ECLI:NL:RBLIM:2017:10909

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 november 2017
Publicatiedatum
10 november 2017
Zaaknummer
C/03/242587 / KG ZA 17-576
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over vaststellingsovereenkomst in huurrelatie met ontruimingseis

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, is er een geschil ontstaan tussen eiser en gedaagde over de uitvoering van een vaststellingsovereenkomst die eerder was gesloten. Eiser, die een horecapand huurt van gedaagde, heeft zijn verplichtingen uit deze overeenkomst niet nagekomen, wat heeft geleid tot een ontruimingsbevel van gedaagde. Eiser vordert in deze procedure een verbod op de tenuitvoerlegging van het proces-verbaal van de vaststellingsovereenkomst, met als argument dat hij bij de totstandkoming van deze overeenkomst heeft gedwaald. De voorzieningenrechter oordeelt dat eiser niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van dwaling of een juridische of feitelijke misslag in de overeenkomst. Wel wordt de ontruimingstermijn met vier weken verlengd, zodat eiser meer tijd krijgt om aan zijn verplichtingen te voldoen. De voorzieningenrechter wijst de overige vorderingen van eiser af, waaronder het verzoek om de executie van de overeenkomst te schorsen en de proceskosten te vergoeden. Het vonnis benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid bij het sluiten van overeenkomsten en de gevolgen van het niet nakomen van afspraken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
zaaknummer / rolnummer: C/03/242587 / KG ZA 17-576
Vonnis in kort geding van 10 november 2017
in de zaak van
[eiser]
wonende te Weert,
eiser,
advocaat mr. D.E.M.P.J. Reijnart,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde]
gevestigd te Budel,
gedaagde,
advocaat mr. J.W. Adriaansens.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties,
  • de brief van 6 november 2017 van [gedaagde] met producties,
  • de mondelinge behandeling,
  • de pleitnota van [eiser] ,
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1. ‘
[eiser] huurt van [gedaagde] reeds geruime tijd een horecapand met bedrijfswoning gelegen te Weert. Uit hoofde van de huurovereenkomst d.d. 2 oktober 1998 en de indeplaatsstellingsovereenkomst d.d. 21 december 2012 is [eiser] aan [gedaagde] huurpenningen verschuldigd. Daarnaast is [eiser] uit hoofde van de beide voornoemde overeenkomsten verplicht om dranken en bieren af te nemen van de besloten vennootschap [bedrijfsnaam] . Deze laatste onderneming is een zusteronderneming van [gedaagde] .
2.2.
Op enig moment is aan de zijde van [eiser] een betalingsachterstand ontstaan. [gedaagde] heeft [eiser] daarom in de zomer van 2017 gedagvaard. Ter beëindiging van dit geschil hebben partijen tijdens de comparitie van 11 juli 2017 (hierna: de comparitie) een vaststellingsovereenkomst gesloten die in het proces-verbaal van 11 juli 2017 is vastgelegd (hierna: de vaststellingsovereenkomst). In de vaststellingsovereenkomst is, voor zover voor deze procedure relevant, het volgende opgenomen:
IN AANMERKING NEMEND DAT:
(…).
f. Dat partijen het er over eens zijn dat er een betalingsachterstand is, maar verschillen van mening over de verdeling van deze betalingsachterstand tussen [gedaagde] B.V. respectievelijk [bedrijfsnaam]
(…).
Artikel 1 Betalingen
1.1. '
[eiser] erkent de Betalingsachterstand per 11 juli 2017 voor [gedaagde] en [bedrijfsnaam] zoals opgenomen inbijlage 1bij deze vaststellingsovereenkomst, zijnde in totaal: € 28.297,43
1.2. '
[eiser] zal ten titel van aflossing van de Betalingsachterstand uiterlijk op 14 juli 2017 om 12:00 uur een bedrag voldoen van € 5.000,-,
(…).
1.3. '
[eiser] zal ten titel van aflossing van de Betalingsachterstand uiterlijk 4 oktober 2017 een bedrag voldoen van € 5.000,-.
(…).
1.4.
