Overwegingen
1. Eiser is sinds 1 februari 1997 in dienst van verweerder, laatstelijk als medewerker Handhaving en/of Buitengewoon opsporingsambtenaar (BOA) bij de [afdeling].
2. Bij brief van 16 februari 2016 heeft verweerder aan eiser het voornemen kenbaar gemaakt om aan hem de straf van ongevraagd ontslag op te leggen. Eiser worden drie verwijten gemaakt. Het betreft (1) het verwijt dat eiser in 2015 twee of drie henneptoppen uit een dump hennepafval bij de stuw van [adres] in zijn broek heeft gestopt en mee naar huis heeft genomen. Verweerder concludeert dit naar aanleiding van onder meer verklaringen van stagiaires [stagiaire 1] en [stagiaire 2]. Het betreft het verwijt (2) dat eiser, ondanks duidelijke waarschuwingen in het verleden, doorgaand gedrag vertoont in het onvoldoende respecteren, onvoldoende accepteren en ondermijnen van het gezag van zijn leidinggevende. Verweerder concludeert dit naar aanleiding van, onder meer en kort weergegeven, het schelden en tieren tegen zijn leidinggevende op 11 december 2015. Het verwijt (3) betreft het verwijt dat eiser heeft laten zien dat hij in staat is om onjuiste en ongeloofwaardige verklaringen af te leggen. Verweerder concludeert dit, onder meer en niet uitsluitend, naar aanleiding van verzwegen schade aan de dienstscooter in januari 2016. Deze verwijten worden door verweerder ieder afzonderlijk en ook in combinatie als ernstig plichtverzuim aangemerkt. Eiser heeft zijn zienswijze tegen dit voornemen bij brief van 3 maart 2016 kenbaar gemaakt.
3. Bij het primaire besluit heeft verweerder besloten aan eiser de disciplinaire straf van ongevraagd ontslag op te leggen op grond van artikel 8:13 en artikel 16:1:2, eerste lid aanhef van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst (hierna: CAR/UWO), (de rechtbank begrijpt: artikel 16:1:1, tweede lid, van de CAR/UWO). Verweerder is van mening dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan de verwijten zoals opgenomen in het voornemen. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiser, in afwijking van het advies van de Centrale Bezwaarschriften- en Klachtencommissie (CBC) van
5 december 2016, en onder verwijzing naar het contra-advies van het hoofd van de afdeling Personeel, Organisatie en Informatiebeleid (POI) van 9 februari 2017, ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Tevens heeft eiser de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft bij uitspraak van 14 april 2017 eisers verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter achtte voldoende aannemelijk dat eiser de aan hem onder 1 verweten gedraging heeft begaan. Aan een bespreking van de overige punten kwam de voorzieningenrechter niet toe. Verweerder had echter volgens de voorzieningenrechter nader onderzoek kunnen en wellicht moeten doen naar waarom het voorval pas na ruim een half jaar bekend werd. Verder had het volgens de voorzieningenrechter meer in de rede gelegen dat verweerder de stagiaires niet gezamenlijk maar apart had gehoord.
5. Eiser verwijst voor de gronden van beroep naar de gronden aangereikt bij het verzoek om voorlopige voorziening. Eiser voert aan dat de hem onder 1 verweten gedraging onwaarschijnlijk en onaannemelijk is. Hij ontkent dat er henneptoppen in het dumpafval aanwezig waren en dat hij deze in zijn zak heeft gestopt en daarbij gezegd heeft dat deze toppen voor zijn echtgenote waren. Eiser heeft wel aangegeven dat er pluisjes waren. Met de verklaringen van de stagiaires dient voorzichtig te worden omgegaan. Er dient op grond van meer objectieve gegevens te worden vastgesteld dat hij zich daadwerkelijk schuldig heeft gemaakt aan hetgeen hem verweten wordt. Eiser stelt zich verder op het standpunt dat hij zijn verklaringen niet heeft kunnen overzien vanwege de bij hem aanwezige medische problematiek. Eiser heeft hiertoe in beroep een overzicht overgelegd van zijn huisarts [naam arts]. Tevens heeft eiser in beroep een verklaring overgelegd van [naam 1] en [naam 2]. Deze verklaring ondersteunt volgens eiser zijn standpunt dat er geen henneptoppen aanwezig waren.
