In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 28 december 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een boomkwekerij en het college van Gedeputeerde Staten van Limburg over een verzoek om tegemoetkoming in schade veroorzaakt door bevers. Eiseres, de eigenaar van de boomkwekerij, had op 7 juli 2016 een aanvraag ingediend bij het Faunafonds voor schadevergoeding, omdat bevers naar haar mening verantwoordelijk waren voor wateroverlast die schade aan haar gewassen had veroorzaakt. Het primaire besluit van 16 maart 2017 om de aanvraag af te wijzen, werd door verweerder onderbouwd met de stelling dat de schade niet als directe schade kon worden aangemerkt, maar als indirecte schade die niet voor vergoeding in aanmerking komt.
De rechtbank oordeelde dat verweerder in redelijkheid tot deze conclusie had kunnen komen. De rechtbank stelde vast dat er geen vraatschade aan de gewassen was geconstateerd, maar dat er wel wateroverlast was die mogelijk door de bevers was veroorzaakt. De rechtbank benadrukte dat de Wet natuurbescherming (Wnb) geen inhoudelijke wijziging had gebracht ten opzichte van de eerdere Flora- en faunawet (Ffw) met betrekking tot de schaderegeling. De rechtbank concludeerde dat de schade die eiseres had geleden, in een te ver verwijderd verband stond met de bevers, waardoor de aanvraag voor tegemoetkoming ongegrond werd verklaard.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.