In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, betreft het een kort geding waarin eiser, na een verstekvonnis, vordert dat de voorzieningenrechter de uitvoerbaar bij voorraad verklaring van dat vonnis schorst. Eiser is veroordeeld tot betaling van een bedrag aan gedaagde, maar heeft verzet aangetekend tegen het verstekvonnis. De voorzieningenrechter oordeelt dat de schorsing van de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis niet mogelijk is, omdat het verstekvonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Eiser vordert daarnaast de opheffing van executoriaal beslag dat door gedaagde is gelegd. De voorzieningenrechter overweegt dat opheffing van een executoriaal beslag slechts in uitzonderlijke gevallen kan plaatsvinden. Eiser stelt dat hij in een noodtoestand verkeert door de executiemaatregelen van gedaagde, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat hij onvoldoende heeft aangetoond dat er sprake is van een noodtoestand. De vordering tot opheffing van het beslag onder de Rabobank wordt toegewezen, omdat dit beslag geen doel heeft getroffen. De overige vorderingen van eiser worden afgewezen. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.