ECLI:NL:RBLIM:2017:10891

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 november 2017
Publicatiedatum
9 november 2017
Zaaknummer
C/03/225547 / HA ZA 16-534
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.J.H.A. Venner-Lijten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor wateroverlast door overkluizing van de Kakkert

In deze zaak vorderen eisers schadevergoeding van de gedaagden, het waterschap en de gemeente, wegens wateroverlast die zij stellen te hebben ondervonden door de overkluizing van de Kakkert in 1982. Eisers beweren dat de overkluizing de oorzaak is van ernstige wateroverlast in hun tuinen en huizen, met meldingen van wateroverlast op verschillende data, waaronder 29 augustus 1996 en 13 en 14 november 2010. De rechtbank heeft de procedure gevolgd, waarbij onder andere een deskundigenbericht is gelast. De gedaagden hebben als verweer aangevoerd dat het vorderingsrecht van eisers is verjaard, aangezien de absolute verjaringstermijn van twintig jaar is verstreken. De rechtbank overweegt dat de schadeveroorzakende gebeurtenis, de overkluizing, in 1982 heeft plaatsgevonden en dat eisers pas in 2011 gedaagden aansprakelijk hebben gesteld. De rechtbank concludeert dat er geen rechtsgeldige stuitingshandelingen zijn verricht en dat de vorderingen van eisers derhalve zijn verjaard. De rechtbank wijst de vorderingen af en veroordeelt eisers in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/225547 / HA ZA 16-534
Vonnis van 8 november 2017
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

2.
[eiser sub 2],
3.
[eiser sub 3],
4.
[eiseres sub 4],
5.
[eiser sub 5],
allen wonende te [woonplaats 1] ,
6.
[eiser sub 6],
wonende te [woonplaats 2] ,
7.
[eiser sub 7],
wonende te [woonplaats 1] ,
8.
[eiser sub 8],
wonende te [woonplaats 3] ,
eisers,
advocaat mr. R.M.W.H. Bedaux te Heerlen,
tegen

1.de publiekrechtelijke rechtspersoon WATERSCHAP ROER EN OVERMAAS,

zetelend te Sittard, gemeente Sittard-Geleen,
2. het openbaar lichaam
GEMEENTE SCHINNEN,
zetelend te Schinnen,
gedaagden,
advocaat mr. J.J. Jacobse te Middelburg.
Partijen zullen hierna eisers en gedaagden, dan wel eisers en het waterschap en de gemeente genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 26 augustus 2016
  • de conclusie van antwoord van 30 november 2016
  • de rolbeslissing van 16 januari 2017 waarin een comparitie van partijen is gelast
  • de producties 8 en 9 van eisers
  • het proces-verbaal van comparitie van 12 april 2017
  • de conclusie van repliek, tevens houdende vermeerdering / vermindering van eis
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De Kakkert is een riviertje (beekje) dat ontspringt in Oirsbeek en uitmondt in de Geleenbeek in Schinnen. De Kakkert is permanent watervoerend en de afvoer ervan is in droge tijden beduidend kleiner dan na hevige neerslag. De Kakkert is omstreeks 1980 deels overkluisd en de overkluizing van de Kakkert in Schinnen was in 1982 gereed. Het natuurlijk verloop van de beek is hierdoor, over een traject van één kilometer, gekanaliseerd met een buis van 1,5 meter doorsnede (productie 1 bij conclusie van antwoord). Bij de instroom van de overkluisde Kakkert is een rooster aanwezig (situatiefoto, productie 3 bij conclusie van antwoord). Het rooster is om veiligheidstechnische redenen geplaatst. In september 2012 heeft het waterschap een elektronische alarmering (waterstandsmeter) bij het rooster geplaatst, dat automatisch een verhoogde waterstand doorgeeft, waarbij sprake kan zijn van bijvoorbeeld ophoging van takken en/of vuil.
2.2.
De Kakkert voert afstromend (hemel)water, kwelwater en water uit de overstort van het gemeentelijk rioolstelsel af naar de Geleenbeek. Het water dat de buis van de overkluizing inloopt, stroomt onder de Dorpstraat in Schinnen door om aldaar uit te monden in de Geleenbeek. Naast de overkluizing, aan de noordzijde van de Dorpstraat staat een gemaal. De pompen in het gemaal lozen het af te voeren water in de overkluisde Kakkert. De Kakkert maakt geen deel uit van het gemeentelijk rioolstelstel. In de overzichtskaart (productie 4 bij conclusie van antwoord) zijn - kort gezegd - de overkluisde Kakkert en de (voormalige) percelen van eisers in Schinnen weergegeven.
2.3.
Het waterschap is verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van de (over-kluisde) Kakkert en het instroomrooster.
2.4.
De gemeente is verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van het gemeente-lijk riool in het bebouwd gebied van de kern Schinnen.
2.5.
De (voormalige) percelen van eisers liggen in Schinnen.
Eiser 1 is vanaf 2005 woonachtig aan de [adres 1] .
Eiser 2 is vanaf 2008 woonachtig aan de [adres 2] .
Eiser 3 is (vermoedelijk) vanaf 2005 woonachtig aan de [adres 3] .
Eiseres 4 is sinds 2014 niet meer woonachtig aan de [adres 4] .
Eiser 5 is volgens de kadastrale gegevens niet officieel gerechtigde van de woning aan de [adres 5] .
Eiser 6 is sinds 2012 niet meer woonachtig aan de [adres 6] .
Eiser 7 is (vermoedelijk) sinds 2005 woonachtig aan de [adres 7] .
Eiser 8 is sinds 2015 niet meer woonachtig aan de [adres 8] .
2.6.
Eisers hebben bij brief aan de gemeente van 26 augustus 2011 (productie 2 bij dagvaarding) gedaagden - kort gezegd - op grond van onrechtmatig handelen en nalaten aansprakelijk gesteld voor schade en gesommeerd om een voorschot op de schade-vergoeding aan eisers te voldoen.
2.7.
Op verzoek van eisers heeft de rechtbank een voorlopig deskundigenbericht gelast. De benoemde deskundige heeft op 15 augustus 2014 gerapporteerd over het verrichte onderzoek naar de wateroverlast in de kern Schinnen op 13 en 14 november 2010 (productie 5 bij dagvaarding).

