vormen) en naar het draai/kiepraam, bevindt (bevinden) zich binnen twee meter tot het (plat) dak van de aangrenzende bebouwing van [eisers] en het terras. Slechts het uitzicht daarop kan derhalve in de beoordeling worden betrokken. Met [gedaagden] is de voorzieningenrechter van oordeel dat uitzicht op een plat dak niet valt binnen het bereik van artikel 5:50 BW, omdat een plat dak in hoge mate vergelijkbaar is met een blinde muur, als bedoeld in artikel 5:50 lid 2 BW. Het voetpad biedt slechts zijdelings uitzicht op het terras direct achter de woning van [eisers] (vergelijk ECLI:NL:RBGEL:2016:2083 en ECLI:NL:RBLIM: 2014:5012).
Het dakterras
4.12.
De voorzieningenrechter heeft niet waargenomen dat er zich buiten het licht verhoogde deel van het terras direct grenzend aan de schuifpui van het appartement op de eerste verdieping, aldus op het daaraan grenzend deel van het plat dak van het keukendeel van de kookstudio, en ook niet op het eetkamer/bardeel van de kookstudio een dakterras (constructie) was. Ook heeft hij niet waargenomen dat er terrasmeubelen stonden.
Uit de overgelegde foto’s en het rapport van bevindingen van de deurwaarder blijkt dat er op enig moment terrasmeubelen stonden op het plat dak van het keukendeel van de kookstudio ter linkerzijde van de rubberen tegels en geplaatst langs de muur van de ter linkerzijde naastgelegen bedrijfsloods.
Op de foto’s staan de meubelen op een afstand die groter is dan twee meter vanaf de perceelsgrens. Het deel van het plat dak dat zo gebruikt wordt als dakterras biedt (zijdelings) uitzicht op het hoger gelegen plat dak van de aanbouw van [eisers] .
Desgevraagd heeft [gedaagden] aangegeven dat het plat dak niet een versterkt dak betreft, als bij een dakterras bouwkundig aangewezen is. Een (het) dakterras is ook (nog) niet vergund. [gedaagden] betwist niet dat het plat dak door de bewoner van het appartement op de eerste verdieping als terras gebruikt wordt op een wijze als op de foto’s is te zien.
4.13.
Wat is hierboven reeds is geoordeeld inzake de trap en de tegels geldt mutatis mutandis voor het dakterras op het plat dak van het keukendeel van de kookstudio. Het dakterras biedt weliswaar (zijdelings) uitzicht op het plat dak van [eisers] , maar op grond van de afstand wordt geen inbreuk gemaakt op enig recht van [eisers] .
Het terrasdeel direct grenzend aan de schuifpui van het appartement
4.14.
Het terras van ongeveer een 1.6 meter diep, direct grenzend aan de schuifpui van het appartement op de eerste verdieping ligt blijkens de bouwtekening niet alleen ingesloten tussen twee muren, maar ook meer dan twee meter van de perceelsgrens en biedt geen direct, maar slechts zijdelings uitzicht over het hoger gelegen plat dak van de aanbouw van [eisers] . Door dit terras, dat overigens vergund is, wordt geen inbreuk gemaakt op enig recht van [eisers] . Dat de pui en het terras niet zijn uitgevoerd, zoals vergund, maakt dat niet anders.
Het Frans balkon op de tweede verdieping
4.15.
De voorzieningenrechter stelt vast dat uit niets is gebleken dat op het plat dak van het appartement op de eerste verdieping van het pand van [gedaagden] een dakterras is aangelegd is ten behoeve van het appartement op de tweede verdieping of in gebruik is door de bewoner van dat appartement.
De aangebrachte valbescherming is beweerdelijk niet uitgevoerd conform de vergunning. De overgelegd e-mail van het gemeentelijk bouwtoezicht geeft daarover geen uitsluitsel. Non-conform bouwen vormt evenwel, zoals hierboven is geoordeeld inzake het niet overeenkomstig de vergunning bouwen door [gedaagden] , op zich geen onrechtmatig handelen jegens [eisers] . De enkele vrees dat het plat dak mogelijk gebruikt gaat worden als dakterras is geen belang dat reeds beschermd wordt door de door [eisers] ingeroepen norm.
Het gebruiksverbod anders dan voor herstellingen
4.16.
[eisers] vordert een algeheel gebruiksverbod voor de platte daken van de aanbouw van de kookstudio en eetruimte/bar en het plat dak van de aanbouw op de eerste verdieping, met uitzondering van toegang tot die daken voor onderhoud.
4.17.
Het enkele gebruik van het plat dak voor recreatieve doelen of als vluchtweg of anderszins kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet in zijn algemeenheid en voor de toekomst worden verboden als onrechtmatig jegens [eisers] .
Er is door [eisers] weliswaar met enkele foto’s en filmopnamen aangetoond dat er mensen over het dak/voetpad en de trap hebben gelopen en daar praatten en/of belden, maar onvoldoende concreet is onderbouwd is dat daardoor hinder, overlast of gevaar optreedt die inbreuk maakt enig recht van [eisers] en waardoor [eisers] schade geleden heeft, lijdt of in de toekomst zal lijden. De enkel vrees dat een vorm van overlast of gevaar zich zal voordoen is in dit kader onvoldoende.
4.18.
Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter dat een dergelijk verbod ook niet past binnen de kort geding procedure waar het gaat om het toepassen van voorlopige ordemaatregelen en ook daarom niet kan worden toegewezen.
De afzuiginstallatie
4.19.
Ter onderbouwing van de stelling dat door de afzuiginstallatie van de kookstudio hinder door rumoer en lawaai, als bedoeld in artikel 5:37 BW, aan de orde is, heeft [eisers] de deurwaarder een decibelmeting laten uitvoeren. De bevindingen zijn door de deurwaarder op 11 oktober 2016 vastgelegd.
4.20.
Met [gedaagden] is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat aan deze constateringen niet het gewicht mag worden gehecht dat [eisers] daaraan wenst te geven. Niet is gebleken immers dat het merkloze meetapparaat, dat door [eisers] aan de deurwaarder ter hand is gesteld, volgens de geldende regels geijkt was. De voorzieningenrechter voegt daaraan toe dat het rapport van bevindingen van de deurwaarder niet is ingericht en opgezet zoals dat van een akoestisch rapport, als bedoeld in het kader van het Activiteitenbesluit waarop [eisers] zich beroept, mag worden verwacht.
De aan de vordering inzake de afzuiginstallatie ten grondslag liggende stellingen zijn niet toereikend feitelijk onderbouwd en de vordering zal daarom worden afgewezen.
4.21.
De voorzieningenrechter merkt evenwel op dat ter zitting door [gedaagden] is toegezegd dat de geluidswering van betonblokken die recentelijk is verwijderd van de afzuiginstallatie weer zal worden teruggeplaatst. [eisers] heeft daarbij opgemerkt en zo herhaald wat in de dagvaarding is gesteld, dat daarmee te leven is. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat [gedaagden] zich aan zijn toezegging houdt.
Conclusie
4.22.
De vordering moet worden afgewezen.
De proceskosten
4.23.
[eisers] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding aan de zijde van [gedaagden] . Deze worden tot op heden begroot op:
  • griffierecht € 288,00
  • salaris advocaat
totaal € 1.094,00.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
veroordeelt [eisers] in de kosten va het geding aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 1.094,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.R.M. de Bruijn en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: EvB