ECLI:NL:RBLIM:2017:12009

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 december 2017
Publicatiedatum
6 december 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 620
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing bijstandsaanvraag en strafontslag wegens plichtsverzuim

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 8 december 2017 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) en zijn strafontslag. Eiser had zijn aanvraag om bijstand ingediend, maar deze was afgewezen omdat zijn vermogen was vastgesteld op € 10.812,50, wat boven de voor hem geldende vermogensgrens van € 5.929,00 ligt. Eiser stelde dat verweerder zijn vermogen niet correct had vastgesteld, omdat onvoldoende rekening was gehouden met zijn schulden. Hij voerde aan dat hij leningen had afgesloten bij zijn moeder en zus, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet voldoende bewijs had geleverd dat deze bedragen daadwerkelijk aan hem waren uitbetaald.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, omdat hij te laat beroep had ingesteld tegen zijn strafontslag en deze termijnoverschrijding niet verschoonbaar werd geacht. Hierdoor stond het strafontslag in rechte vast. De rechtbank oordeelde verder dat eiser verwijtbaar werkloos was geworden door plichtsverzuim binnen de proeftijd. Eiser had geen recht op (algemene) bijstand vanwege de hoogte van zijn vermogen. De rechtbank merkte op dat verweerder niet had onderzocht of het bezwaren of de verkoop van de eigen woning van eiser redelijkerwijs van hem kon worden verlangd.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van beroep en de noodzaak van objectief bewijs bij het vaststellen van vermogen in het kader van bijstandsaanvragen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de beslissing openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK limburg
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 17/620
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 december 2017 in de zaak tussen
[naam 1], te [plaatsnaam] , eiser
(gemachtigde: mr. R.M.M. Menting),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo, verweerder
(gemachtigde: J.F.M. Brouns).
Procesverloop
Bij besluit van 3 oktober 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers aanvraag om een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) afgewezen onder de overweging dat eisers vermogen is vastgesteld op € 10,812,50 en het voor eiser vrij te laten vermogen
€ 5.929,00 bedraagt.
Bij besluit van 2 februari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft bij uitspraak van 19 december 2016 (AWB 16/3815) eisers verzoek om een voorlopige voorziening gericht tegen het primaire besluit afgewezen.
2. Verweerder stelt zich op het standpunt -kort weergegeven- dat eisers garagebox, op basis van de WOZ-waarde, een waarde vertegenwoordigt van € 11.000,-. Niet is aangetoond of eiser zowel van zijn moeder als zijn zuster daadwerkelijk € 5.000,- heeft geleend. Maar ook al was dat wel het geval geweest, heeft eiser in zijn e-mail van 25 augustus 2016 meegedeeld dat hij geen schulden heeft bij familieleden, omdat hij die heeft terugbetaald. Verweerder is dan ook van mening dat eiser boven de voor hem van toepassing zijnde vermogensgrens komt en eisers bijstandsaanvraag terecht is afgewezen.
3. Eiser voert in beroep aan -kort samengevat- dat verweerder zijn vermogen niet correct heeft vastgesteld, omdat onvoldoende rekening is gehouden met de aanwezige schulden. Ter onderbouwing heeft eiser 2 overeenkomsten/verklaringen overgelegd, waaruit blijkt dat sprake is van een lening van in totaal € 10.000,-. Eiser biedt aan om zijn moeder en zwager als getuige te (doen) horen.

4.De rechtbank overweegt als volgt.

5. Blijkens de gedingstukken in de zaak AWB 17/2721 heeft verweerder eiser inmiddels een bijstandsuitkering toegekend in de vorm van een geldlening. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser verklaard dat het procesbelang uitsluitend nog is gelegen in een proceskostenvergoeding. Dit betekent dat de rechtbank een oordeel moet geven over de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Dienaangaande overweegt de rechtbank het volgende.
Op grond van artikel 19 van de Pw heeft de alleenstaande of het gezin recht op algemene bijstand indien:
a. het in aanmerking te nemen inkomen lager is dan de bijstandsnorm; en
b. er geen in aanmerking te nemen vermogen is.
Ingevolge artikel 34, eerste lid, van de Pw wordt onder vermogen verstaan:
de waarde van de bezittingen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, verminderd met de aanwezige schulden. De waarde van de bezittingen wordt vastgesteld op de waarde in het economische verkeer bij vrije oplevering.
6. Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder eisers vermogen juist heeft vastgesteld. In dit verband heeft de gemachtigde van eiser ter zitting verklaard dat de waarde van de garagebox niet meer in geschil is.
7. Blijkens de door eiser overgelegde overeenkomsten van 19 december 2016 zou eiser bij zowel [naam 2] als bij [naam 3] een schuld van
€ 5.000,- hebben vanwege een lening op 7 april 2016 ten behoeve van advocaatkosten en levensonderhoud.
8. De rechtbank is van oordeel dat eiser met zijn moeder en zus weliswaar een schriftelijke overeenkomst heeft afgesloten met betrekking tot geldleningen ( 2 x € 5.000,-), maar dat hij niet met (op grond van vaste jurisprudentie vereiste) objectieve en verifieerbare stukken heeft onderbouwd dat deze bedragen ook daadwerkelijk zijn overhandigd en gebruikt voor betaling van (onder andere) advocaatkosten.
9. Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat een notaris inmiddels een akte heeft opgesteld, waaruit blijkt dat eisers familie daadwerkelijk voornoemde bedragen aan hem heeft geleend. De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat voornoemde akte is opgesteld na het bestreden besluit (december 2016) en dat dit (in combinatie met de verkoop door eiser van de garagebox) voor verweerder (blijkbaar) aanleiding is geweest om eisers nieuwe aanvraag om bijstand in behandeling te nemen. Hiermee staat naar het oordeel van de rechtbank echter nog steeds niet vast dat deze geldbedragen daadwerkelijk (contant) aan eiser zijn uitbetaald door zijn familie. Hiervoor ontbreken immers de bewijsstukken.
10. Over eisers aanbod om getuigen te doen horen overweegt de rechtbank dat deze getuigen niet anders zullen verklaren dan zij reeds schriftelijk hebben verklaard. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om deze getuigen te horen.
11. Op grond van voorgaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat het beroep van eiser ongegrond moet worden verklaard.

12.Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A.G.M. Vluggen, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.W. Seylhouwer, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 december 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 8 december 2017
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.