ECLI:NL:RBLIM:2017:12931

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 december 2017
Publicatiedatum
6 november 2018
Zaaknummer
C/03/223750 / FA RK 16-2682
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wijziging van gezag en zorgregeling met betrekking tot minderjarigen onder begeleiding van de Raad voor de Kinderbescherming

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 18 december 2017 uitspraak gedaan in een bodemzaak betreffende de wijziging van het gezag en de zorgregeling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De verzoekster, de moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.H.A. Brauer, heeft een verzoek ingediend tot wijziging van het gezamenlijk gezag naar eenhoofdig gezag en wijziging van de zorgregeling. De verweerder, de vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. B.M.A. Jegers, heeft een zelfstandig verzoek ingediend tot wijziging van de zorgregeling die eerder was vastgesteld in een beschikking van 22 januari 2014.

De rechtbank heeft de standpunten van beide partijen gehoord, evenals de visie van de Raad voor de Kinderbescherming, die betrokken was bij de procedure. De Raad heeft geadviseerd om de contacten tussen de vader en de kinderen voorlopig te laten plaatsvinden via een begeleide omgangsregeling (BOR) onder professionele begeleiding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen emotioneel klem zitten tussen de ouders en dat professionele begeleiding noodzakelijk is om de belangen van de kinderen te waarborgen.

De rechtbank heeft de verzoeken van de moeder tot wijziging van het gezag en de zorgregeling afgewezen en bepaald dat de contacten tussen de vader en de kinderen onder begeleiding van Axnaga zullen plaatsvinden. Tevens is er een dwangsom opgelegd aan de moeder voor het geval zij niet meewerkt aan de begeleide contacten. De verdere beslissing op het verzoek van de vader tot wijziging van de zorgregeling is aangehouden, evenals de beslissing over de kinderalimentatie en proceskosten. De rechtbank heeft de Raad opgedragen om uiterlijk 18 juli 2018 een eindrapportage van de BOR in te dienen.

Uitspraak

Rechtbank Limburg

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Zaaknummer : C/03/223750 / FA RK 16-2682
Beschikking van 18 december 2017 in de zaak van:
[verzoekster],
wonend te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. P.H.A. Brauer, kantoorhoudend te Heerlen,
tegen
[verweerder],
wonend te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. B.M.A. Jegers, kantoorhoudend te Heerlen.
De zaak heeft betrekking op de navolgende minderjarigen:
[minderjarige 1],hierna te noemen: [minderjarige 1],
geboren op [2010] te [geboorteplaats],
[minderjarige 2],
verder te noemen: [minderjarige 2],
geboren op [2012] te [geboorteplaats].
In zijn hoedanigheid als bedoeld in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidoost Nederland, locatie Maastricht,
hierna te noemen: de raad.
Wederom gezien de stukken, waaronder de beschikking van deze rechtbank van 23 maart 2017.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennis genomen van:
  • de brief van 27 juli 2017 van de raad en het daarbij gevoegde rapport van 24 juli 2017, met bijlagen;
  • de brief van 1 augustus 2017 van de advocaat van de vader;
  • de brief van 11 augustus 2017 van de advocaat van de moeder.
1.2.
De mondelinge behandeling is voortgezet ter zitting van 14 november 2017, waar zijn verschenen:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Brauer;
  • de vader, bijgestaan door mr. Wöltgens, te dezen vervangende mr. Jegers;
  • een vertegenwoordigster van de raad.