6. Verweerder heeft in beroep aanvullend onderzoek gedaan. Zo heeft verweerder (door het nieuwe Hoofd van de afdeling Openbare Orde en Veiligheid, [naam afdelingshoofd]) beide stagiaires alsmede [naam 3] en [naam 4] opnieuw gehoord en de bedrijfsarts gevraagd om eisers stelling en/of medische problematiek te beoordelen en hierover te berichten.
7. Bij de beoordeling is het navolgende wettelijk kader van belang.
Ingevolge artikel 8:13 van de CAR/UWO kan aan de ambtenaar als disciplinaire straf ongevraagd ontslag verleend worden.
Ingevolge artikel 16:1:1, tweede lid, van de CAR/UWO omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
8. De rechtbank overweegt als volgt.
9. Het verwijt dat eiser henneptoppen in zijn broekzak heeft gestopt – de onder 1 verweten gedraging - is ernstig en het is tussen partijen niet in geschil dat dit feit op zichzelf voldoende aanleiding is voor de disciplinaire straf van ongevraagd ontslag. Partijen zijn verdeeld over de vraag of sprake is van voldoende feitelijke grondslag dat eiser dit feit heeft begaan.
10. Het voorval heeft volgens verweerder eind mei/begin juni 2015 plaatsgevonden. Verweerder heeft de stagiaires [stagiaire 1] en [stagiaire 2] op 13 januari 2016 (gelijktijdig) omtrent dit voorval gehoord. De stagiaires verklaren gedetailleerd, onder meer dat eiser twee of drie henneptoppen zag liggen tussen het afval en dat eiser deze heeft opgepakt. Tevens verklaren de beide stagiaires dat eiser vervolgens heeft gezegd dat hij deze meeneemt voor zijn echtgenote. Zijn echtgenote weet hoe ze de henneptoppen moet drogen en gebruiken. Vervolgens verklaart één van de stagiaires te hebben gezien hoe eiser de henneptoppen in de zak van zijn dienstbroek stopt. De andere stagiaire verklaart dat zij, door de positie waarop zij zich bevond ten opzichte van eiser, niet heeft gezien dat eiser de henneptoppen in zijn broekzak heeft gestopt. Op 25 januari 2016 zijn de stagiaires opnieuw gehoord, ditmaal in bijzijn van hun docent. Tijdens dit gehoor verklaren zij opnieuw op gedetailleerde wijze wat zij terzake hebben waargenomen. De verklaringen wijken daarbij niet af van hetgeen de stagiaires eerder hebben verklaard. In de beroepsprocedure heeft verweerder de stagiaires opnieuw (en deze keer apart van elkaar) gehoord. De stagiaires hebben ieder afzonderlijk verklaard dat zij nog altijd achter de verklaring van 13 januari 2016 staan. Deze verklaring is juist en de waarheid, aldus de stagiaires.
11. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaringen van de stagiaires, alsmede aan de in beroep overgelegde bevestiging hiervan. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat juist het feit dat de verklaringen van beide stagiaires op een belangrijk punt van elkaar afwijken (wel/niet gezien dat eiser henneptoppen in zijn broekzak heeft gestopt) maakt dat deze verklaringen betrouwbaar overkomen. Dat, zoals eiser stelt, gelet op de leeftijd van de stagiaires met deze verklaringen voorzichtig dient te worden omgegaan, maakt dit oordeel volgens de rechtbank niet anders. Mede gelet op hun (afhankelijke) positie valt niet in te zien waarom de stagiaires niet naar waarheid zouden hebben verklaard. Verweerder heeft bovendien aanvullend onderzoek verricht naar waarom het voorval pas na ruim een half jaar bekend werd. Uit de verklaring van 9 juni 2017 van [naam 3] (hierna: [naam 3]), medewerker handhaving, welke verklaring in beroep is overgelegd, blijkt dat de reden hiervoor gelegen is in het feit dat [naam 3] uit loyaliteit en collegialiteit in eerste instantie niets heeft gezegd. [naam 3] heeft deze informatie via stagiair [stagiaire 2] ontvangen en hij heeft het meenemen van de henneptoppen niet zelf gezien. [naam 3] had geen reden om te twijfelen aan hetgeen [stagiaire 2] hem vertelde maar was toch zeer terughoudend om dit door te vertellen. Hij wilde eisers carrière niet verpesten. [naam 3] dacht ook aan de werksfeer, waarvan hij verwachtte dat deze daardoor slechter zou worden. [naam 3] had voor zichzelf de keuze gemaakt om niet de aanstichter te willen zijn. Toen hij door de leiding uitgenodigd werd voor een gesprek heeft hij meteen verteld wat hij wist. [naam 3] verklaart verder dat hij altijd werkt op basis van feiten en dat het lastig is om conclusies te verbinden aan signalen/geruchten van derden. Naar het oordeel van de rechtbank doen de door eiser eerst in beroep overgelegde getuigenverklaringen aan het vorenstaande niets af, temeer nu deze getuigen verklaren over de samenstelling van het wietafval en niets kunnen verklaren over hetgeen aan eiser wordt verweten, te weten het in zijn broekzak stoppen van twee of drie henneptoppen.