Vanaf 1 augustus 2017 wordt er maandelijks, op de eerste dag van de maand, naast de reguliere betalingen een bedrag van € 1.000,- betaald ten titel van aflossing van de Betalingsachterstand totdat de Betalingsachterstand zal zijn ingelost.
(…).
Artikel 2 Tekortkoming en executoriale titel
2.1.
Indien [eiser] met de nakoming van enig bepaling als opgenomen in artikel 1 tekortschiet, dan verkeert hij direct in verzuim en is het gehele bedrag inclusief resterende rente en incassokosten direct integraal opeisbaar en zal de huurovereenkomst per direct zijn geëindigd en dient [eiser] het gehuurde per direct te ontruimen.
2.3. '
[eiser] heeft het bedrag van € 5.000,- als bovenstaand onder 1.3. genoemd niet tijdig (aldus uiterlijk op 4 oktober 2017) voldaan.
2.4.
[gedaagde] heeft vervolgens opdracht gegeven aan de deurwaarder om het proces-verbaal van 11 juli 2017 te executeren. Op 20 oktober 2017 is [eiser] bevolen de openstaande vordering te voldoen en per 1 november 2017 het gehuurde te ontruimen. Daarbij is [eiser] erop gewezen dat indien niet aan voornoemde termijn wordt voldaan, het gehuurde op 9 november 2017 gedwongen zal worden ontruimd.

3.Het geschil

3.1. '
[eiser] vordert samengevat -:
I. Primair: [gedaagde] met onmiddellijke ingang te verbieden het proces-verbaal en/of de vaststellingsovereenkomst van 11 juli 2017 ten uitvoer te leggen, althans met onmiddellijke ingang de staking van de executie van het proces-verbaal en/of de vaststellingsovereenkomst van 11 juli 2017 te gelasten, zulks op straffe van een dwangsom van € 10.000,- per dag of dagdeel;
II. Subsidiair: [gedaagde] te verbieden om gebruik te maken van haar ontruimingsbevoegdheid gedurende een door de voorzieningenrechter te bepalen termijn, zulks op straffe van een dwangsom van € 10.000,- per dag of dagdeel;
III. Op te heffen en/of vervallen te verklaren de op 3 november 2017 door [gedaagde] onder de Maatschap Aben & Slag Advocaten en Stichting Beheer Derdengelden Aben & Slag Advocaten gelegde executoriale beslagen;
IV. [gedaagde] te verbieden om executoriaal beslag onder de Maatschap Aben & Slag Advocaten en Stichting Beheer Derdengelden Aben & Slag Advocaten te doen leggen ter verzekering van het verhaal van de door [gedaagde] gestelde vorderingen op [eiser] , onder verbeurte van een dwangsom van € 10.000,- per dag of dagdeel;
V. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten inclusief nakosten, vermeerderd met wettelijke rente.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang van [eiser] volgt reeds uit de aard van de vorderingen.
4.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het geschil tussen partijen zoals thans aan de orde, naar haar aard een executiegeschil is nu sprake is van een in een proces-verbaal neergelegde en in executoriale vorm uitgegeven vaststellingsovereenkomst. In een executiegeschil kan de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van een in een proces-verbaal neergelegde en in executoriale vorm uitgegeven vaststellingsovereenkomst slechts schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant - mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad - geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren proces-verbaal klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit proces-verbaal voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
4.3.
Echter, het meest verstrekkende betoog dat [eiser] voert, houdt in dat de vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen onder invloed van dwaling zodat het aannemelijk is dat de bodemrechter de vaststellingsovereenkomst zal vernietigen. De voorzieningenrechter verstaat dit betoog van [eiser] aldus dat aannemelijk is dat [gedaagde] in het geheel geen executiebevoegdheid toekomt, zodat dit als eerste zal worden beoordeeld.
4.4.
Vast staat dat partijen ter comparitie een vaststellingsovereenkomst in de zin van artikel 7:900 Burgerlijk Wetboek (BW) zijn overeengekomen. Volgens vaste rechtspraak dient de rechter artikel 6:228 BW (dwaling) in het geval van een vaststellingsovereenkomst met terughoudendheid toe te passen; partijen kunnen in beginsel geen beroep doen op dwaling ter zake van hetgeen waarover juist werd getwist of onzekerheid bestond (HR 15 november 1985, LJN AC4400). Blijkt evenwel een misvatting te bestaan ten aanzien van hetgeen partijen als zeker en onbetwist aan hun overeenkomst ten grondslag hebben gelegd, dan is een beroep op dwaling mogelijk gerechtvaardigd.
4.5.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is niet voldoende aannemelijk geworden dat sprake is van een misvatting in voormelde zin. Dat [eiser] op 11 juli 2017 niet werd bijgestaan door een advocaat en daarom niet heeft kunnen overzien dat de toevoeging van een bijlage een erkenning van een huurachterstand zou zijn en dat niet (tijdig) betalen op grond van artikel 1.2. tot gevolg heeft dat het gehuurde onmiddellijk dient te worden ontruimd, is daartoe onvoldoende. Niet gesteld of gebleken is dat ’t [eiser] door overmacht zonder advocaat is verschenen, zodat de gevolgen daarvan voor rekening en risico van [eiser] dienen te blijven.
4.6.
Daar komt bij dat [gedaagde] op de mondelinge behandeling van 8 november 2017 onbetwist, althans onvoldoende weersproken, heeft gesteld dat:
  • partijen reeds voorafgaand aan de mondelinge behandeling van 11 juli 2017 uitvoerig hebben gesproken over een regeling;
  • [eiser] in dat stadium steeds werd bijgestaan door een advocaat, te weten mr. Wenting;
  • de ter comparitie gesloten vaststellingsovereenkomst nauwelijks verschilt van de concepten die tot een dag voor de comparitie tussen de advocaten hebben gecirculeerd;
  • de bepaling zoals overeengekomen onder 2.1.van de vaststellingsovereenkomst ook reeds was opgenomen in die concepten en
  • de kantonrechter tijdens de comparitie [eiser] uitdrukkelijk heeft gewezen op de implicaties van de regeling.
4.7.
Gelet op het hetgeen in 4.5 en 4.6 is overwogen, is voorshands niet voldoende aannemelijk dat de overeenkomst zal worden vernietigd op grond van dwaling. Evenmin is voldoende aannemelijk dat de bodemrechter op grond van de voornoemde omstandigheden zal oordelen dat de vaststellingsovereenkomst in strijd is met de eisen van redelijkheid en billijkheid.
4.8.
Voor zover [eiser] nog heeft aangevoerd dat de vaststellingsovereenkomst berust op een feitelijke en/of juridische misslag omdat geen sprake is van een (substantiële) huurachterstand, faalt ook dit betoog. Partijen hebben over de huurachterstand immers al in een eerder stadium gediscussieerd en hebben hierover uiteindelijk ter beëindiging van hun geschil overeenstemming bereikt. Zoals hiervoor reeds is overwogen is niet voldoende aannemelijk dat de bodemrechter de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst zal vernietigen dan wel in strijd met de redelijkheid en billijkheid zal achten, zodat de vaststellingsovereenkomst voor deze procedure als uitgangspunt heeft te gelden. Van een feitelijke en/of juridische misslag is dan ook geen sprake. Om diezelfde reden is van misbruik van bevoegdheid aan de zijde van [gedaagde] eveneens geen sprake.
4.9.
Tot slot is niet voldoende gesteld of gebleken van een noodtoestand aan de zijde van [eiser] . Weliswaar staat vast dat [naam] sinds 5 november 2017 is opgenomen op de intensive care in het ziekenhuis en is onzeker wanneer hij het ziekenhuis zal kunnen verlaten, maar dit is onvoldoende om een acute noodtoestand aan de zijde van [eiser] aan te nemen. De enkele stelling dat [naam] na ontslag uit het ziekenhuis op straat dreigt te komen te staan, is daartoe in het licht van de vaststellingsovereenkomst onvoldoende. Bij een ontruiming heeft immers te allen tijde te gelden dat er sprake is van een dreiging om op enig moment op straat te komen te staan. Bovendien is van belang dat uit de door [gedaagde] overgelegde correspondentie blijkt dat [gedaagde] [eiser] reeds op 5 oktober 2017 heeft medegedeeld een beroep te doen op artikel 2.1. van de vaststellingsovereenkomst. In deze brief heeft [gedaagde] [eiser] tevens verzocht het gehuurde uiterlijk op 1 november 2017 te ontruimen. Daaruit blijkt dat [gedaagde] [eiser] een termijn van bijna vier weken heeft gegund om tot ontruiming over te gaan. [eiser] kon en moest dan ook reeds vanaf 5 oktober 2017 rekening houden met een ontruiming van het gehuurde. Dat [naam] kort voor de behandeling van het kort geding en de aangezegde ontruiming, te weten op 5 november 2017, in het ziekenhuis is opgenomen, is dan ook onvoldoende om een acute noodtoestand aan de zijde van [eiser] aan te nemen.
