ECLI:NL:RBLIM:2017:10655

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 november 2017
Publicatiedatum
2 november 2017
Zaaknummer
C/03/241010 / KG ZA 17-516
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M.J.H.A. Venner-Lijten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot verkoop van een gemeenschappelijk goed in het kader van echtscheiding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 2 november 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen twee echtgenoten die in gemeenschap van goederen zijn gehuwd. De eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. A.F.G. Bergmans-Jeurissen, vorderde een machtiging om de echtelijke woning te gelde te maken, omdat zij en de gedaagde, vertegenwoordigd door mr. N. Statnik, in een echtscheidingsprocedure verwikkeld zijn. De eiseres stelde dat de gedaagde de woning in brand had gestoken, wat de situatie voor haar en de kinderen onhoudbaar maakte. De voorzieningenrechter oordeelde dat hoewel er gewichtige redenen zijn voor de verkoop van de woning, de machtiging om de woning te gelde te maken prematuur was, omdat er nog geen concreet zicht was op de verkoop. De gedaagde werd wel veroordeeld tot het verlenen van medewerking aan de verkoop van de woning. De voorzieningenrechter benadrukte dat de noodzaak tot een behoorlijke verdeling niet als gewichtige reden kan worden beschouwd volgens artikel 3:174 BW. De eiseres had voldoende aannemelijk gemaakt dat zij niet in staat was om de woonlasten te dragen, en de voorzieningenrechter oordeelde dat de woning verkocht moest worden om de eiseres en de kinderen uit de onhoudbare situatie te helpen. De gedaagde werd veroordeeld om binnen twee weken zijn medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning, met de mogelijkheid dat het vonnis in de plaats treedt van de handtekening van de gedaagde indien hij niet meewerkt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer: C/03/241010 / KG ZA 17-516
Vonnis in kort geding van 2 november 2017
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. A.F.G. Bergmans-Jeurissen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. N. Statnik.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding,
  • de akte houdende een wijziging van eis, met bijlagen, van [eiseres] ,
  • de brief, met bijlagen, van [gedaagde] .
  • de mondelinge behandeling.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] en [gedaagde] zijn in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd in de gemeente [woonplaats] , op [huwelijksdatum] .
2.2.
Op 6 september 2017 heeft [eiseres] een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend bij deze rechtbank.
2.3.
Tot de ontbonden huwelijksgemeenschap van partijen behoort de echtelijke woning staande en gelegen te [woonplaats] aan de [adres] .

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert, na haar eis te hebben gewijzigd, kort gezegd dat de voorzieningenrechter, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, aan haar een machtiging verleent om de woning te gelde te maken en dat de voorzieningenrechter in verband met die te verlenen machtiging en de beoogde verkoop van de woning, de beslissingen neemt zoals door haar in het petitum van de dagvaarding en in haar akte houdende een wijziging van eis geformuleerd, een en ander met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
3.2.
[gedaagde] voert geen verweer tegen de eiswijziging van [eiseres] , maar hij voert wel verweer tegen toewijzing van de door haar ingestelde vorderingen.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat een machtiging om een gemeenschappelijk goed te gelde te maken, zoals bedoeld in artikel 3:174 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), ondanks dat dit artikel in beginsel het volgen van de verzoekschriftprocedure voorschrijft, bij wijze van voorlopige voorziening toch in kort geding kan worden gevorderd en verleend (Hoge Raad 21 juni 2002, NJ 2002, 420).
4.1.1.
De voorzieningenrechter ziet zich allereerst voor de vraag geplaatst of [eiseres] een spoedeisend belang heeft bij beoordeling van haar vorderingen in kort geding. Die vraag beantwoordt de voorzieningenrechter bevestigend. Zij overweegt hiertoe dat [eiseres] onder andere aan haar vorderingen ten grondslag legt dat [gedaagde] de woning in brand heeft gestoken terwijl zij in de woning aanwezig was en dat om die reden van haar niet kan worden gevergd dat zij met de kinderen nog langer in de woning blijft wonen. Bij deze stand van zaken kan van [eiseres] niet worden gevergd dat zij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht. De voorzieningenrechter zal [eiseres] aldus in haar vorderingen ontvangen.
4.2.