Partijen hebben hun respectieve standpunten uiteengezet. Daarbij heeft de advocaat van de vader een productie overgelegd (naar achteraf is gebleken is die productie voorafgaand aan de mondelinge behandeling bij e-mail van 14 november 2017 8.53 uur door de advocaat van de vader aan de rechtbank toegezonden). De vertegenwoordigster van de raad heeft de visie van de raad weergegeven. De uitspraak is hierna nader bepaald op heden.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Ter zake de verzoeken van de moeder die, naar de rechtbank begrijpt, ertoe strekken dat:
  • het gezamenlijk gezag wordt gewijzigd in eenhoofdig gezag van de moeder,
  • de beschikking van 22 januari 2014, zaaknummer C/03/186349/ FA RK
is door de rechtbank in voormelde beschikking van 23 maart 2017 onder rechtsoverweging 6.4. overwogen dat die verzoeken voor afwijzing gereed liggen, maar in het dictum van die beschikking is (nog) niet op die verzoeken beslist. De rechtbank verwijst naar en blijft bij hetgeen in voormelde beschikking op dat punt is overwogen en zal voormelde verzoeken thans definitief afdoen door de afwijzing van die verzoeken in het dictum van de onderhavige beschikking op te nemen.
2.2.
Thans ligt voor het (zelfstandig) verzoek van de vader tot wijziging van de bij voormelde beschikking van 22 januari 2014 bepaalde zorgregeling tussen hem en [minderjarige 1] en [minderjarige 2].
2.3.
In het rapport dat de raad op 24 juli 2017 heeft uitgebracht heeft de raad geadviseerd om te bepalen dat de contacten tussen de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voorlopig, totdat daarover nader wordt beslist, zullen plaatsvinden via de begeleide omgangsregeling (BOR) onder professionele begeleiding van Xonar of Axnaga, waarbij wordt verstaan dat de professional de regie over de contacten heeft en overigens de behandeling van de zaak voor een periode van ten minste acht maanden aan te houden, en daarbij te bepalen dat de raad (nader) onderzoek doet naar en advies geeft over de (definitieve) verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, wanneer de raad daartoe na ontvangst van het BOR-verslag aanleiding ziet.
In het rapport is door de raad naar voren gebracht dat [minderjarige 2] en [minderjarige 1] twee jonge kwetsbare kinderen zijn die door de verstoorde verhoudingen tussen hun ouders geconfronteerd worden met een emotioneel spanningsveld en emotioneel klem gezet worden. De kinderen reageren ieder met eigen klachtgedrag. In het kader van de BOR-contacten bij het Axiehuis reageert [minderjarige 2] met verzet en na het tweede omgangscontact is door de moeder gemeld dat sprake zou zijn van broekplassen bij [minderjarige 2]. Op de momenten dat [minderjarige 2] echter de vader ontmoet, reageert hij positief op het contact. [minderjarige 1] reageert met afwijzend gedrag zonder eigen negatieve ervaringen met de vader. Virenze heeft geen onderliggende kindfactoren bij [minderjarige 1] gesignaleerd en ziet een goede basisstemming bij [minderjarige 1]. De raad is van mening dat een zorgregeling met de vader tegemoet komt aan de belangen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2], onder de voorwaarde dat die zorgregeling uitgevoerd en begeleid wordt door Axnaga via de BOR (BOR niveau 2). Gelet op de kwetsbaarheid en jonge leeftijd van [minderjarige 1] en [minderjarige 2], die gebaat zijn bij duidelijkheid en voorspelbaarheid, is professionele begeleiding noodzakelijk. Binnen de BOR dient expliciet aandacht te zijn voor psycho-educatie van jonge kinderen in echtscheidingssituaties. Voor de moeder acht de raad inzet van Positief Opvoeden voor Gescheiden Ouders (POGO) van belang. Binnen dit traject dient aandacht te zijn voor de veranderingen die na de scheiding tussen ouders ontstaan zijn en de wijze waarop de scheiding de kinderen beïnvloedt en hoe de moeder hier op positieve wijze mee kan omgaan om de veerkracht van de kinderen te versterken. Voor de vader acht de raad voortzetting van zijn individuele traject bij Phi van belang. Eerst moeten de ouders individueel aan de slag gaan en van daaruit kan worden gedacht aan de inzet van ouderschapsreorganisatie.
2.4.
