ECLI:NL:RBLIM:2017:10069

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 oktober 2017
Publicatiedatum
18 oktober 2017
Zaaknummer
AWB/17/1393 JW R A
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verklaring van geen bezwaar voor pleegzorg door de Raad voor de Kinderbescherming

In deze zaak hebben eisers, grootouders van drie kleinkinderen, de wens geuit om deze kleinkinderen in hun gezin op te nemen. De kleinkinderen zijn uit huis geplaatst en onder toezicht gesteld door de William Schrikker Jeugdbescherming. Eisers hebben een verzoek ingediend voor een verklaring van geen bezwaar (vvgb) bij de Raad voor de Kinderbescherming, maar dit verzoek is afgewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de afwijzing van het verzoek niet voldoende gemotiveerd was en dat er geen volledige belangenafweging heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de halfbroer van de kleinkinderen bij eisers woont en dat er eerder wel een vvgb is afgegeven. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de eerdere uitspraak in acht moet worden genomen. Tevens zijn de proceskosten van eisers vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Familie en jeugd
zaaknummer: AWB/17/1393 JW R A
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 oktober 2017 in de zaak tussen
[eiseres]en
[eiser],
beiden wonende te [woonplaats eisers] , hierna gezamenlijk te noemen: ‘eisers’ en ieder afzonderlijk: ‘eiseres’ en ‘eiser’,
gemachtigde: mr. J.H.M. Verstraten,
en
Raad voor de Kinderbescherming, namens de Minister van Veiligheid en Justitie, hierna te noemen: ‘verweerder’,
gemachtigde: mr. C.M.J. Göeken.

1.De feiten en het procesverloop

1.1.
Eisers hebben de wens om hun drie kleinkinderen in hun gezin op te nemen. Dit betreffen de kinderen van de dochter van eisers: [kleinkind 1] , [kleinkind 2] en [kleinkind 3] (hierna: ‘de kleinkinderen’). Het gezag over de kleinkinderen berust thans bij hun ouders. Zij staan sinds 5 juli 2016 onder toezicht van de William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna: ‘de GI’) en zijn uit huis geplaatst in een gezinshuis.
1.2.
In het gezin van eisers woont [halfbroer] , een halfbroer van de kleinkinderen. Eiseres is bij beschikking van de Rechtbank Roermond van 10 november 2010 benoemd tot voogd van [halfbroer] .
1.3.
In verband met de wens van eisers om hun kleinkinderen in hun gezin op te nemen heeft de William Schrikker Groep Pleegzorg (hierna: ‘WSG’) op 27 november 2016 bij verweerder een verzoek ingediend om een ‘verklaring van geen bezwaar’ (hierna: vvgb) in de zin van artikel 5.1 lid 1 onder d van de Jeugdwet af te geven. Verweerder heeft op
23 januari 2017 op dat verzoek beslist (hierna: het besluit in primo). Daarbij heeft verweerder het verzoek afgewezen.
1.4.
Tegen het besluit in primo is door eisers op 13 februari 2017 bezwaar aangetekend. Op 12 april 2017 heeft verweerder bij beslissing op bezwaar (hierna: het bestreden besluit) het bezwaar van eisers ongegrond verklaard en het besluit in primo bekrachtigd.
1.5.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft vervolgens stukken aan de rechtbank toegezonden. Daarbij is met een beroep op artikel 8:29, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: ‘Awb’) verzocht om beperkte kennisname (dat wil zeggen: alleen kennisname door de rechtbank) van enkele van de toegezonden stukken.
1.6.
Bij beslissingen van 27 juli 2017 en 27 september 2017 (AWB/ROE 17/ 1393) heeft een andere rechter van deze rechtbank bepaald dat de door verweerder op grond van artikel 8:29, eerste lid Awb verzochte beperking van de kennisneming van de overgelegde stukken (hierna: ‘de 8:29-stukken’), gerechtvaardigd is. Eisers hebben medegedeeld toestemming te verlenen om mede op grond van de 8:29-stukken uitspraak te doen.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2017. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Namens verweerder is mevrouw mr. C.M.J. Göeken verschenen. Op grond van artikel 8:26 Awb heeft de rechtbank besloten dat WSG niet in de gelegenheid wordt gesteld aan het geding deel te nemen. WSG is weliswaar formeel de verzoeker ter zake de afgifte van een vvgb, maar materieel zijn eisers als verzoekers aan te merken.

