ECLI:NL:RBLIM:2017:2050

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
6 maart 2017
Publicatiedatum
6 maart 2017
Zaaknummer
5629273 AZ VERZ 17-3
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E.P. van Unen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding wegens schending aanzegverplichting en overige vorderingen in arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 6 maart 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [verzoeker], en zijn werkgever, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, aangeduid als [verweerster]. De werknemer had een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die eindigde op 10 november 2016. Enkele dagen voor het einde van de overeenkomst heeft de werkgever een aanbod gedaan voor verlenging, maar partijen verschillen van mening over de voorwaarden en de wijze van aanzegging. De werknemer heeft zich op 4 november 2016 ziek gemeld en is daarna niet meer op de werkplek verschenen.

De werknemer verzocht de kantonrechter om een vergoeding van € 2.295,00 bruto wegens schending van de aanzegverplichting zoals neergelegd in artikel 7:668 lid 1 BW, alsook om betaling van onterecht ingehouden loon en een correcte bruto/netto specificatie. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever de aanzegverplichting niet was nagekomen, omdat er geen schriftelijke informatie was gegeven over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst. De rechter kende de gevraagde vergoeding toe, evenals een bedrag voor onterecht ingehouden verlofuren.

Daarnaast werd de werkgever veroordeeld tot het verstrekken van een bruto/netto specificatie van de toegewezen bedragen, op straffe van een dwangsom. De proceskosten werden toegewezen aan de werknemer, die grotendeels in het gelijk werd gesteld. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders verzochte werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 5629273 AZ VERZ 17-3
Beschikking van de kantonrechter van 6 maart 2017
MD
in de zaak van:
[verzoeker],
wonend aan de [adres] te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
gemachtigde mr. S.A. van der Kuij,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bedrijfsnaam] b.v.,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verwerende partij,
vertegenwoordigd door haar directeur dhr. [naam directeur] .
Partijen zullen hierna respectievelijk [verzoeker] en [verweerster] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 4 januari 2017 ter griffie ontvangen verzoekschrift met bijlagen;
- het verweerschrift met bijlagen;
- de mondelinge behandeling d.d. 21 februari 2017 en de tijdens die zitting door de gemachtigde van [verzoeker] overgelegde en voorgedragen pleitaantekeningen.
1.2.
Ten slotte is beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] , geboren op [geboortedatum] , is met ingang van 11 april 2016 krachtens arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd – namelijk tot 10 november 2016 – bij [verweerster] in dienst getreden als ‘technicus werkplaats’ tegen een loon van laatstelijk € 2.295,00 bruto per maand, exclusief vakantiebijslag.
2.2.
Enkele dagen voordat de arbeidsovereenkomst tussen partijen van rechtswege eindigde, heeft [verweerster] aan [verzoeker] aangeboden om de arbeidsovereenkomst te verlengen. Over die duur van die (aangeboden) verlenging ( [verzoeker] : vier weken; [verweerster] : tot 10 januari 2018) verschillen partijen van mening, evenals de vraag of dit aanbod mondeling of schriftelijk is gedaan.
2.3.
Op 4 november 2016 heeft [verzoeker] zich ziek gemeld. In de periode nadien (7 november 2016 tot en met 10 november 2016) is hij niet meer op de werkplek verschenen.
2.4.
Bij brief van 19 december 2016 is [verweerster] door de gemachtigde van [verzoeker] gesommeerd om tot betaling over te gaan van de in deze procedure gevorderde bedragen. Daarvoor had [verzoeker] zelf al, bij brief van 10 november 2016, aan [verweerster] om betaling van de
‘aanzegvergoeding’ verzocht. [verweerster] heeft bij e-mailbericht van 21 december 2016
gereageerd op de brief van de gemachtigde van [verzoeker] van 19 december 2016.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoeker] verzoekt om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, [verweerster] te veroordelen tot:
I. betaling aan hem van een vergoeding ten bedrage van € 2.295,00 bruto wegens schending van de aanzegverplichting als bedoeld in art. 7:668 lid 1 BW, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 november 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
II. betaling aan hem van een bedrag van € 592,33 bruto inzake loon dat bij de eindafrekening onterecht is ingehouden;
III. afgifte van een correcte en volledige bruto/netto specificatie van voornoemde bedragen op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag dat [verweerster] daarmee in gebreke blijft;
IV. betaling aan hem van de buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 344,25;
V. betaling van de proceskosten.
3.2.
De grondslagen van de vorderingen van [verzoeker] vloeien reeds voort uit de hiervoor weergegeven omschrijvingen.
3.3.
Voor zover [verweerster] verweer heeft gevoerd, wordt daarop hierna nader ingegaan.

4.De beoordeling

Schending aanzegverplichting

4.1.
Vooropgesteld wordt dat [verzoeker] zijn verzoek tijdig ingediend heeft, omdat het is ontvangen binnen drie maanden na de dag waarop de verplichting op grond van
art. 7:668 lid 1 BW is ontstaan.
4.2.
Ingevolge art. 7:668 lid 1 BW moet de werkgever de werknemer schriftelijk uiterlijk een maand voordat een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege eindigt
a) informeren over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst; en b) bij voortzetting, over de voorwaarden waaronder zij de arbeidsovereenkomst wil voortzetten.
Niet in geschil is dat [verweerster] [verzoeker] nimmer schriftelijk heeft geïnformeerd over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst en [verzoeker] ook niet schriftelijk heeft bericht over de voorwaarden waaronder hij de arbeidsovereenkomst wil voortzetten. Voor zover [verweerster] heeft willen betogen dat die aanzegging overbodig was omdat aan [verzoeker] een arbeidsovereenkomst is aangeboden, faalt dit betoog. Partijen twisten over de vraag of dit aanbod mondeling dan wel schriftelijk is gedaan en wat de duur van die verlengde arbeidsovereenkomst zou zijn (zie rechtsoverweging 2.2). Nog daargelaten dat dit aanbod in ieder geval niet binnen de termijn van één maand voor het einde van de arbeidsovereenkomst is gedaan en ook niet schriftelijk is geschied, ontbreekt een begeleidende brief of
e-mailbericht waarin steun voor de juistheid van de stelling van [verweerster] kan worden gevonden. Het had op de weg van [verweerster] gelegen om [verzoeker] schriftelijk te berichten over de voorwaarden waaronder zij de arbeidsovereenkomst wenste voort te zetten om [verzoeker] zodoende in de gelegenheid te stellen om dit aanbod in beraad te nemen. Dit heeft [verweerster] nagelaten. Overigens bevreemdt het de kantonrechter ten zeerste dat een werknemer, die zo ondermaats functioneert als [verweerster] stelt, desalniettemin een nieuwe arbeidsovereenkomst wordt aangeboden.
4.3.
Uit art. 7:668 lid 3 BW volgt dat de werkgever aan de werknemer een vergoeding verschuldigd is gelijk aan het bedrag van het loon voor één maand, indien de werkgever de aanzegverplichting als bedoeld in lid 1 van dat artikel niet is nagekomen. Nu als onweersproken vaststaat dat het brutoloon van [verzoeker] € 2.259,00 bruto per maand bedraagt, is deze vergoeding toewijsbaar. De enkele en verder niet onderbouwde stelling van [verweerster] dat [verzoeker] gedurende werktijd fouten heeft gemaakt die [verweerster] op kosten hebben gejaagd, maakt dat niet anders. De wettelijke rente over € 2.259,00 bruto zal worden toegewezen vanaf 29 december 2016 (zeven werkdagen na 19 december 2016).
Overige vorderingen
4.4.
[verzoeker] maakt daarnaast aanspraak op een bedrag van € 592,33 bruto dat bij de eindafrekening is ingehouden. Uit het overgelegde verlofurenoverzicht van [verweerster] , blijkt dat er op 4 november 2016 0,71 uur en van 7 tot en met 10 november 2016 (4 dagen x 7,60 uur per dag) verlof is ingehouden, in totaal derhalve 31,11 uur. Zonder nadere toelichting van [verweerster] , die evenwel geheel ontbreekt, kan niet worden ingezien waarom de werkgever gerechtigd zou zijn om de