Daarmee komt de voorzieningenrechter nu toe aan een inhoudelijke beoordeling van de vorderingen. Uit het bepaalde in artikel 3:174 BW volgt dat een machtiging om een gemeenschappelijk goed, in dit geval de woning, te gelde te maken aan een deelgenoot kan worden verleend ten behoeve van de voldoening van een voor rekening van de gemeenschap komende schuld of om andere gewichtige redenen. De voorzieningenrechter hecht eraan te benadrukken dat de noodzaak om tot een behoorlijke verdeling te geraken, hoe begrijpelijk die noodzaak op zichzelf ook kan zijn, volgens de wetgever uitdrukkelijk niet als een gewichtige reden in de zin van artikel 3:174 BW kan worden beschouwd. Voor zover [eiseres] ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft betoogd dat een machtiging om de woning te gelde te maken dient te worden verleend, omdat zij met het oog op de op handen zijnde echtscheiding ten aanzien van de woning uit de onverdeeldheid wil geraken, kan hierin geen grond voor toewijzing van haar vorderingen zijn gelegen. De voorzieningenrechter zal hierna beoordelen of de andere argumenten die [eiseres] heeft aangedragen wél tot toewijzing van haar vorderingen kunnen leiden.
4.2.1.
[eiseres] legt naast haar wens om uit de onverdeeldheid te geraken, aan haar vordering ten grondslag dat van haar niet kan worden gevergd dat zij nog langer met de kinderen in de woning blijft wonen. Volgens [eiseres] heeft [gedaagde] de woning in mei van dit jaar in brand gestoken, terwijl zij zelf in de woning aanwezig was. Deze gebeurtenis is zowel voor haarzelf als voor de kinderen traumatisch, aldus [eiseres] . Aangezien [gedaagde] in detentie verblijft en op dit moment geen inkomsten heeft, is [eiseres] alleen verantwoordelijk voor de betaling van de woonlasten. Gelet op de omvang van die lasten is zij niet in staat om met de kinderen andere woonruimte te betrekken zo lang de woning niet is verkocht. In dit verband heeft [eiseres] tevens aangevoerd dat zij een lening bij haar zus heeft moeten afsluiten om aan alle financiële verplichtingen te kunnen blijven voldoen. Spaargeld is niet meer aanwezig, omdat dat is aangewend om de woning na de brand weer bewoonbaar te maken. Hierbij heeft [eiseres] erop gewezen dat de verzekering niet bereid was de volledige brandschade te vergoeden, omdat [gedaagde] ervan wordt verdacht verantwoordelijk te zijn voor de brandstichting. [eiseres] vreest dat zij, op het moment dat een achterstand zou ontstaan in de betaling in de hypotheeklasten, een BKR-registratie krijgt, hetgeen het vinden van andere woonruimte bemoeilijkt. Ook om die reden dient de woning spoedig te worden verkocht, aldus nog steeds [eiseres] .
4.2.2.
[gedaagde] benadrukt dat hij inziet dat de woning dient te worden verkocht. Hij heeft op zichzelf ook geen bezwaar tegen die verkoop, maar hij wenst wél bij de verkoop van de woning, en de keuzes die in dat verband moeten worden gemaakt, te worden betrokken. Aangezien [gedaagde] bereid is zijn medewerking te verlenen aan de verkoop bestaat geen aanleiding voor het verlenen van een machtiging aan [eiseres] . Een dergelijke maatregel is zeer ingrijpend en is in dit geval niet gerechtvaardigd, aldus [gedaagde] .
4.2.3.
De vordering om [gedaagde] te veroordelen tot het verlenen van medewerking aan het in de verkoop plaatsen van de woning zal worden toegewezen. De voorzieningenrechter overweegt hiertoe dat de gebeurtenis die [eiseres] aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd, het in brand steken van de woning door [gedaagde] terwijl [eiseres] in de woning aanwezig was, door [gedaagde] niet is betwist. Deze gebeurtenis is zo ernstig en ingrijpend dat [eiseres] zich terecht op het standpunt stelt dat van haar niet kan worden gevergd dat zij nog langer met de kinderen in deze woning blijft wonen. Daar komt bij dat [eiseres] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet in staat is zowel de woonlasten van deze woning als de woonlasten van andere woonruimte te dragen. [eiseres] heeft gesteld dat zij op dit moment de woonlasten van deze woning volledig voor haar rekening moet nemen, omdat [gedaagde] vanwege zijn detentie geen inkomen ontvangt. Hiernaast heeft zij gesteld dat partijen niet meer over spaargeld beschikken en dat zij, om de woonlasten te kunnen blijven betalen, een lening bij haar zus heeft moeten afsluiten. [gedaagde] heeft dit niet betwist. Bij deze stand van zaken kan de voorzieningenrechter niet anders concluderen dan dat deze woning verkocht zal moeten zijn alvorens [eiseres] andere woonruimte kan betrekken. De omstandigheid dat, zoals [gedaagde] heeft betoogd, op dit moment geen sprake is van een achterstand in de betaling van de hypotheeklasten maakt dit niet anders. [gedaagde] heeft weliswaar nog erop gewezen dat hij, afhankelijk van de uitkomst van zijn strafzaak, mogelijk op betrekkelijk korte termijn weer een arbeidsongeschiktheidsuitkering zal ontvangen, maar dit argument legt