Uit de door de vader op 14 november 2017 overgelegde samenvatting van het BOR-traject met betrekking tot [minderjarige 2] door tussenkomst van het Axiehuis blijkt dat na voormeld rapport van de raad de begeleide contacten tussen de vader en [minderjarige 2] zijn voortgezet. Nadat die contacten nog een aantal keren bij het Axiehuis en in de omgeving daarvan hadden plaatsgevonden, is de vader op 30 september 2017 met [minderjarige 2] naar een indoor-speeltuin gegaan en op 28 oktober 2017 heeft het contact in de thuissituatie bij de vader plaatsgevonden. De moeder heeft hierna te kennen gegeven dat zij wilde dat het volgend contact tussen de vader en [minderjarige 2] niet meer in de thuissituatie bij de vader zou plaatsvinden, omdat [minderjarige 2] na het vorige contact extreme nachtmerries zou hebben en zwetend wakker zou worden. De vader heeft vervolgens ermee ingestemd om het contact tussen hem en [minderjarige 2] weer in het Axiehuis te laten plaatsvinden.
2.5.
De vader heeft meegedeeld dat hij instemt met het advies van de raad.
2.6.
De moeder heeft gesteld dat zij voor zover het [minderjarige 2] betreft wel wil meewerken aan de door de raad geadviseerde BOR, maar dat haar zorgen over [minderjarige 2] serieus moeten worden genomen. [minderjarige 2] heeft redelijk zware paniekaanvallen, zeker na het laatste contact bij de vader thuis. Zij wil het contact tussen de vader en [minderjarige 2] niet belemmeren, maar het contact moet dan wel in het Axiehuis plaatsvinden. Verder heeft de moeder begrepen dat de woning van de vader te koop staat en dat hij van plan is om naar [woonplaats] te verhuizen. Zij wil niet dat de contacten tussen de vader en [minderjarige 2] in [woonplaats] plaatsvinden. Met betrekking tot [minderjarige 1] heeft zij gesteld dat zij niet wil meewerken aan begeleide contacten tussen de vader en [minderjarige 1]. Miskend wordt volgens haar dat de vader zelf de omgang met [minderjarige 1] heeft stopgezet. Twee jaar geleden was [minderjarige 1] niet meer welkom bij de vader. [minderjarige 1] ervaart dat als negatief. Als [minderjarige 2] in het kader van de BOR naar de vader gaat, is [minderjarige 1] negatief daarover.
Desgevraagd, heeft de moeder verklaard dat zij niet zal meewerken aan begeleide contacten tussen de vader en [minderjarige 1], ook niet als aan haar een dwangsom zou worden opgelegd.
2.7.
De vader heeft benadrukt dat hij [minderjarige 1] al twee jaar niet heeft gezien en dat hij haar mist. Met betrekking tot [minderjarige 2] heeft hij aangevoerd dat het laatste contact tussen hem en [minderjarige 2] weer bij het Axiehuis heeft plaatsgevonden, omdat de moeder niet wou dat het contact bij de vader thuis plaatsvond. Uit het verslag van het Axiehuis blijkt dat [minderjarige 2] van de moeder niet naar buiten mag gaan. Daardoor voelt [minderjarige 2] zich niet vrij om te bewegen. Als de vader zijn huis snel kan verkopen, zal hij tijdelijk hier een oplossing zoeken voor de begeleide contacten. De vader heeft verklaard dat hij nog nabehandelingen bij Phi heeft.
2.8.
Van de zijde van de raad is ter zitting nog naar voren gebracht dat de begeleide contacten tussen de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] moeten worden aangegaan en dat het verloop daarvan moet worden afgewacht. Daarna zal pas een definitief advies van de raad volgen. De begeleide contacten tussen de vader en [minderjarige 2] lijken goed te zijn verlopen, maar wat vóór en na die contacten gebeurt is ook van belang. Ook [minderjarige 1] zal vragen hebben bij het opstarten van de begeleide contacten met de vader. In verband daarmee is de voor de moeder geadviseerde hulpverlening, POGO, van belang. De aanvraag voor die vorm van jeugdhulpverlening loopt via de gemeente. POGO is een individueel traject met ongeveer acht sessies, waarin met de betreffende ouder bekeken wordt hoe na de echtscheiding het ouderschap goed vorm kan worden gegeven. Ook de vader zou dat traject kunnen ingaan.
2.9.