2.De gronden van het beroep

2.1.
Eisers hebben aangevoerd dat een onvoldoende belangenafweging door verweerder heeft plaatsgevonden. Er zijn dermate positieve punten aanwezig tegenover het strafrechtelijk verleden van eiser, dat niet tot een afwijzing van de vvgb besloten had kunnen worden. Zo is niet bij het bestreden besluit betrokken dat eisers al jaren opvoeders van (jonge) kinderen zijn en dat er nooit zorgen of klachten over onveiligheid van de kinderen zijn geweest. Zo voeden zij al jaren [halfbroer] , de halfbroer van de kleinkinderen, op. Eisers hebben daarnaast ook hun gehandicapte dochter (inmiddels overleden) opgevoed en verzorgd (eiseres is verpleegster). Bovendien bestaat er een nauwe band tussen de kleinkinderen en eisers. Zij hebben de kleinkinderen voor de uithuisplaatsing regelmatig opgevangen en fungeerden ook als vangnet. Bij het bestreden besluit is tot slot onvoldoende meegewogen dat in 2009 door verweerder een vvgb is afgegeven om eisers als pleeggezin voor [halfbroer] te kunnen laten optreden. Een jaar later heeft de rechtbank eiseres zelfs als voogd van [halfbroer] benoemd.
2.2.
Eisers hebben zich verder op het standpunt gesteld dat de conclusie dat eiser onvoldoende verantwoordelijkheidsbesef heeft, niet getrokken kan worden. De gegevens uit het JDS zijn niet van dien aard dat die tot deze conclusie kunnen leiden. Sinds 2009 (waarin de vvgb voor [halfbroer] is verstrekt) zijn nog maar twee strafbare feiten gepleegd. Het ging steeds om straffen als geldboetes en er was nooit sprake van zware delicten. Daarbij komt dat eisers wel in het veiligheidsplan werden opgenomen door de GI in 2016 en eisers als vangnet mochten fungeren. Er zijn al die jaren dat [halfbroer] bij eisers woont, nooit zorgen over hem geweest. Sterker nog: verweerder heeft geconcludeerd dat het goed gaat met [halfbroer] bij eisers.
2.3.
Bij eisers bestaan veel zorgen over het welzijn en de veiligheid van de kleinkinderen. Zij mogen van de GI geen contact met de kleinkinderen hebben en ze krijgen nauwelijks informatie over de kleinkinderen (alleen via de ouders). Eén van de kleinkinderen lijdt aan een stofwisselingsziekte en eisers vragen zich af of daar voldoende aandacht voor is en of hij de nodige (medische) zorg krijgt in het gezinshuis. Bij de vorige verblijfplaats van de kinderen bleken regelmatig ongelukken te gebeuren. Eisers zijn van mening dat zij de beste en meest veilige opvoedingsomgeving aan de kleinkinderen kunnen bieden. Door de zorgen om de kleinkinderen en het feit dat de GI het contact en het verschaffen van informatie afhoudt, zien eisers zich genoodzaakt om gerechtelijke procedures te voeren en op alle mogelijke manieren te proberen alsnog omgang met hun kleinkinderen te bewerkstelligen. De communicatie tussen de GI en eisers verloopt alles behalve goed. Dit betekent echter niet dat eisers niet openstaan voor hulpverlening. Iedereen is welkom bij eisers thuis en ze zijn bereid overal aan mee te werken. Eisers vinden dat hen de kans moet worden geboden om aan de kleinkinderen een veilig thuis te bieden, zoals zij dat ook voor [halfbroer] doen. Dat zij daarbij hulpverlening aanvaarden, zou een door verweerder te stellen voorwaarde kunnen zijn.