3.Het geschil

3.1.
Eisers stellen - samengevat - dat zij vanaf het moment van overkluizen van de Kakkert in 1982 ook bij relatief geringe regenbuien ernstige wateroverlast in hun tuinen en huizen op de voornoemde adressen hebben gehad en dat de overkluizing van de Kakkert de oorzaak is van al die wateroverlast (proces-verbaal van comparitie, pagina 3 zevende alinea en dagvaarding, randnummer 16 sub c). Eisers stellen dat de wateroverlast plaatsvond op
29 augustus 1996, 7 juni 1998, 21 juli 2007, 23 juni 2008, 3 juli 2008, 13 en 14 november 2010, 19 augustus 2011, 27 augustus 2011, 9 en 30 juli 2014, 16 augustus 2015 en in de nacht van 1 op 2 juni 2016 en dat zij hierdoor materiële en immateriële schade hebben geleden.
3.2.
Eisers hebben drie foto’s van overstroomde tuinen overgelegd (productie 4 bij dagvaarding) en verwijzen ter onderbouwing van de bovenstaande wateroverlast naar het “
Neerslagoverzicht Schinnen, KNMI meetpunt 966” over de periode van 1952 tot en met 2015 (productie 1 bij dagvaarding). Vóór de overkluizing was er geen wateroverlast bekend, aldus eisers. Wat betreft de wateroverlast op 13 november 2010 hebben eisers een publicatie van de Brandweer Zuid-Limburg overgelegd (productie 6 bij dagvaarding). Op de comparitie van partijen heeft eiser 1 gesteld dat de wateroverlast door verschillende aanpassingen van de zijde van gedaagden minder is geworden, maar dat eisers nog steeds op momenten wateroverlast ervaren, doordat vanaf de straatkant aan de voorzijde water in de kelders en in de tuin/erf komt.
3.3.
Eisers stellen dat zij de wateroverlast telkens hebben gemeld bij de gemeente en de brandweer en dat die meldingen - volgens eisers - werden doorgegeven aan het waterschap. Eisers stellen dat naar aanleiding van deze meldingen ook polshoogte werd genomen,
“waaruit- volgens eisers -
blijkt dat iedereen op de hoogte was van de situatie” (proces-verbaal van comparitie, pagina 3, zevende alinea). Eiser 1 heeft bovendien op de comparitie van partijen verklaard dat hij de wateroverlast heeft gemeld en dat hij heeft gebeld met onder andere mevrouw Knibbeler van de gemeente.
3.4.
Op grond van al het bovenstaande zijn gedaagden - naar de stelling van eisers - op grond van onrechtmatige daad ex artikel 6:162 BW jo. artikel 5:39 BW en op grond van opstalaansprakelijkheid ex artikel 6:174 BW aansprakelijk voor de door eisers geleden (materiële en immateriële) schade.
Eiser 1 heeft de grondslag van de vordering bij conclusie van repliek uitgebreid en gesteld dat het waterschap ook aansprakelijk is voor het ontbreken van de terugslagklep in de waterput op zijn perceel, waardoor water vanuit de Kakkert kan terugstromen in zijn kelder.
3.5.
Eisers vorderen derhalve (samengevat, na “
vermindering en vermeerdering van eis” bij conclusie van repliek onder randnummer 5):
1. een verklaring van recht dat gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade van eisers vanaf 1996 t/m heden;
2. veroordeling van gedaagden tot betaling van een schadevergoeding van € 10.000,00 per eiser, te vermeerderen met de buitengerechtelijke advocaatkosten ad € 20.000,00.
3.6.
Het meest verstrekkende verweer van gedaagden is dat het vorderingsrecht van eisers is verjaard. Gedaagden voeren daartoe aan dat nu eisers stellen dat het schade-veroorzakende feit is gelegen in de realisatie van de overkluizing van de Kakkert en de gebrekkigheid ervan en die overkluizing is afgerond in 1982 de absolute verjaringstermijn van twintig jaar van de vordering (van de rechtsvoorgangers) van eisers tot vergoeding van de schade ex artikel 3:310 BW is aangevangen in 1982 en op de datum van de eerste aansprakelijkstelling van 26 augustus 2011 ruimschoots was verstreken.
Het waterschap betwist dat (de rechtsvoorgangers van) eisers meldingen van wateroverlast eerder dan 26 augustus 2011 aan het waterschap hebben gemeld (proces-verbaal van comparitie en conclusie van dupliek, randnummer 6). De gemeente voert aan dat zij slechts drie meldingen van eisers heeft ontvangen op 27 juli 2007 (betrof 21 juli 2007), 7 juli 2008 (betrof 3 juli 2008) en 5 augustus 2014 (betrof 9 en 30 juli 2014). Al die meldingen hadden betrekking op waterhinder en niet op wateroverlast en maakten geen melding van de bij dagvaarding gestelde oorzaak (de overkluisde Kakkert), aldus de gemeente (conclusie van dupliek randnummers 8 t/m 10).
