ECLI:NL:RBLIM:2017:12795

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 augustus 2017
Publicatiedatum
28 december 2017
Zaaknummer
C/03/237727 / JE RK 17-1486
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing in gezagskwestie met betrekking tot minderjarigen

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Limburg op 11 augustus 2017 uitspraak gedaan in een verzoek van de vader om een schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg (GI) te vervallen te verklaren. De vader, die samen met de moeder het gezag uitoefent over de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2], heeft aangevoerd dat de GI hem onvoldoende heeft geïnformeerd over de inhoud van de aanwijzing en dat hij niet de gelegenheid heeft gehad om hierop te reageren. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de schriftelijke aanwijzing niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, omdat de GI niet voldoende heeft geprobeerd om de gewenste medewerking van de ouders te verkrijgen door overleg en overreding. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de vader ontvankelijk is in zijn verzoek, omdat dit tijdig is ingediend. De kinderrechter heeft de schriftelijke aanwijzing van de GI, gedateerd 7 juni 2017, geheel vervallen verklaard, omdat deze niet voldeed aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht. Het verzoek van de vader om de GI te verzoeken een aanwijzing te doen uitgaan naar de moeder is afgewezen, omdat hieraan geen wettelijke basis ten grondslag ligt. De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK LIMBURG
Familie en jeugd
Zittingsplaats: Maastricht
Zaakgegevens: C/03/237727 / JE RK 17-1486
Datum uitspraak: 11 augustus 2017
beschikking vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing
in de zaak van
[verzoeker] ,hierna te noemen de vader,
wonende te [woonplaats] ,
en:
de gecertificeerde instelling STICHTING BUREAU JEUGDZORG LIMBURG,
hierna te noemen de GI,
gevestigd te Roermond.
Met betrekking tot de minderjarigen:
[minderjarige 1], hierna te noemen [minderjarige 1] ,
geboren op [2007] te [geboorteplaats] , [geboorteland] .
[minderjarige 2], hierna te noemen [minderjarige 2] ,
geboren op [2011] te [geboorteplaats] , [geboorteland] .
Voor wat betreft het tweede gedeelte van het verzoekschrift, namelijk het verzoek de GI te vragen een schriftelijke aanwijzing te doen uitgaan naar de moeder, merkt de kinderrechter als belanghebbende aan:
[naam moeder] ,hierna te noemen de moeder,
wonende op een geheim adres in het arrondissement van de rechtbank Limburg.

1.Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de vader van 3 juli 2017, ingekomen bij de griffie op
3 juli 2017,
- de brief met bijlagen van de moeder van 9 augustus 2017, ingekomen bij de griffie op
10 augustus 2017.
Op 11 augustus 2017 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Ter zitting zijn gehoord:
- de moeder,
- de vader,
- een vertegenwoordigster van de GI.

2.De feiten

Het gezag over [minderjarige 2] en [minderjarige 1] wordt uitgeoefend door de vader en de moeder.
Bij beschikking van 13 juni 2017 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] met ingang van 16 juni 2017 verlengd voor de duur van een jaar.
De GI heeft op 7 juni 2017 aan de vader een schriftelijke aanwijzing gegeven. Hierin is het volgende opgenomen:
- wij roepen u nogmaals op om de geldige Nederlandse paspoorten van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] bij de wisselmomenten met de kinderen mee te geven en/of aan de moeder te overhandigen. Deze oproep geldt ook voor het overhandigen van de step, fiets en andere spullen die de kinderen nodig hebben voor hun vervoer, besteding van vrije tijd enzovoort.
- wij roepen u voorts op om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op de gestelde tijden te halen resp. terug te brengen, ook wanneer zij op de buitenschoolse opvang (ipv de school) verblijven.
- Met betrekking tot de haal en brengmomenten tijdens vakantieperioden stelt bureau jeugdzorg vast dat het halen van de kinderen na het ontbijt/ochtendritueel dient plaats te vinden; een algemeen geaccepteerd tijdstip is tussen 9.00 en 10.00 uur ’s ochtends. Over de exacte tijd dient u met de moeder van de kinderen te overleggen. Met betrekking tot de terugbrengmomenten tijdens vakantieperioden stelt bureau Jeugdzorg dat dit tussen 19:00 en 20:00 uur dient plaats te vinden, e.e.a. gelet op de leeftijd en de bedtijden van de kinderen. Over het exacte tijdstip dient u met de moeder van de kinderen te overleggen.
Wij achten het momenteel van belang dat er geen sprake is van wachttijd van de ene ouder in de woning van de andere ouder, met andere woorden is een vlot en kort verlopend wisselmoment daarbij van belang.

3.Het verzoek

De vader verzoekt de schriftelijke aanwijzing van de GI geheel vervallen te verklaren.
Tevens verzoekt de vader de GI te verzoeken een aanwijzing te doen uitgaan naar de moeder.
Ter onderbouwing van zijn verzoek stelt de vader dat de GI er reeds van op de hoogte is dat de vader zoveel mogelijk aan al zijn verplichtingen heeft voldaan en dat het de moeder is die expliciet blijft weigeren te voldoen aan het vereiste om de spullen van de kinderen (zoals scoutingkleren) met de kinderen mee te geven. Voor wat betreft de wachttijd in de woning van de andere ouder, stelt de vader dat de aanwijzing alleen kan zien op de moeder en is de vader van mening dat de vader en de moeder zelf kunnen uitmaken hoe lang ze tijd samen spenderen. De aanwijzing betreffende het ophalen bij de buitenschoolse opvang is naar de mening van de vader onzinnig, onder meer omdat de voorlopige voorziening spreekt over ophalen van school en niet over ophalen bij de buitenschoolse opvang. Tenslotte stelt de vader dat de door de GI voorgestelde haal- en brengmomenten in strijd zijn met de bestaande omgangsregeling en onzinnig.