onvoldoende gewicht in de schaal om de conclusie te rechtvaardigen dat de woning niet in de verkoop dient te worden geplaatst. [gedaagde] heeft immers niet gesteld dat hij in dit geval bereid en in staat is de woonlasten volledig voor zijn rekening te nemen. Dit betekent dat [eiseres] alsdan nog steeds gehouden zou zijn de helft van de woonlasten te voldoen. Dit vormt, gelet op hetgeen [eiseres] ter gelegenheid van de mondelinge behandeling onweersproken heeft gesteld omtrent haar inkomen en uitgaven, een financieel obstakel voor het betrekken van andere woonruimte. [gedaagde] heeft in dit verband ook nog betoogd dat mensen uit de omgeving bereid zijn om financieel bij te springen, maar hieraan gaat de voorzieningenrechter voorbij. [gedaagde] heeft deze stelling namelijk in het geheel niet geconcretiseerd. Gelet op al het voorgaande gaat de voorzieningenrechter eveneens voorbij aan de stelling van [gedaagde] die erop neerkomt dat [eiseres] reeds uit de woning had kunnen vertrekken. Zelfs als het zo is dat de woning een flinke overwaarde heeft, zoals [gedaagde] in dit kader heeft gesteld, dan laat dat onverlet dat die overwaarde op dit moment niet liquide is en [eiseres] dan ook niet daarover kan beschikken. Nu de conclusie luidt dat de woning dient te worden verkocht om het vertrek van [eiseres] en de kinderen uit de woning mogelijk te maken, dient deze in de verkoop te worden geplaatst. Hoewel [gedaagde] heeft gesteld dat hij (nu) bereid is zijn medewerking hieraan te verlenen, ziet de voorzieningenrechter hierin geen aanleiding om een veroordeling daartoe achterwege te laten. [eiseres] heeft namelijk gesteld dat zij al sinds juli van dit jaar [gedaagde] vergeefs ertoe probeert te bewegen zijn medewerking te verlenen aan het in de verkoop plaatsen van de woning. [gedaagde] heeft dat niet betwist. De voorzieningenrechter acht een veroordeling dan ook op zijn plaats om [eiseres] de zekerheid te verschaffen dat de woning nu op zeer korte termijn in de verkoop wordt geplaatst.
4.2.3.1. De voorzieningenrechter zal [gedaagde] , in afwijking van de door [eiseres] gevorderde termijn van één week na betekening van dit vonnis, een termijn van twee weken gunnen om te voldoen aan de veroordeling tot medewerking aan het in de verkoop plaatsen van de woning. Nu [gedaagde] heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen het verstrekken van een verkoopopdracht aan Marcant Wonen, zal de voorzieningenrechter bepalen dat het verlenen van die medewerking in ieder geval het verstrekken van een verkoopopdracht aan Marcant Wonen inhoudt. Voor het geval dat [gedaagde] binnen twee weken na betekening van dit vonnis hieraan geen medewerking verleent, zal de voorzieningenrechter bepalen dat dit vonnis alsdan in de plaats treedt van de door [gedaagde] te verlenen medewerking aan het verstrekken van een verkoopopdracht aan Marcant Wonen.
4.2.3.2. De voorzieningenrechter zal de vordering van [eiseres] om aan de veroordeling die strekt tot het verlenen van medewerking aan het in de verkoop plaatsten van de woning, een dwangsom te verbinden van € 1.000,00 per dag voor iedere dag dat [gedaagde] daarmee in gebreke blijft, afwijzen. Een dwangsom wordt opgelegd om de veroordeelde een prikkel te geven om datgene waartoe hij of zij is veroordeeld te doen of na te laten. In dit geval heeft [eiseres] er geen belang bij dat aan [gedaagde] een dergelijke prikkel tot nakoming wordt gegeven. Immers, als [gedaagde] niet binnen twee weken na betekening van het vonnis medewerking verleent aan het in de verkoop plaatsen van de woning en het verstrekken van een verkoopopdracht aan Marcant Wonen, dan treedt dit vonnis in de plaats van de door [gedaagde] te verlenen medewerking aan het verstrekken van een verkoopopdracht aan Marcant wonen. Alsdan kan [eiseres] met dit vonnis in de hand een verkoopopdracht verstrekken aan Marcant Wonen, hetgeen het opleggen van een dwangsom overbodig maakt.
4.2.3.3. De voorzieningenrechter zal, nu [gedaagde] daartegen geen verweer heeft gevoerd en in aanmerking nemende dat zijn advocaat ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft verklaard dat [gedaagde] kan leven met de op dit moment door Marcant Wonen voorgestelde vraagprijs van € 439.000,00, overeenkomstig de vordering van [eiseres] bepalen dat partijen zich aangaande de verkoop van de woning dienen te conformeren aan de adviezen van de makelaar. Voor zover de vordering van [eiseres] ertoe strekt dat de voorzieningenrechter hierbij ook bepaalt dat partijen de verkoop zullen starten met een vraagprijs van € 439.000,00, zal deze worden afgewezen. De vraagprijs is immers onderdeel van het advies van de makelaar en deze specifieke vraagprijs maakt blijkens de door [eiseres] als productie 10 in het geding gebrachte concept van de bemiddelingsovereenkomst onderdeel uit van het voorstel van Marcant Wonen. [eiseres] heeft dan ook geen belang bij toewijzing van dit onderdeel van de vordering.
