In deze zaak heeft de kantonrechter op 24 november 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en Kredietbank Limburg q.q. De procedure betreft een huurachterstand van [huurder], die onder bewind is gesteld. [Eiser] heeft de bewindvoerder, Kredietbank Limburg, gedagvaard om betaling van de huurachterstand en ontruiming van de woning te vorderen. De huurachterstand bedraagt € 2.750,00 tot en met november 2017, en [huurder] heeft sinds juni 2017 geen huur meer betaald. Tijdens de zitting is gebleken dat [eiser] niet op de hoogte was van de onderbewindstelling van [huurder]. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vordering van [eiser] geacht wordt te zijn gericht tegen Kredietbank Limburg q.q., die zich feitelijk in het geding heeft gesteld door een conclusie van antwoord in te dienen.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurachterstand niet is betwist en dat er geen inhoudelijk verweer is gevoerd tegen de vordering van [eiser]. De gevorderde betaling van de huurachterstand en de ontruiming van de woning zijn toegewezen. De kantonrechter heeft de termijn voor ontruiming vastgesteld op veertien dagen na betekening van het vonnis, in plaats van de door [eiser] gevraagde drie dagen. De vordering tot betaling van buitengerechtelijke kosten is afgewezen, omdat deze niet voldoende onderbouwd was. Kredietbank Limburg q.q. is veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser].