ECLI:NL:RBLIM:2017:12457

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 december 2017
Publicatiedatum
20 december 2017
Zaaknummer
6140782 \ CV EXPL 17-5855
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van een bedrag op basis van een overeenkomst van geldlening met erkenning van ontvangst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 20 december 2017 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen twee partijen. De eisende partij vorderde een bedrag van € 6.170,00 van de gedaagde partij, gebaseerd op een overeenkomst van geldlening. De eisende partij stelde dat hij op 10 december 2013 een bedrag van € 4.000,00 aan de gedaagde partij had geleend, bedoeld voor het opstarten van een kledinghandel. De gedaagde partij erkende de ontvangst van het bedrag, maar betwistte dat het als een lening was verstrekt. Hij stelde dat het bedrag bedoeld was voor het opknappen van panden die de eisende partij in beheer zou krijgen. De gedaagde partij voerde aan dat hij al een deel van het bedrag had terugbetaald en dat hij niets meer verschuldigd was.

De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde partij erkende het bedrag van € 4.000,00 te hebben ontvangen, maar dat er onvoldoende bewijs was dat dit bedrag als een lening was verstrekt. De rechter wees de vordering van de eisende partij toe tot een bedrag van € 4.815,00, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 26 april 2016. De gedaagde partij werd ook veroordeeld in de proceskosten. De rechter verwierp de vordering van de eisende partij voor de opslagkosten van meubels en de buitengerechtelijke incassokosten, omdat er onvoldoende bewijs was voor deze vorderingen. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 6140782 \ CV EXPL 17-5855
Vonnis van de kantonrechter van 20 december 2017
in de zaak van:
[eisende partij ],
wonend [adres eisende partij] ,
[woonplaats eisende partij] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. J.P. Geertsema,
tegen:
[gedaagde partij],
wonend [adres gedaagde partij] ,
[woonplaats gedaagde partij] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. B.H.A. Augustin.
Partijen worden hierna [eisende partij ] en [gedaagde partij] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de beslissing waarbij een comparitie van partijen is bepaald
- de akte houdende vermeerdering van eis
- de op 20 november 2017 gehouden comparitie van partijen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 10 december 2013 heeft [gedaagde partij] een contant bedrag van € 4.000,00 van [eisende partij ] in ontvangst genomen.
2.2.
Bij brief van 19 april 2016 heeft [eisende partij ] aan [gedaagde partij] meegedeeld dat [gedaagde partij] aan hem een bedrag van € 4.305,00 verschuldigd is, zijnde het geleende bedrag van € 4.000,00 vermeerderd met de rente berekend tot 1 januari 2016. Voorts stelt [eisende partij ] dat [gedaagde partij] nog een bedrag van € 815,00 dient terug te betalen wegens in 2012 voorgeschoten contanten en een bedrag van € 1.050,00, zijnde de helft van de kosten van aanschaf en opslag van meubels. [eisende partij ] verzoekt aan [gedaagde partij] om een voorstel te doen op welke wijze hij de verschuldigde bedragen wil betalen.
2.3.
Bij brief van 27 april 2016 erkent [gedaagde partij] van [eisende partij ] een bedrag van
€ 4.000,00 te hebben ontvangen, maar stelt [gedaagde partij] dat dit bedrag bedoeld was om deel te nemen in een zaak, maar dat die zaak niet van de grond is gekomen. Met betrekking tot het bedrag van € 815,00 stelt [gedaagde partij] dat dit bedrag reeds is terugbetaald door middel van kleine contante bedragen en verrekeningen door middel van voor [eisende partij ] verrichte werkzaamheden. Verder stelt [gedaagde partij] dat [eisende partij ] de meubels heeft gekocht omdat er al een koper zou zijn, maar dat die koper is afgehaakt en de meubels moesten worden opgeslagen. [gedaagde partij] stelt verder dat hij niets aan [eisende partij ] is verschuldigd.
2.4.
[eisende partij ] heeft hierna nog twee sommaties verstuurd, maar [gedaagde partij] heeft niet betaald.

3.Het geschil

3.1.
[eisende partij ] vordert thans – samengevat – veroordeling van [gedaagde partij] tot betaling aan hem van € 6.170,00, vermeerderd met de buitengerechtelijke incassokosten alsmede vermeerderd met de contractuele rente van 5% per jaar vanaf 26 april 2016 tot de dag der voldoening en veroordeling van [gedaagde partij] in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
[eisende partij ] stelt daartoe dat hij op 10 december 2013 aan [gedaagde partij] een bedrag van € 4.000,00 heeft geleend omdat [gedaagde partij] een kledinghandel wilde beginnen en startkapitaal benodigde. [eisende partij ] betwist dat hij dit bedrag heeft verstrekt zodat [gedaagde partij] panden zou kunnen opknappen die hij in beheer zou krijgen. Het bedrag ad € 815,00 is het restant dat terugbetaald dient te worden ter zake van een in 2012 op de bankrekening van de moeder van [gedaagde partij] gestort bedrag. Wat betreft het bedrag ad € 1.050,00 stelt [eisende partij ] dat hij destijds van de broer van [gedaagde partij] meubels heeft gekocht. Met [gedaagde partij] had hij afgesproken dat zij die meubels zouden verkopen en de winst zouden delen. Omdat die meubels opgeslagen moesten worden en kosten zijn gemaakt dient [gedaagde partij] de helft van die kosten te betalen.
3.3.
[gedaagde partij] voert verweer. [gedaagde partij] stelt dat [eisende partij ] de € 4.000,00 ter beschikking heeft gesteld om enkele panden op te knappen die [eisende partij ] in beheer zou krijgen. Een bedrag van € 1.800,00 heeft hij aan enkele hem bekende handwerkers gegeven om materiaal aan te schaffen. Nadat bleek dat [eisende partij ] het beheer van die gebouwen niet zou krijgen heeft hij een bedrag van € 2.200,00 teruggegeven en heeft hij geprobeerd de overige € 1.800,00 terug te krijgen, maar is dat niet gelukt. [gedaagde partij] betwist dat hij nog een bedrag van € 815,00 zou moeten betalen ter zake van gelden die door [eisende partij ] op de bankrekening van zijn moeder zijn gestort. [gedaagde partij] betwist verder dat hij met [eisende partij ] had afgesproken dat meubels opgeslagen zouden worden en dat hij de helft van de kosten daarvan zou betalen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde partij] heeft erkend dat hij op 10 december 2013 een bedrag van € 4.000,00 van [eisende partij ] heeft ontvangen. Tegenover de stelling van [eisende partij ] dat hij dit bedrag aan [gedaagde partij] als een geldlening heeft verstrekt staat de stelling van [gedaagde partij] dat dit bedrag bedoeld was voor het opknappen van panden die [eisende partij ] in beheer zou krijgen. Wat daarvan ook zij, [gedaagde partij] heeft bij gelegenheid van de comparitie erkend dat hij dit bedrag aan [eisende partij ] terug dient te betalen.
4.2.
Met betrekking tot de terugbetaling stelt [gedaagde partij] dat hij reeds een bedrag van
€ 2.200,00 heeft terugbetaald en dat hij de overige € 1.800,00 niet terug kan betalen omdat zijn handwerkers daarmee bouwmateriaal hebben gekocht. De omstandigheid dat [gedaagde partij] een bedrag van € 1.800,00 aan hem bekende handwerkers heeft verstrekt, dient echter voor risico van [gedaagde partij] te komen. Gesteld noch anderszins is gebleken dat dit in overleg en met instemming van [eisende partij ] is gebeurd en daarmee voor risico van [eisende partij ] zou moeten komen. Met betrekking tot het bedrag van € 2.200,00 dat contant terugbetaald zou zijn heeft [gedaagde partij] onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld. Er zijn derhalve geen concrete aanknopingspunten voorhanden waaruit een begin van bewijs van die terugbetaling kan blijken. Het door [gedaagde partij] aangeboden bewijsaanbod dienaangaande zal derhalve worden gepasseerd. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [gedaagde partij] aan [eisende partij ] een bedrag van € 4.000,00 terug dient te betalen. Nu niet is komen vast te staan dat dit bedrag als geldlening is verstrekt, [eisende partij ] heeft daarvan geen specifiek bewijsaanbod gedaan, zal daarover de wettelijke rente worden toegewezen en wel vanaf 26 april 2016.
4.3.
Ten aanzien van het voorgeschoten bedrag ad € 815,00 beroept [gedaagde partij] zich, zoals blijkt uit zijn brief van 27 april 2016, op verrekening. Een beroep op verrekening kan echter als verweer niet worden gehonoreerd als de tegenvordering niet op eenvoudige wijze is vast te stellen. Dat volgt uit artikel 6:136 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dat is hier het geval. [gedaagde partij] heeft zich in dit verband op het standpunt gesteld dat hij werkzaamheden ten behoeve van [eisende partij ] heeft verricht, hetgeen door [eisende partij ] is weersproken. Om vast te stellen of [gedaagde partij] daadwerkelijk in opdracht en voor rekening van [eisende partij ] werkzaamheden heeft verricht, zou bewijslevering nodig zijn (waarbij met name gedacht kan worden aan het horen van getuigen). Bewijslevering betekent dat niet op eenvoudige wijze kan worden vastgesteld of [gedaagde partij] een geslaagd beroep op verrekening kan doen. Overigens heeft [gedaagde partij] dienaangaande ook geen concreet bewijsaanbod gedaan. Zijn verweer zal derhalve worden gepasseerd. Het bedrag van € 815,00 kan derhalve eveneens worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
26 april 2016.
4.4.
Dan komt de kantonrechter toe aan de gevorderde opslagkosten ad € 1.050,00 ter zake van de meubels. Gesteld noch anderszins is gebleken welke concrete afspraken partijen daaromtrent hebben gemaakt. Ter comparitie is slechts gesteld dat [eisende partij ] meubels van een broer van [gedaagde partij] heeft gekocht met de bedoeling die meubels met winst te verkopen, dat [gedaagde partij] die meubels in opdracht van [eisende partij ] heeft vervoerd en op een gegeven moment zijn opgeslagen. Nog daargelaten de vraag of partijen zijn overeengekomen dat [gedaagde partij] de helft van de opslagkosten zou betalen, heeft [eisende partij ] geen factuur overgelegd waaruit blijkt dat daadwerkelijk opslagkosten zijn gemaakt. [eisende partij ] heeft daarvan ook geen concreet bewijsaanbod gedaan. De gevorderde opslagkosten zullen derhalve worden afgewezen.
4.5.
De door [eisende partij ] mee gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen. [gedaagde partij] heeft van meet af aan de gevorderde bedragen gemotiveerd weersproken, zodat incassowerkzaamheden zinloos zouden zijn.
4.6.
[gedaagde partij] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van [eisende partij ] worden begroot op:
Dagvaarding € 101,05
Griffierecht 223,00
salaris gemachtigde
400,00( 2 x tarief € 200,00)
totaal € 724,05.
4.7.
De kantonrechter zal dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde partij] om tegen bewijs van kwijting aan [eisende partij ] te betalen een bedrag van € 4.815,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 26 april 2016 tot de dag der voldoening,
5.2.
veroordeelt [gedaagde partij] in de proceskosten aan de zijde van [eisende partij ] gevallen en tot op heden begroot op € 724,05,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Rijksen, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken.
type: FL
coll: