ECLI:NL:RBLIM:2017:12011

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 december 2017
Publicatiedatum
6 december 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 2721
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep tegen strafontslag en afwijzing bijzondere bijstand

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 8 december 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Eiser, die te maken had met een strafontslag, heeft beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor bijzondere bijstand. De rechtbank heeft het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij te laat beroep heeft ingesteld. Deze termijnoverschrijding werd niet als verschoonbaar beschouwd, waardoor het strafontslag in rechte vaststaat. Daarnaast oordeelde de rechtbank dat eiser verwijtbaar werkloos was geworden door plichtsverzuim tijdens de proeftijd. Eiser had geen recht op algemene bijstand vanwege de hoogte van zijn vermogen. De rechtbank merkte op dat de afwijzing van het verzoek om bijzondere bijstand onvoldoende was gemotiveerd, omdat verweerder niet had onderzocht of het in redelijkheid van eiser kon worden verlangd om zijn woning te verkopen of te bezwaren. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 17/2721

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 december 2017 in de zaak tussen

[naam 1] , te [plaatsnaam] , eiser

(gemachtigde: mr. R.M.M. Menting),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo, verweerder

(gemachtigde: J.F.M. Brouns).

Procesverloop

Bij besluit van 17 maart 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers aanvraag om bijzondere bijstand afgewezen.
Bij besluit van 27 juli 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft sedert 30 december 2016 een bijstandsuitkering in de vorm van een geldlening. Bij het primaire besluit heeft verweerder eisers aanvragen om bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage rechtshulp afgewezen.
2. Verweerder stelt zich op het standpunt -kort weergegeven- dat eiser voldoende draagkracht uit eigen vermogen heeft (overwaarde koopwoning). De overwaarde boven de vrijlating van € 50.100,- dient te worden meegenomen in de draagkrachtberekening.
3. Eiser voert in beroep aan -kort samengevat- dat het vermogen dat is gebonden in de woning niet mag worden meegenomen bij de berekening van de draagkracht in het kader van de bijzondere bijstand nu van hem niet kan worden verwacht dat hij zijn woning verkoopt. Bovendien is de verkoop niet op korte termijn te realiseren. Verder stelt hij dat hij op grond van het bepaalde in artikel 50 van de Pw recht heeft op bijzondere bijstand. Ten slotte is hij van mening dat verweerder zijn afwijzing onvoldoende heeft gemotiveerd.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet (Pw) heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voorzover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voorzover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
Ingevolge artikel 50, eerste lid, van de Pw heeft de belanghebbende die eigenaar is van een door hemzelf of zijn gezin bewoonde woning met bijbehorend erf, recht op bijstand voor zover tegeldemaking, bezwaring of verdere bezwaring, van het in de woning met bijbehorend erf gebonden vermogen in redelijkheid niet kan worden verlangd.
Ingevolge artikel 50, tweede lid, van de Pw, heeft, indien voor de belanghebbende, bedoeld in het eerste lid, recht op algemene bijstand bestaat, die bijstand de vorm van een geldlening.
5. Niet in geschil is dat de overwaarde van eisers eigen woning (€ 99.798,88) hoger is dan het vrij te laten vermogen.
6. De rechtbank is op grond van vaste jurisprudentie (bijvoorbeeld: ECLI:NL:CRVB:2017:3311) van oordeel dat verweerder in het kader van de bijzondere bijstand rekening mag houden met de draagkracht van betrokkene en daarbij volledige (beleids)vrijheid heeft. Dit betekent dat verweerder mag bepalen welk deel van de middelen bij de vaststelling van de draagkracht in aanmerking wordt genomen. In het beleid van verweerder is niet bepaald dat vermogen in de eigen woning buiten beschouwing blijft voor de vaststelling van de draagkracht.
7. Het feit dat verweerder in het kader van artikel 35 van de Pw de volledige vrijheid heeft in de vaststelling van de draagkracht van een belanghebbende betekent naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat verweerder bij de beoordeling van een verzoek om bijzondere bijstand geen rekening zou moeten houden met de overige (relevante) bepalingen in de Pw. In dit geval met name artikel 50, eerste lid, van de Pw, aangezien sprake is van vermogen gebonden in de eigen woning. Niet in geschil is dat voornoemd artikellid zowel betrekking heeft op algemene- als bijzondere bijstand, in tegenstelling tot het tweede lid van artikel 50 van de Pw, dat uitsluitend betrekking heeft op algemene bijstand.
8. De rechtbank stelt vast dat verweerder niet heeft onderzocht of bezwaring (of verdere bezwaring), van het in de woning gebonden vermogen dan wel verkoop van de eigen woning (tegeldemaking) in redelijkheid van eiser kan worden verlangd. De gemachtigde van verweerder heeft in dit verband ter zitting slechts gesteld dat sprake is van een hoge overwaarde, die het vrij te laten vermogen ruimschoots overschrijdt. De rechtbank acht deze motivering onvoldoende, omdat niet blijkt of rekening is gehouden met eisers persoonlijke omstandigheden.
9. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, omdat verweerder een nader onderzoek zal dienen in te stellen met betrekking tot het bepaalde in artikel 50, eerste lid, van de Pw.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 990,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A.G.M. Vluggen, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.W. Seylhouwer, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 december 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 8 december 2017

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.