Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure, de feiten en het geschil
2.De beoordeling
- dagvaarding € 93,02
- griffierecht 470,00
- salaris gemachtigde
Rechtbank Limburg
In deze zaak heeft de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid B.V. INTRAK, gevestigd te Weert, een vordering ingesteld tegen een gedaagde partij die in verzuim is met de betaling van een factuur sinds 27 november 2009. Ondanks meerdere betalingstoezeggingen van de gedaagde partij is de vordering onbetaald gebleven. De gedaagde heeft aangevoerd dat de vordering is verjaard, maar de kantonrechter heeft geoordeeld dat INTRAK voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de verjaring is gestuit door diverse handelingen, waaronder betalingsherinneringen en persoonlijke contacten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde partij zijn verjaringsverweer niet voldoende heeft onderbouwd en dat de vordering van INTRAK voor de hoofdsom toewijsbaar is.
Daarnaast heeft de kantonrechter de gevorderde rente van € 2.086,91 afgewezen, omdat INTRAK in strijd heeft gehandeld met Richtlijn 93/13 EEG. De kantonrechter oordeelt dat INTRAK onevenredig lang heeft gewacht met het treffen van serieuze incassomaatregelen, wat heeft geleid tot een aanzienlijke renteopbouw. De kantonrechter heeft de gedaagde partij veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 3.689,64, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding, en heeft de gedaagde partij ook in de proceskosten veroordeeld. Het vonnis is uitgesproken door mr. J.W. Rijksen op 13 december 2017.