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van artikel 1:264 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, hierna BW, kan de kinderrechter op verzoek van de met het gezag belaste ouder een schriftelijke aanwijzing van de GI, zoals bedoeld in artikel 1:263 BW, geheel of gedeeltelijk vervallen verklaren. Op grond van het derde lid van artikel 1:264 BW bedraagt de termijn voor het indienen van het verzoek twee weken. Deze termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop de beslissing is verzonden of uitgereikt.
De vader heeft conform artikel 1:264 lid 2 BW de schriftelijke aanwijzing overgelegd. Op pagina 3 van deze aanwijzing staat vermeld dat de aanwijzing op 8 juni 2017 is verzonden aan de ouder(s). De vader heeft gesteld dat de aanwijzing pas op 20 juni 2017 door bureau jeugdzorg is verzonden en dat hij deze aanwijzing op 21 juni 2017 heeft ontvangen. Deze gang van zaken is door de GI ter zitting niet betwist. De kinderrechter stelt vast dat het verzoek van de vader tot vervallenverklaring ter griffie is binnengekomen op 3 juli 2017, derhalve binnen twee weken na de dag waarop de aanwijzing aan de vader is verzonden. De vader is derhalve ontvankelijk.
4.2.
Een schriftelijke aanwijzing is een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. De kinderrechter dient daarom te beoordelen of het besluit van de GI zorgvuldig is voorbereid en deugdelijk is gemotiveerd. Bij de beoordeling van de noodzaak een schriftelijke aanwijzing te geven komt de GI een zekere beleidsvrijheid toe. Dit betekent dat de kinderrechter, gegeven de taak van de GI, beziet of in de gegeven omstandigheden er voldoende grond is om een schriftelijke aanwijzing te geven. Dit is een beoordeling ex nunc, waarbij de kinderrechter rekening kan houden met gewijzigde omstandigheden.
Uit de ingediende stukken en de verklaringen ter zitting is de kinderrechter gebleken dat de schriftelijke aanwijzing niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen.
Het is aan de GI om, alvorens over te gaan tot een schriftelijke aanwijzing, te trachten de gewenste medewerking van de ouder te verkrijgen door overleg en overreding.
De GI heeft gesteld dat de vader eerder al ervan op de hoogte was dat er een aanwijzing zou gegeven worden en dat per email de schriftelijke aanwijzing is aangekondigd. Daarnaast heeft de GI gesteld dat aan de schriftelijke aanwijzing gesprekken met de ouders zijn voorafgegaan. Deze gesprekken gingen over de omgang, de manier van communiceren tussen de ouders en de paspoorten.
De vader heeft gesteld dat met hem slechts een gesprek, op 11 mei 2017, heeft plaatsgevonden en dat dit gesprek niet ging over de paspoorten, maar puur over de communicatie. Er is geen gesprek over de omgang geweest en er is geen poging gedaan om de ouders samen aan tafel te krijgen. Volgens de vader is wel gezegd dat er een aanwijzing zou komen, maar over het onderwerp van de aanwijzing heeft hij niet met BJZ gesproken.
Tegenover de ontkenning door de vader van de stelling van de GI over de voorbereiding en vooraankondiging van de schriftelijke aanwijzing, heeft de GI slechts aangegeven dat ongetwijfeld met de vader over de aanwijzing is gesproken omdat dit normaal gesproken altijd gebeurt. Desgevraagd kon de vertegenwoordigster van de GI ter zitting verder niet ingaan op de betwisting door de vader, omdat deze vertegenwoordigster de gezinsvoogdijwerker ter zitting verving en zelf niet bij de gesprekken was geweest. Deze vervangster van de gezinsvoogdijwerker heeft weliswaar ter zitting voorgesteld om naar de verslagen in de computer te gaan kijken of om te bellen naar het bureau teneinde meer informatie te kunnen geven, maar de kinderrechter heeft dit aanbod gepasseerd.
Het had op de weg van de GI gelegen om een voldoende gemotiveerd verweerschrift in te dienen of ter zitting gemotiveerd verweer te voeren. De GI heeft dit nagelaten en bovendien nagelaten het plan, als bedoeld in artikel 1:265k BW, over te leggen.
De kinderrechter gaat daarom uit van de juistheid van de stelling van de vader. De kinderrechter overweegt dat de vader onvoldoende op de hoogte is gebracht van de inhoud van de voorgenomen aanwijzing en dat hij onvoldoende de gelegenheid heeft gehad, bijvoorbeeld middels gesprekken, om te kunnen reageren op het voornemen van de GI.
De kinderrechter oordeelt daarom dat de schriftelijke aanwijzing onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en derhalve niet voldoet aan de eisen die de Algemene wet bestuursrecht stelt aan besluiten. Daarom zal de kinderrechter de schriftelijke aanwijzing vervallen verklaren.
4.3.
Ten aanzien van het verzoek van de vader om de GI te vragen een aanwijzing te doen uitgaan naar de moeder, overweegt de kinderrechter dat iedere wettelijke basis daaraan ontbreekt. Daarom zal de kinderrechter dit verzoek afwijzen.

5.De beslissing

De kinderrechter:
verklaart de schriftelijke aanwijzing van de GI, gedateerd 7 juni 2017, geheel vervallen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E. Salemans-Wijnen, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. C.C.H.A. Holthuijsen-van der Kop als griffier en in het openbaar uitgesproken op 11 augustus 2017.