3.7.
Gedaagden voeren betreffende de aanvullende grondslag van de vordering van eiser 1 aan dat hij als eigenaar van de betreffende lozingsbuis zelf verantwoordelijk is voor die buis en dat op het waterschap geen verplichting rust om een dergelijke terugslagklep aan te leggen (conclusie van dupliek randnummers 11 - 15).
3.8.
Gedaagden voeren overigens aan dat eisers tekort schieten ten aanzien van hun stelplicht van de schade op andere data dan 13 en 14 november 2010.
3.9.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Gelet op het meest verstrekkende verweer van gedaagden overweegt de rechtbank allereerst dat een rechtsvordering tot vergoeding van schade op grond van artikel 3:310 BW verjaart door verloop van twintig jaren na de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt. Deze absolute verjaringstermijn van twintig jaren begint te lopen door het intreden van de schadeveroorzakende gebeurtenis, zelfs als de benadeelde met het bestaan van zijn vordering niet op de hoogte is. Dat door eisers kennelijk pas in 2010 de oorzaak van de schade is ontdekt (proces-verbaal van comparitie, pagina 4, zesde alinea), doet hier niet aan af. Het tijdstip waarop de schadeveroorzakende gebeurtenis plaatsvond, is beslissend.
4.2.
Eisers stellen dat de oorzaak van al hun schade (telkens) is gelegen in de overkluisde Kakkert. Op grond daarvan en met inachtneming van overweging 2.1 moet het er naar het oordeel van de rechtbank voor worden gehouden dat de schadeveroorzakende gebeurtenis is ingetreden in 1982. Feit is dat eisers (met stukken aantoonbaar) eerst op 26 augustus 2011 gedaagden aansprakelijk hebben gesteld voor de dientengevolge door eisers ervaren wateroverlast en geleden waterschade. Eisers hebben niet aangetoond dat zij gedaagden uiterlijk in 2002 hebben gemeld dat zij wateroverlast hadden door de - volgens hen - door gedaagden getroffen “
ontoereikende voorzieningen” (aansprakelijkstelling van 26 augustus 2011) respectievelijk de overkluisde Kakkert.
4.3.
Nu evenmin is gebleken van rechtsgeldige stuitingshandelingen door (de rechts-voorgangers van) eisers in het tijdsbestek 1982 - 2002 is de absolute verjaringstermijn in 2002 verstreken.
4.4.
De vorderingen van eisers liggen, gelet op al het vorenoverwogene, voor afwijzing gereed. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de door eiser 1 in persoon gestelde aanvullende grondslag van zijn vordering betreffende - kort gezegd - de aansprakelijkheid van het waterschap voor de “
terugslagklep”, gemotiveerd door het waterschap is bestreden en als niet onderbouwd wordt verworpen.
4.5.
Eisers hebben aan de - bij de “
vermindering en vermeerdering van eis” onder conclusie van repliek onder 5 - geponeerde stelling dat “
Ook redelijk is dat de gemeente nog dwarsroosters plaatst om water op te vangen en maatregelen treft om het water van de dorpsstraat (en het gebied daarboven) niet te laten afwateren …” geen rechtsgevolg verbonden, zodat daarop verder niet behoeft te worden beslist.
4.6.
Gelet op al het vorenoverwogene dienen de vorderingen van eisers te worden afgewezen en behoeven de overige stellingen van eisers en overige weren van gedaagden geen bespreking meer.
4.7.
Eisers zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van gedaagden worden met inachtneming van de vermindering van eis begroot op:
- griffierecht € 1.929,00
- salaris advocaat €
1.737,00(3,0 punten × tarief € 579,00)
totaal € 3.666,00.
De wettelijke rente over de proceskosten acht de rechtbank toewijsbaar met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt eisers in de proceskosten, aan de zijde van gedaagden tot op heden begroot op € 3.666,00 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt eisers in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat eisers niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.H.A. Venner-Lijten en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: CM