4.10.
Gezien de onder 4.9. geschetste omstandigheden acht de voorzieningenrechter het evenwel redelijk om (in lijn van hetgeen partijen zelf ook te dien aanzien ter zitting hebben aangegeven) de termijn waarbinnen het gehuurde ontruimd dient te worden te verlengen, zodat zij de subsidiaire vordering zal toewijzen. De voorzieningenrechter acht daartoe, rekening houdend met de belangen van beide partijen, een termijn van vier weken toereikend. De voorzieningenrechter zal [gedaagde] daarom verbieden om gedurende een periode van vier weken gebruik te maken van haar ontruimingsbevoegdheid. Hier wordt de voorwaarde aan verbonden dat gedurende de voormelde periode iedere vorm van bedrijvigheid in het gehuurde, behalve activiteiten die de bewoning van de onzelfstandige woning door [naam] alsmede de ontruiming van het pand betreffen, verboden is.
Nu de termijn van vier weken door [gedaagde] zelf ter zitting is voorgesteld en er geen aanwijzing is dat [gedaagde] hieraan niet zal voldoen, zal de gevorderde dwangsom op dit punt wegens gebrek aan voldoende belang worden afgewezen.
4.11.
Door [eiser] zijn ook geen andere feiten en/of omstandigheden aangevoerd die maken dat zijn belang bij het (in het geheel) niet voortzetten van de ontruiming zwaarder dient te wegen dan het belang van [gedaagde] bij voortzetting van die ontruiming.
4.12.
Gelet op het vorenstaande maakt [gedaagde] naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen misbruik van haar bevoegdheid om tot tenuitvoerlegging van het proces-verbaal van 11 juli 2017 over te gaan. De vordering van [eiser] zal mitsdien, behoudens hetgeen onder 4.10 is overwogen, worden afgewezen.
4.13.
Gezien hetgeen in dit vonnis is overwogen, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om te bepalen dat het op 3 november 2017 door [gedaagde] onder de Stichting Beheer Derdengelden Aben & Slag Advocaten gelegde executoriale beslag moet worden opgeheven dan wel om [gedaagde] te verbieden executoriaal beslag op deze derdenrekening te doen leggen. Deze vordering zal daarom eveneens worden afgewezen.
Voor het gelegde executoriale beslag onder de Maatschap Aben & Slag Advocaten heeft te gelden dat partijen ter zitting hebben afgesproken dat deze vordering als ingetrokken kan worden beschouwd op het moment dat [gedaagde] de voorzieningenrechter heeft bericht dat dit beslag is opgeheven. Nu [gedaagde] de rechtbank inmiddels heeft medegedeeld dat dit beslag is opgeheven, behoeft op de vorderingen onder III en IV voor zover die zien op het beslag onder de Maatschap Aben & Slag Advocaten niet meer te worden beslist.
4.14. ‘
[eiser] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 618,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.434,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verbiedt [gedaagde] om gebruik te maken van haar ontruimingsbevoegdheid gedurende een termijn van vier weken na heden, onder de voorwaarde dat gedurende de voormelde periode iedere vorm van bedrijvigheid in het gehuurde, behalve activiteiten die de bewoning van de onzelfstandige woning door [naam] alsmede de ontruiming van het pand betreffen, verboden is,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.434,00,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Krens en in het openbaar uitgesproken op 10 november 2017. [1]

Voetnoten

1.type: KB