De moeder heeft verklaard dat, als het in het belang van de kinderen is, zij tot op zekere hoogte open staat voor de geadviseerde hulpverlening, maar dat zij daar dan wel eerst meer over wil weten.
2.10.
De vader heeft nog aangevoerd dat, als de begeleide contacten zowel ten aanzien van [minderjarige 2] als ten aanzien van [minderjarige 1] plaatsvinden, [minderjarige 2] [minderjarige 1] dan kan meenemen en dat de begeleide contacten bij het Axiehuis kunnen plaatsvinden, als de moeder dat wil.
2.11.
De rechtbank is met de raad en op de daartoe door de raad aangevoerde gronden, die de rechtbank, na eigen beoordeling en waardering overneemt en tot de hare maakt, van oordeel dat het in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is dat begeleide contacten met de vader plaatsvinden op de wijze zoals de raad heeft geadviseerd. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit de weergave van de contacten, zoals die in het kader van de BOR door tussenkomst van het Axiehuis tussen de vader en [minderjarige 2] hebben plaatsgevonden, is gebleken dat [minderjarige 2] op een ongedwongen manier het contact met de vader aangaat en dat hij van dat contact geniet. Ook blijkt uit de weergave van die contacten dat [minderjarige 2] kennelijk door de moeder wordt geïnstrueerd om tijdens de contacten niet met de vader naar buiten te gaan en dat dat bij [minderjarige 2] voor veel vragen en onrust zorgt. In aansluiting daarop overweegt de rechtbank dat de BOR-professional de regie heeft over de contacten en dat het niet zo is dat de moeder eenzijdig de invulling van de contacten kan bepalen. Het kan dus niet zo zijn dat de vader gedurende de looptijd van de BOR alleen in het Axiehuis contact met [minderjarige 2] zou kunnen hebben, omdat de moeder dat zo zou willen. Gebleken is dat het contact tussen de vader en [minderjarige 1] is stilgevallen toen [minderjarige 1] ongeveer vijf jaar was. Dat [minderjarige 1] negatief is over de vader, zoals de moeder stelt, staat niet in de weg aan begeleide contacten tussen [minderjarige 1] en de vader. Uit de rapportage van de raad blijkt dat [minderjarige 1] ook leuke dingen aan de vader relateert en dat zij open staat voor contact met hem. Niet gebleken is van problematiek bij [minderjarige 1] die zich verzet tegen begeleide contacten tussen haar en de vader. De rechtbank acht het met het oog op de identiteitsontwikkeling van [minderjarige 1] voor haar van zwaarwegend belang dat zij onder begeleiding het contact met de vader aangaat en dat zij kan ervaren dat zij een vader heeft die om haar geeft en dat zij op die manier positieve ervaringen met de vader kan opdoen. Ondanks de weerstand die de moeder heeft, zullen derhalve begeleide contacten tussen de vader en [minderjarige 1] dienen plaats te vinden. Daarbij is het aan de BOR-professional om te bekijken of de contacten van de vader met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gelijktijdig zullen plaatsvinden of dat een scheiding tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt gemaakt. De rechtbank gaat, gelet op hetgeen de vader daaromtrent ter zitting heeft verklaard, ervan uit dat de begeleide contacten in Limburg zullen plaatsvinden, ook als de vader naar [woonplaats] verhuist.
2.12.
De rechtbank ziet, nu de moeder ter zitting stellig heeft verklaard dat zij niet wil meewerken aan begeleide contacten tussen de vader en [minderjarige 1], aanleiding ambtshalve aan het niet nakomen door de moeder van die begeleide contacten een dwangsom te verbinden van
€ 250,-- per keer dat zij niet haar medewerking verleent aan de begeleide contacten, dit met een maximum van € 2.500,--. . De belangen van de vader en [minderjarige 1] om begeleid contact met elkaar te hebben rechtvaardigen het opleggen van die dwangsom.
2.13.