ziekteperiode van [verzoeker] (4 november tot en met 10 november 2016) af te boeken van zijn verlofsaldo. Dit brengt mee dat [verzoeker] alsnog recht heeft op uitbetaling van 31,11 verlofuren. Indien het bruto maandloon van [verzoeker] wordt omgerekend naar een uurloon, levert dat een bedrag op van € 13,94 bruto. Dit resulteert in een toe te wijzen bedrag van € 433,67 bruto (31,11 uur x € 13,94 bruto per uur). Voor wat betreft de overige ingehouden verlofuren, heeft [verzoeker] de juistheid van het door [verweerster] overgelegde en gespecificeerde verlofurenoverzicht niet voldoende gemotiveerd weersproken. [verzoeker] heeft ter zitting desgevraagd alleen maar gesteld dat hij niet weet of hij op de in dat overzicht genoemde datums verlof heeft gehad. Daarom moet – met inachtneming van hetgeen hiervoor over de periode 4 tot met 10 november 2016 is overwogen – van de juistheid van dit overzicht worden uitgegaan, zodat een bedrag van € 433,67 bruto toewijsbaar is.
4.5.
[verzoeker] heeft recht en belang bij afgifte van een bruto/netto specificatie van de in deze beschikking toegewezen bedragen. Deze vordering zal op hierna te bepalen wijze worden toegewezen, waarbij de dwangsom wordt gematigd en in hoogte gemaximeerd indien
[verweerster] met afgifte daarvan in gebreke blijft.
Buitengerechtelijke kosten
4.6.
[verzoeker] geeft geen of onvoldoende feitelijke onderbouwing aan zijn bewering dat hij voor vergoeding in aanmerking komende (en niet onder de te liquideren proceskosten te scharen) kosten ter incasso (voor verkrijging van voldoening buiten rechte) in de zin van art. 6:96 lid 2 aanhef en sub c BW heeft gemaakt. De overgelegde sommatie van 19 december 2016 is daarvoor zonder nadere toelichting een onvoldoende onderbouwing. De buitengerechtelijke kosten worden mitsdien geheel afgewezen. Dat [verweerster] deze kosten niet heeft weersproken, maakt dat niet anders.
Proceskosten
4.7.
[verweerster] dient als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten te worden verwezen. De kosten aan de zijde van [verzoeker] worden tot op heden begroot op € 478,00 (zijnde € 78,00 aan griffierecht plus € 400,00 aan salaris gemachtigde).

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [verweerster] tot betaling aan [verzoeker] van een bedrag van € 2.295,00 bruto als vergoeding wegens schending van de aanzegverplichting die is neergelegd in art. 7:668 lid 1 BW, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt [verweerster] tot betaling aan [verzoeker] van een bedrag van € 433,67 bruto inzake onterecht ingehouden verlofuren;
5.3.
veroordeelt [verweerster] om binnen twee weken na de datum van deze beschikking aan [verzoeker] een bruto/netto specificatie van de hiervoor onder 5.1. en 5.2. van deze beschikking toegewezen bedragen te verstrekken, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van
€ 100,00 per dag dat [verweerster] hiermee in gebreke blijft, met een maximum verbeurte van
€ 2.000,00;
5.4.
veroordeelt [verweerster] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [verzoeker] gerezen en tot op heden begroot op € 478,00;
5.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.P. van Unen en is in het openbaar uitgesproken.