3.Het verweer

3.1.
Mr. Göeken geeft namens verweerder aan dat bij het onderzoek van verweerder gegevens uit het JDS betrokken zijn, dat een gesprek gevoerd is met eisers en dat ook gebruik is gemaakt van rapporten uit het archief van verweerder. Voor de bestreden beslissing zijn alle deze gegevens normaals goed bekeken en heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
3.2.
Er is besloten tot het niet afgeven van de vvgb enerzijds vanwege het strafrechtelijk verleden van eiser. Dit verleden laat zien dat er onvoldoende verantwoordelijkheidsbesef bij eiser is. Eiser heeft aangegeven dat hij agressietherapie zal volgen als dat moet, maar dat getuigt niet van een intrinsieke motivatie. Het feit dat de opgelegde boetes betaald zijn, betekent ook niet dat eiser iets doet aan het voorkomen dat hij strafbare feiten pleegt.
3.3.
Daarbij komt nog dat de kleinkinderen ernstig beschadigd zijn in hun eerste jaren en veel behoefte hebben aan een veilige, rustige omgeving en bovendien ook hulpverlening. Dit kunnen eisers de kleinkinderen niet bieden. Immers, de samenwerking tussen eisers en de GI is moeilijk en vindt plaats met veel (verbaal) geweld. Eiseres heeft meermaals laten zien niet bereid te zijn met hulpverlening samen te willen werken. Dit laatste blijkt ook uit het rapport van verweerder van juli 2017 (behorende tot de 8:29-stukken). Ook maakt de omgeving van het gezin van eisers dat zij de kleinkinderen geen rustige, veilige opvoedingsomgeving kunnen bieden. Zo zijn er veel spanningen met familieleden (onder andere met de ouders van de kleinkinderen) en is regelmatig sprake van fysiek en verbaal geweld.

4.Het toetsingskader

4.1.
In artikel 5.1, eerste lid, van de Jeugdwet is bepaald dat de pleegzorgaanbieder een pleegcontract sluit met een pleegouder indien deze voldoet aan een aantal (vier) voorwaarden. Onder sub d staat de volgende voorwaarde opgenomen:
“d. de pleegouder beschikt over een verklaring van geen bezwaar die is afgegeven door de raad voor de kinderbescherming, waaruit blijkt dat er geen bezwarende feiten en omstandigheden zijn voor de plaatsing van een jeugdige. (..)”
4.2.
Verweerder heeft beleidsregels opgesteld over hoe hij toetst of er bezwarende feiten en omstandigheden zijn voor de plaatsing van een jeugdige. Deze staan opgenomen in het protocol Afstand, Screening, adoptie en Afstammingsvragen (hierna: ‘ASAA’) van 31 oktober 2016, paragraaf 3.3.. Hierin staat dat een justitiële screening plaatsvindt, waarbij gekeken wordt in het JDS en het archief van verweerder. De vvgb wordt afgegeven, tenzij de ingewonnen informatie duidt op zodanige gedragingen, mentaliteit of omstandigheden (van een van) de aspirant-pleegouders, andere gezinsleden of bewoners, dat plaatsing van een pleegkind een gevaar voor het welzijn van deze minderjarige zou opleveren. Dit gevaar is in beginsel aanwezig indien sprake is (geweest) van:
  • strafrechtelijke afdoening van overtredingen van zodanige aard en/of frequentie dat hieruit een gering verantwoordelijkheidsbesef blijkt;
  • zaken die, ook als ze geseponeerd zijn, aanleiding geven tot mogelijke bijzondere risico’s zoals verdenking van zedenmisdrijven of kindermishandeling;
  • eerdere contacten met de Raad met het beoogde pleeggezin zijn geweest in verzorgings- of opvoedingsproblematiek;
  • strafrechtelijke afdoening inzake geweldsdelicten, ernstige vermogensdelicten en oplichtingsmisdrijven;
Bij strafrechtelijke afdoening inzake een zedendelict of kindermishandeling wordt de afgifte altijd geweigerd.
4.3.
Aangezien het bestreden besluit een beschikking is in de zin van artikel 1:3 van de Awb is, zijn tevens de algemene bepalingen in de Awb over besluiten en de bijzondere bepalingen over beschikkingen van toepassing. Dit zijn onder meer algemene voorschriften over zorgvuldigheid en belangenafweging, voorschriften over de bekendmaking van besluiten en over het vooraf horen van de belanghebbenden.