Uit de raadsrapportage volgt dat de kinderen emotioneel klem zitten tussen de ouders. Hulpverlening aan de ouders en de kinderen zal, naar verwachting, ertoe bijdragen dat het klachtgedrag van de kinderen zal verminderen. De rechtbank geeft de moeder daarom dringend in overweging om zich in het belang van de kinderen te beraden over de door de raad voor haar geadviseerde hulpverlening (POGO), waarvoor zij een aanvraag in het kader van de jeugdhulpverlening kan doen bij de gemeente van haar woonplaats.
2.14.
In afwachting van het verloop en de uitkomst van de BOR wordt de verdere beslissing op het verzoek van de vader tot wijziging van de zorgregeling aangehouden, pro forma voor acht maanden. De raad dient de eindrapportage van de BOR uiterlijk 18 juli 2018 bij de rechtbank in te dienen. Aan de raad wordt reeds nu voorwaardelijk opdracht gegeven om, indien de eindrapportage van de BOR daartoe aanleiding geeft, nader onderzoek te doen naar en te rapporteren over de verzochte zorgregeling. Indien de raad daartoe besluit dient hij de rechtbank daarover uiterlijk binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage van de BOR te informeren met het geven van een indicatie wanneer het rapport te verwachten is. Indien de raad een nader onderzoek noodzakelijk acht, worden partijen daarover geïnformeerd. Indien de raad een nader onderzoek niet noodzakelijk acht, krijgen partijen via het familiejournaal twee weken de gelegenheid om op de eindrapportage van de BOR te reageren.
2.15.
In afwachting van een en ander wordt iedere verdere beslissing op het verzoek tot wijziging van de zorgregeling aangehouden, pro forma voor acht maanden.
2.16.
De beslissing over de uiteindelijke kinderalimentatie wordt voor dezelfde termijn aangehouden, evenals de beslissing over de proceskosten.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
wijst af de verzoeken van de moeder tot wijziging van het gezag en tot wijziging van de bij beschikking van 22 januari 2014 bepaalde zorgregeling tussen de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2], in die zin dat aan de vader verboden wordt om contact met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te hebben;
3.2.
bepaalt dat de contacten tussen de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2]
voorlopig, totdat daarover door de rechtbank nader wordt beslist of de ouders in onderling overleg daarover nadere afspraken maken, zal plaatsvinden via de BOR onder professionele begeleiding van Axnaga (BOR niveau 2), waarbij de professional de regie over de contacten heeft;
3.3.
bepaalt dat de moeder een dwangsom van € 250,-- zal verbeuren voor iedere keer dat zij niet meewerkt aan begeleide contacten tussen de vader en [minderjarige 1], dit met een maximum van
€ 2.500,--;
3.4.
verklaart deze beschikking, voor zover daarbij een voorlopige zorgregeling is vastgesteld en aan de moeder een dwangsom is opgelegd, uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
verzoekt de raad om uiterlijk 18 juli 2018 de eindrapportage van de BOR bij de rechtbank in te dienen en indien de eindrapportage van de BOR voor de raad aanleiding geeft voor nader onderzoek, uiterlijk binnen twee weken na het beschikbaar komen van die rapportage, de rechtbank daarover te informeren met het geven van een indicatie wanneer het rapport te verwachten is;
3.6.
stelt, voor het geval dat de raad een nader onderzoek niet noodzakelijk acht, de ouders in de gelegenheid binnen twee weken (zie daarvoor het familiejournaal) op de BOR-rapportage te reageren;
3.7.
geeft onder verwijzing naar hetgeen hierboven is overwogen
voorwaardelijk opdracht aan de raadom een onderzoek te doen naar en te rapporteren en te adviseren over het verzoek van de vader tot wijziging van de zorgregeling;
3.8.
houdt de verdere beslissing op het verzoek van de moeder betreffende de uiteindelijke kinderalimentatie, het verzoek van de vader tot wijziging van de zorgregeling en het verzoek van de vader betreffende de proceskosten, aan
pro formatot 18 augustus 2018.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.H.J. Frénay, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.A.J. Rings-Martens als griffier op
18 december 2017.
Tegen deze beschikking kan - voor zover een eindbeslissing is gegeven- uitsluitend door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof
's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.