12. De rechtbank is - gelet op het voorgaande - van oordeel dat eiser de aan hem onder 1 verweten gedraging heeft begaan en dat dit door verweerder terecht is aangemerkt als ernstig plichtsverzuim. Verweerder was om die reden bevoegd eiser disciplinair te straffen. Nu verweerder een verklaring heeft gegeven voor de reden waarom het voorval pas na ruim een half jaar bekend was, ziet de rechtbank ook hierin geen aanleiding anders te oordelen.
13. Ten aanzien van het verwijt dat eiser doorgaand gedrag vertoont in het onvoldoende respecteren, accepteren en het ondermijnen van het gezag van zijn leidinggevende - de onder 2 verweten gedraging - is de rechtbank van oordeel dat hierbij eisers houding en/of bejegening en/of reactie jegens zijn leidinggevende (ofwel het “ontploffen” van eiser, welk gedrag door eiser niet wordt betwist) en de setting waarin dit gebeurde (in aanwezigheid van anderen) van doorslaggevend betekenis zijn. De rechtbank is van oordeel dat eiser met deze houding ten opzichte van zijn leidinggevende te ver is gegaan en stelt vast dat eiser zich hiermee heeft schuldig gemaakt aan plichtsverzuim. De rechtbank laat daarbij in het midden of er, gelet op de incidenten in 2001 en 2009, sprake is van het vertonen van doorgaand gedrag. Ten aanzien van de onder 3 verweten gedraging dat eiser heeft laten zien dat hij in staat is om onjuiste en ongeloofwaardige verklaringen af te leggen, is de rechtbank van oordeel dat hiervan in ieder geval sprake is met betrekking tot de gang van zaken rond de schade aan de dienstscooter. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat van eiser in zijn positie van BOA verwacht mag en moet worden dat hij de waarheid spreekt. De rechtbank is van oordeel dat eiser aanvankelijk doelbewust onjuist over die schade heeft verklaard. Eisers standpunt dat hem het afleggen van wisselende verklaringen niet toegerekend kan worden en dit te wijten is aan stress, is de rechtbank niet gebleken. Weliswaar heeft eiser in beroep een overzicht overgelegd van huisarts [naam arts], maar hieruit blijkt enkel dat eiser voor het eerst op 1 maart 2016 (na het voornemen tot ongevraagd ontslag) de huisarts heeft bezocht in verband met psychische problemen. Dit is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende. Evenmin heeft eiser in de periode september 2015 tot maart 2016 contact gehad met de arbodienst, zoals blijkt uit het emailbericht van 7 augustus 2017. Dus ook hierin kan geen medische onderbouwing voor eisers stelling gevonden. Eisers hiertegen gerichte beroepsgronden slagen niet.
14. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet, zoals verweerder stelt, voor elk verwijt op zichzelf, maar wel voor de verwijten in samenhang bezien en het verwijt onder 1 afzonderlijk mocht concluderen tot de disciplinaire straf van ongevraagd ontslag. Ten aanzien van eisers standpunt dat een ongevraagd ontslag niet evenredig is aan de hem verweten gedraging, is de rechtbank van oordeel dat de opgelegde straf niet onevenredig is te achten aan de aard en ernst van het vastgestelde plichtsverzuim. Verweerder heeft daarbij terecht zwaar laten wegen dat door het gedrag van eiser zijn positie als ambtenaar in het algemeen en die van BOA in het bijzonder onhoudbaar is geworden. Eiser heeft met zijn gedrag het vertrouwen van verweerder onherstelbaar beschadigd.
15. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.