ECLI:NL:RBLIM:2017:1652

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 februari 2017
Publicatiedatum
22 februari 2017
Zaaknummer
C/03/214094 / HA ZA 15-703
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eigendom en revindicatie van kunstobjecten in civielrechtelijke procedure

Op 22 februari 2017 heeft de Rechtbank Limburg een tussenuitspraak gedaan in een civiele zaak over de eigendom en revindicatie van kunstobjecten. De eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. R. Smink, heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. R. Gijsen, met betrekking tot de eigendom van een marmeren Romeinse buste, een Romeins zwaard, en andere objecten. De rechtbank heeft in eerdere vonnissen, waaronder een tussenvonnis van 21 september 2016, de procedure besproken en de partijen in de gelegenheid gesteld om bewijsstukken over te leggen. De eiseres heeft een origineel document, de 'Erbschein', overgelegd, waartegen de gedaagde verweer heeft gevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewijslast bij de gedaagde ligt om aan te tonen dat het document niet authentiek is. De rechtbank heeft de eiseres opgedragen om te bewijzen dat zij mede-eigenaar is van de marmeren buste en het Romeinse zwaard, en dat zij eigenaar is van de andere objecten. De zaak is aangehouden voor bewijslevering en verdere beslissingen zijn uitgesteld tot een latere datum.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/214094 / HA ZA 15-703
Vonnis van 22 februari 2017
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. R. Smink,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. R. Gijsen.

