Wat betreft de toerekenbaarheid van het vastgestelde plichtsverzuim heeft eiser aangevoerd
dat de verklaring voor zijn gedrag in zijn gezondheidstoestand ligt. Dit standpunt heeft eiser
ondersteund met een brief van GZ-psycholoog [S.] van
1 juni 2016. Uit deze brief blijkt dat eiser in januari 2016 door de huisarts is verwezen naar
haar praktijk. Uit de intake is als beschrijvende diagnose naar voren gekomen dat eiser door
een aantal life-events, waaronder het ontslag op staande voet, het overlijden van zijn moeder,
zijn echtscheiding en allerlei lichamelijke klachten, momenteel spanningsklachten en
depressieve klachten ervaart. [S.] geeft onder behandelverloop onder meer aan dat in
eerste instantie aandacht is besteed aan de traumatische ervaringen rondom eisers werk en er
vervolgens meer ruimte is gekomen om voor de andere life-events die eiser heeft
meegemaakt en waarschijnlijk een rol hebben gespeeld in hoe eiser op zijn werk gehandeld
heeft. Deze brief is naar het oordeel van de rechtbank geen begin van bewijs dat eiser in de
periode waarin de verweten gedraging heeft plaatsgevonden eiser op enig moment de
ontoelaatbaarheid van zijn gedraging(en) niet heeft kunnen inzien en niet overeenkomstig dat
inzicht heeft kunnen handelen. Eisers beroepsgrond dat verweerder is tekortgeschoten in zijn
onderzoeksplicht naar de toerekenbaarheid treft dan ook geen doel. Dat eiser bovendien al
enige tijd niet of niet goed functioneerde zoals hij stelt, is de rechtbank niet gebleken. Het
betoog van eiser dat het plichtsverzuim hem niet is toe te rekenen, slaagt, gelet op het
voorgaande, niet. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht en op goede gronden de
gepleegde handelingen als toerekenbaar plichtsverzuim heeft aangemerkt zodat verweerder
bevoegd was om eiser een disciplinaire maatregel op te leggen.