5.De beoordeling

5.1.
De toets of zich al dan niet bezwarende feiten en omstandigheden voordoen om een pleegkind in het gezin op te kunnen nemen, kent beoordelingsvrijheid van verweerder, waaraan door de rechtbank terughoudend getoetst moet worden. Ter beoordeling van de rechtbank ligt daarom voor of verweerder in redelijkheid de afgifte van een vvgb heeft kunnen weigeren.
5.2.
De rechtbank overweegt dat uit het JDS volgt dat door eiser meerdere strafbare feiten zijn gepleegd, waaronder ook geweldsdelicten. Het meest recente delict waarvoor eiser veroordeeld is (wegens mishandeling van een beroepsbeoefenaar) dateert van 10 januari 2016. Uit de beleidsregels van verweerder volgt dat de vvgb in beginsel vanwege die omstandigheden geweigerd kan worden. Alvorens tot een weigering van de vvgb te kunnen komen, dient verweerder echter een belangenafweging te verrichten en bovendien dient door verweerder te worden nagegaan of de naleving van de beleidsregel in dit geval evenredig is aan de daarmee te dienen doelen. Dit bepaalt artikel 3:4 Awb.
5.3.
Uit de bestreden beslissing, alsmede de toelichting daarop ter zitting, blijkt niet dat verweerder een volledige en evenredige belangenafweging heeft verricht. Zo heeft verweerder onvoldoende bij zijn besluitvorming betrokken dat hij in 2009 wél een vvgb afgaf terzake eisers. Verweerder heeft niet duidelijk gemaakt in hoeverre de omstandigheden bij eisers zodanig veranderd of anders zijn, dat dit het weigeren van een vvgb thans rechtvaardigt. Ook het gegeven dat [halfbroer] inmiddels al negen jaar bij eisers woont en dat het goed met hem gaat (ook blijkens een recent onderzoek van verweerder), is niet in de belangenafweging betrokken.
5.4.
Daarbij komt dat conclusies die verweerder wel bij zijn beoordeling heeft meegenomen, niet ondersteund worden door concrete voorbeelden, een onderbouwing of stukken. Zo stelt verweerder zich op het standpunt dat eiseres meermaals heeft laten zien niet bereid te zijn met hulpverlening mee te werken. Uit de aan de rechtbank overgelegde stukken en de toelichting ter zitting volgt weliswaar dat eiseres en de GI een zeer moeizame relatie hebben, maar dat gegeven kan niet ter onderbouwing van het standpunt dienen dat eiseres geen hulpverlening (van bijvoorbeeld anderen dan de GI) voor de kleinkinderen aanvaardt. Daarbij dient bovendien in aanmerking te worden genomen dat de moeizame relatie tussen eiseres en de GI kennelijk veroorzaakt wordt doordat eiseres omgang wenst met haar kleinkinderen en de GI die niet tot stand brengt. Op dit punt is dus sprake van een motiveringsgebrek. Ook trekt verweerder in het bestreden besluit de conclusie dat er zorgen bestaan over escalaties van eiser in het bijzijn van de kleinkinderen. Deze conclusie trekt verweerder enerzijds op basis van het aantal strafbare feiten dat eiser gepleegd heeft en anderzijds uit zijn ‘bevindingen tijdens het gesprek’. In het bestreden besluit wordt niet onderbouwd om welke bevindingen tijdens het gesprek het gaat. Ter zitting heeft
mr. Goëken zich namens verweerder op het standpunt gesteld dat hiermee tevens bedoeld zijn de bevindingen uit het archief (raadsrapporten over de kleinkinderen) van verweerder. Zij heeft echter nagelaten toe te lichten welke bevindingen uit het archief de conclusie kunnen staven dat er zorgen bestaan over escalaties van eiser in het bijzijn van de kleinkinderen. Ook op dit punt is sprake van een motiveringsgebrek.
5.5.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat de weigering van de vvgb niet berust op een evenredige en volledige belangenafweging en dat de beslissing bovendien onvoldoende gemotiveerd is. Wegens de strijd met de artikelen 7:12 en artikel 3:4 Awb komt het besluit voor vernietiging in aanmerking. Het beroep van eisers is daarmee gegrond.
5.6.
De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten en ook geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal met in achtneming van deze uitspraak zelf een nieuwe beslissing dienen te nemen. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
5.7.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de kosten die eisers in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaald op € 990,00 (2 punten x € 495,00). Ook zal verweerder het door eisers betaalde griffierecht van € 46,00 moeten vergoeden.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
verklaart het beroep gegrond;
6.2.
vernietigt het bestreden besluit;
6.3.
draagt verweerder op om binnen zes weken na de dag van verzending van deze
uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, met inachtneming van deze
uitspraak;
6.4.
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers van € 990,00;
6.5.
bepaalt dat verweerder het griffierecht van 46,00 aan eisers vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Drent, rechter, in aanwezigheid van H.V.M. Smeets, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 oktober 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 17 oktober 2017
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.