4.2.3.4. De voorzieningenrechter zal, nu [gedaagde] daartegen geen verweer heeft gevoerd, overeenkomstig de vordering van [eiseres] tevens bepalen dat partijen ten minste één keer per drie maanden in overleg zullen treden met de makelaar over de vraagprijs van de woning, waarna de vraagprijs zal worden aangepast indien de makelaar dat adviseert en waarbij die aanpassing conform het advies van de makelaar zal plaatsvinden.
4.2.3.5. De vordering om [gedaagde] te veroordelen tot het verlenen van medewerking aan de levering van de woning zal, evenals de vordering om bij gebreke van die medewerking te bepalen dat dit vonnis in de plaats zal treden van de door [gedaagde] te verlenen medewerking, worden afgewezen. Toewijzing van deze vordering zou feitelijk geen effect kunnen sorteren, omdat [eiseres] niet tevens heeft gevorderd dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot het verlenen van medewerking aan
de verkoopvan de woning. Wat betreft het verlenen van medewerking aan de verkoop heeft zij immers slechts gevorderd te bepalen dat het vonnis in de plaats zal treden van de handtekening van [gedaagde] onder de koopovereenkomst. Daarvoor bestaat echter geen grond bij gebreke van een (niet gevorderde) veroordeling tot medewerking aan de verkoop van de woning. Afgezien hiervan acht de voorzieningenrechter deze vordering van [eiseres] prematuur. De feitelijke verkoop van de woning is op dit moment nog niet aan de orde. Pas als dat wel het geval zou zijn en er concreet zicht zou zijn op de te verkrijgen verkoopopbrengst én als voldoende aannemelijk zou zijn dat [gedaagde] geen medewerking verleent aan die verkoop en levering, zou kunnen worden beoordeeld of dat wel of niet terecht is. Pas als zou worden geconcludeerd dat [gedaagde] in dat concrete geval ten onrechte geen medewerking verleent, is een veroordeling tot medewerking op zijn plaats. Die situatie doet zich op dit moment nog niet voor.
4.2.3.6. Ten slotte zal de vordering om [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de helft van de makelaarskosten worden afgewezen. [eiseres] heeft niet gesteld dat de makelaar op dit moment al kosten heeft gemaakt en dat zij door de makelaar reeds is aangesproken tot betaling daarvan. Voorts heeft zij niet gesteld dat zij die kosten reeds volledig heeft voldaan, terwijl zij eerst dan een regresvordering op [gedaagde] zou kunnen hebben. De voorzieningenrechter neemt aan dat [eiseres] met haar vordering beoogt dat de voorzieningenrechter bepaalt dat partijen (in hun onderlinge verhouding) ieder de helft van de makelaarskosten voor hun rekening dienen te nemen, maar dat is niet wat [eiseres] heeft gevorderd. Overigens laat dit onverlet dat het in de rede ligt dat de makelaarskosten bij helfte door partijen worden gedragen.
4.3.
In de omstandigheid dat partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld, ziet de voorzieningenrechter aanleiding de proceskosten te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen twee weken na betekening van dit vonnis, zijn medewerking te verlenen aan het in de verkoop plaatsen van de woning staande en gelegen te [woonplaats] aan de [adres] , door binnen deze termijn in ieder geval medewerking te verlenen aan het verstrekken van een verkoopopdracht aan Marcant Wonen,
5.1.1.
bepaalt dat, indien [gedaagde] binnen de hiervoor genoemde termijn geen medewerking verleent zoals hiervoor omschreven, dit vonnis in de plaats treedt van de door [gedaagde] te verrichten rechtshandeling, te weten het verstrekken van een verkoopopdracht aan Marcant Wonen ten behoeve van de hiervoor genoemde woning,
5.1.2.
bepaalt dat partijen zich aangaande de verkoop van de woning dienen te conformeren aan de adviezen van Marcant Wonen,
5.1.3.
bepaalt dat partijen ten minste één keer per drie maanden in overleg zullen treden met de makelaar over de vraagrijs van de woning, waarna de vraagprijs zal worden aangepast indien Marcant Wonen dat adviseert en waarbij die aanpassing conform het advies van Marcant Wonen zal plaatsvinden,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.H.A. Venner-Lijten en in het openbaar uitgesproken op 2 november 2017. [1]

Voetnoten

1.type: NL