In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 18 oktober 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [X] BEHEER B.V. (eisende partij) en [gedaagde partij]. De eisende partij had zich als borg verbonden voor een lening van € 30.000,00 aan de Rabobank, terwijl de gedaagde partij zich als medeborg had verbonden voor een bedrag van € 200.000,00. Na het faillissement van de vennootschappen waarvoor de borgtocht was verstrekt, heeft de Rabobank de eisende partij aangesproken voor het resterende bedrag van de lening. De eisende partij heeft vervolgens de gedaagde partij aangesproken voor vergoeding van het door hem betaalde bedrag van € 30.000,00. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eisende partij terecht de gedaagde partij heeft aangesproken op basis van artikel 7:869 BW en artikel 6:152 BW, waarbij het onvoldaan gebleven deel van de schuld over de borgen wordt omgeslagen naar evenredigheid van hun aansprakelijkheid. De gedaagde partij voerde verweer en stelde dat de redelijkheid en billijkheid aan toewijzing van de vordering in de weg stonden, maar de kantonrechter verwierp dit verweer. De kantonrechter oordeelde dat de eisende partij recht had op de gevorderde betaling van € 24.084,35, vermeerderd met rente en kosten, en veroordeelde de gedaagde partij in de proceskosten.