Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.Het verloop van de procedure
- de dagvaarding;
- de mondelinge behandeling.
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
816,00;
Rechtbank Limburg
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 16 november 2017 uitspraak gedaan in een kort geding waarin de eiser, een voormalig huurder, vorderde om de executie van een ontruimingsvonnis te schorsen. De eiser was niet-ontvankelijk verklaard omdat zijn vermogen, inclusief zijn huurrecht, onder bewind was gesteld. De voorzieningenrechter overwoog dat, zelfs als de vordering door de bewindvoerder was ingesteld, deze afgewezen zou moeten worden, omdat er geen sprake was van een evidente feitelijke onjuistheid in het vonnis en de executie niet tot een noodtoestand zou leiden.
De procedure begon met een dagvaarding en een mondelinge behandeling, waarna op 1 november 2017 een verkort schriftelijk vonnis werd gewezen. De eiser had eerder een huurovereenkomst met Stichting Woonpunt, die op 15 maart 2017 was ontbonden wegens huurachterstand. De eiser stelde dat de huurachterstand op dat moment slechts € 753,48 bedroeg, terwijl het vonnis een achterstand van € 5.773,32 vermeldde. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vordering tot schorsing van de executie door de bewindvoerder had moeten worden ingesteld, aangezien het huurrecht deel uitmaakt van het vermogen onder bewind.
De voorzieningenrechter concludeerde dat de eiser niet-ontvankelijk was in zijn vordering, omdat de procedure niet door de bewindvoerder was ingesteld. Bovendien was er geen sprake van een juridische of feitelijke misslag in het eerdere vonnis, en de omstandigheden die de eiser aanvoerde, waren niet nieuw en waren al in het eerdere vonnis meegewogen. De eiser werd veroordeeld in de proceskosten van Stichting Woonpunt.