1.De procedure

1.1.
Voor het eerdere verloop van de procedure wordt verwezen naar hetgeen daarover is overwogen in het tussenvonnis van 21 september 2016. Het vervolgt blijkt uit:
  • de akte van [eiseres] d.d. 26 oktober 2016,
  • de antwoordakte van [gedaagde] d.d. 23 november 2016,
  • de akte van [eiseres] d.d. 23 november 2016.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank [eiseres] in de gelegenheid gesteld het origineel van de “Erbschein” van het Amtsgericht Erkelenz in het geding in te brengen.
2.2.
[eiseres] heeft overgelegd de aanbiedingsbrief van het Amtsgericht Erkelenz
van 10 oktober 2016 alsmede een origineel van een “Erbschein’, die identiek is aan de eerder door haar ingebrachte kopie, met uitzondering van de toevoeging van een handgeschreven “II” voor het woord “Ausfertigung” en een stempelafdruk met logo die onderaan de pagina deels door het woord “Geschäftsstelle” is geplaatst.
2.3.
[gedaagde] heeft hiertegen aangevoerd dat het voorblad (de aanbiedingsbrief) niet ondertekend is, dat [eiseres] wederom een kopie van het document heeft overgelegd en dat uit de akte niet volgt dat het een origineel betreft. Volgens hem voegen deze stukken niets toe aan hetgeen zij reeds eerder heeft overgelegd. Ook heeft [eiseres] niets gesteld met betrekking tot de totstandkoming van het document, hetgeen volgens [gedaagde] relevant is nu het document een logo voert dat de indruk wekt het logo van het Amtsgericht Erkelenz te zijn, maar bij een vergelijking met productie 20 blijkt te worden gevoerd door het notariskantoor van [naam notaris] . [gedaagde] handhaaft zijn eerder gevoerde verweren.
2.4.
Daarop heeft [eiseres] bij akte aangevoerd dat zij bij haar eerdere akte bij de rechtbank het origineel van het nieuw vervaardigde Erbschein heeft overgelegd. Aangezien er maar één origineel is, ontving [gedaagde] een kopie van dit opnieuw vervaardigde originele document.
2.5.
[eiseres] heeft, zoals verzocht, een origineel van een nieuw document bij de rechtbank overgelegd. De rechtbank stelt vast dat de stempel op de akte een origineel geplaatste stempel is en geen kopie (zoals op productie 6). Onder verwijzing naar r.o. 4.5. van het vonnis van 21 september 2016 herhaalt de rechtbank dat de bewijslast (en daarmee het bewijsrisico) dat het betreffende document geen (echte) authentieke akte is, op [gedaagde] rust. Dat de aanbiedingsbrief niet is ondertekend is, vormt onvoldoende grond om te twijfelen aan de authenticiteit van het daarbij gevoegde document, waarbij de rechtbank opmerkt dat [gedaagde] hierbij zonder nadere motivering is voorbijgegaan aan de in die brief vermelde zin waarop [eiseres] zich ook beroept, namelijk dat de brief “automatisiert erstellt, ohne Unterschrift gültig” is. De rechtbank merkt in dit verband ten slotte op dat, zoals [eiseres] stelt, het wapen op de website van het notariskantoor ( [website] ) en op de website van het Amtsgericht (http://www.ag-erkelenz.nrw.de) dat van de deelstaat Nordrhein-Westfalen is. Uit het gebruik van dit wapen valt dus – anders dan [gedaagde] doet – niet af te leiden dat de bij akte van 26 oktober 2016 overgelegde “Erbschein” niet authentiek is.
Voor het overige heeft [gedaagde] niet aannemelijk gemaakt dat het “Erbschein”-document niet authentiek is.
2.6.
Uit het voorgaande volgt dat [eiseres] met het door haar overgelegde document heeft aangetoond dat zij de enige erfgenaam is van [naam zoon eiseres] en dus zijn rechtsopvolger.
De rechtbank komt daarmee toe aan een inhoudelijke beoordeling van het geschil, dat zich allereerst toespitst op de vraag of [eiseres] (als rechtsopvolger van [naam zoon eiseres] ) voor de onverdeelde helft eigenaar is van de marmeren Romeinse buste (productie 1.1 dagvaarding) en het Romeinse zwaard (productie 1.2 dagvaarding), en eigenaar van de steen met uilenspiegel, de sluitsteen en de kleine steen (producties 1.3, 1.4 respectievelijk 1.5 dagvaarding).
2.7
De rechtbank verwerpt het verweer van [gedaagde] dat onduidelijk is op welke voorwerpen [eiseres] eigendomsrechten pretendeert te hebben. Dat blijkt voldoende uit de overgelegde producties 1.1 tot en met 1.5 en de twee in beslag genomen zaken (de buste en de steen met uilenspiegel).
2.8
[gedaagde] betwist dat de
Romeinse busteen het
Romeinse zwaarddeels eigendom zijn van [eiseres] . Die eigendom blijkt ook niet uit het dossier. Het is conform de hoofdregel van art. 150 Rv aan [eiseres] , als degene die zich op de rechtsgevolgen ervan beroept, om haar mede-eigendom van deze twee zaken te bewijzen. De rechtbank zal haar, conform haar bewijsaanbod, in de gelegenheid stellen tot bewijslevering.
2.9
[gedaagde] erkent dat [eiseres] eigenaar van de
sluitsteenis. De gevorderde verklaring voor recht is dus in zoverre toewijsbaar.
[gedaagde] stelt echter ook dat hij de steen op een bodemvondstenbeurs op 16 maart 2014 aan [naam zoon eiseres] heeft overhandigd, met andere woorden dat hij er niet meer over beschikt. Voor toewijsbaarheid van de vordering tot afgifte is noodzakelijk dat [gedaagde] over de sluitsteen beschikt. Dat blijkt niet uit het dossier. Het is aan [eiseres] , als degene die zich op de rechtsgevolgen van het houden van de sluitsteen beroept, om aan te tonen dat [gedaagde] daarover beschikt. Zij zal met dat bewijs worden belast.
2.1
[gedaagde] betwist dat de
steen met de uilenspiegelen de
kleine steen- de rechtbank gaat er van uit dat het gaat om de kleine steen waarop [gedaagde] in punt 57 van de conclusie van antwoord doelt - eigendom is van [eiseres] . Hij stelt dat hij de steen met de uilenspiegel van [naam zoon eiseres] heeft gekocht met als tegenprestatie de kwijtschelding van een lening van € 7.500 en de levering van enkele antieke kruiken en munten en dat [naam zoon eiseres] de kleine steen op de bodemvondstenbeurs op 16 maart 2014 aan hem heeft gegeven als vergoeding voor door [gedaagde] voorgeschoten standhouderskosten.
Wat daarvan ook zij, de door [eiseres] gepretendeerde eigendom blijkt niet uit het dossier. Ook hier is het conform de hoofdregel van art. 150 Rv aan [eiseres] , als degene die zich op de rechtsgevolgen ervan beroept, om haar eigendom te bewijzen. De rechtbank zal haar, conform haar bewijsaanbod, in de gelegenheid stellen tot bewijslevering.
2.11
Voor zover [eiseres] erin slaagt haar eigendom te bewijzen, zal zij, als daartoe aanleiding bestaat, haar eis kunnen wijzigen, bijvoorbeeld als [gedaagde] niet meer beschikt over haar zaken en dus niet tot afgifte daarvan kan worden veroordeeld. In dat geval zal wanneer nodig ook de waarde van de zaken aan de orde komen.
2.12
In afwachting van de bewijslevering zal iedere verdere beslissing worden aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
draagt [eiseres] op te bewijzen dat:
zij mede-eigenaar is van de marmeren Romeinse buste (productie 1.1 dagvaarding),
zij mede-eigenaar is van het Romeinse zwaard (productie 1.2 dagvaarding),
zij eigenaar is van de steen met de uilenspiegel (productie 1.3 dagvaarding),
[gedaagde] beschikt over de sluitsteen (productie 1.4 dagvaarding),
zij eigenaar is van de kleine steen (productie 1.5 dagvaarding).
3.2.
bepaalt dat het getuigenverhoor zal worden gehouden in het gerechtsgebouw te Maastricht aan het St. Annadal 1 op een datum en tijdstip als door de rechtbank zal worden bepaald, nadat [eiseres] bij akte heeft opgegeven of getuigen zullen worden voorgebracht, in dat geval onder opgave van het aantal en – zo mogelijk – de personalia van de getuigen,
3.3.
bepaalt dat [eiseres] , indien zij het bewijs niet door getuigen wil leveren, maar door overlegging van bewijsstukken en/of door een ander bewijsmiddel, zij dit bij akte aan de rechtbank en aan de wederpartij moet opgeven,
3.4.
bepaalt dat de partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
3.5.
verwijst de zaak naar de rol van 22 maart 2017 voor akte houdende opgave getuigen en/of overlegging bewijsstukken aan de zijde van [eiseres] , alsmede voor aktes van beide partijen met verhinderdata over de maanden mei tot en met augustus 2017,
3.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J.F. Gerard en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: JC