zaaknummer: AWB/ROE 16/1475
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 maart 2017 in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. J. Nouta),
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (locatie Heerlen), verweerder
(gemachtigde: [naam 1] ).
Bij besluit van 2 september 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering die eiser ontving op grond van Hoofdstuk 2 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) beëindigd per 1 augustus 2015.
Bij besluit van 24 maart 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en beslist dat de Wajong-uitkering wordt voortgezet, zij het dat in de periode van 1 augustus 2015 tot en met 30 november 2015 een korting wordt toegepast van 15%.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2017. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld van zijn zus. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1. Aan eiser, geboren op 20 maart 1995, is per 8 mei 2013 een uitkering toegekend op grond van de toenmalige Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) toegekend, bestaande uit inkomensondersteuning voor studerenden. Bij besluit van 26 februari 2014 is aan eiser, nadat hij is gestopt met school, ook arbeidsondersteuning toegekend. In dat kader is hij gestart met een re-integratietraject bij re-integratiebedrijf (RIB) Sterk in Werk.
2. Op 12 juni 2015 is door het RIB een zogenoemde ‘melding gedrag klant tijdens re-integratietraject’ gedaan, kort gezegd wegens ongewenst gedrag op de leerwerkplaats. De directe aanleiding voor het doen van de melding is een incident op 10 juni 2015. Dit incident heeft ertoe geleid dat eiser niet meer welkom is op de leer-werk-plaats en het re-integratietraject is beëindigd.
3. Bij het primaire besluit is de Wajong-uitkering van eiser per 1 augustus 2015 beëindigd. De reden hiervoor is dat ‘het doel om verandering in het gedrag te bewerkstelligen door middel van eerdere maatregelen’ niet is bereikt. Naar aanleiding van het hiertegen gemaakte bezwaar is het primaire besluit bij het bestreden besluit herroepen. De uitkering is per 1 augustus 2015 weer betaalbaar gesteld, zij het dat over de periode van 1 augustus 2015 tot en met 30 november 2015 een maatregel is toegepast in de vorm van een korting op de uitkering van 15%.
4. Eiser is het niet eens met de hem opgelegde maatregel. Volgens hem treft hem geen verwijt, gelet op zijn verstandelijke beperking en ontwikkelingsstoornis. Hierbij brengt eiser naar voren dat het voorval van 10 juni 2015 het gevolg was van het feit dat werkzaamheden werden opgelegd zonder een duidelijke afbakening en structuur. Er was bovendien sprake van ‘overload’ aan werk.
5. De rechtbank oordeelt als volgt.
6. Ingevolge artikel 2:31, tweede lid, onder c, en artikel 2:67 van de Wajong weigert verweerder een inkomensvoorziening geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of blijvend indien de belanghebbende de verplichtingen die zijn opgenomen in het re-integratieplan, bedoeld in artikel 30a, zesde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, niet of niet behoorlijk is nagekomen.
7. Op grond van artikel 5, aanhef en onder c, van het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten (Maatregelenbesluit) wordt de verplichting op grond van artikel 2:31, tweede lid, van de Wet Wajong ingedeeld in de derde categorie.
8. Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c, van het Maatregelenbesluit is de hoogte en duur van de op grond van de Wet Wajong op te leggen maatregel bij verplichtingen uit de derde categorie vastgesteld op 25 procent van het uitkeringsbedrag, met een mogelijkheid van afwijking tot ten minste 15 procent of ten hoogste 100 procent van het uitkeringsbedrag, gedurende ten minste vier maanden.
9. Op grond van artikel 8 van het Maatregelenbesluit wordt, indien aan de belanghebbende een maatregel is opgelegd en binnen twee jaar na de bekendmaking daarvan opnieuw dezelfde verplichting niet of niet behoorlijk wordt nagekomen, het percentage van de op te leggen maatregel alsmede het minimumbedrag, genoemd in artikel 2, eerste lid, met 50 procent verhoogd.
10. In artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van de Beleidsregel maatregelen UWV (de Beleidsregel) is bepaald dat van verminderde ernst of verwijtbaarheid, die aanleiding is voor toepassing van een verlaagd percentage, indien het niet naleven van de verplichting, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene of de omstandigheden waaronder het niet naleven van de verplichting heeft plaatsgevonden, hem slechts in beperkte mate kan worden aangerekend.
11. In artikel 7, eerste lid, van de Beleidsregel is, voor zover thans relevant, bepaald dat bij het niet naleven van een verplichting uit de derde categorie de hoogte van de maatregel wordt vastgesteld op 15 procent indien er sprake is van verminderde ernst of verwijtbaarheid.
12. De rechtbank overweegt dat in het re-integratieplan van 12 maart 2014 is neergelegd dat de eerste insteek is dat eiser op de interne leer-werk-plaats basiswerknemersvaardigheden worden aangeleerd, zoals tijdig aanwezig zijn, taken uitvoeren zoals deze worden opgedragen en samen werken. Hierbij is afgesproken dat verzuim en het niet nakomen van afspraken worden gemeld aan verweerder.
13. In de meergenoemde melding gedrag van 12 juni 2015 is vermeld dat het gedrag van eiser, na een eerdere periode van verbetering, sinds begin juni is verslechterd. Eiser is meerdere dagen afwezig zonder zich te hebben afgemeld. Op 9 en 10 juni 2015 is eiser wel verschenen op de leer-werk-plaats maar was er sprake van incidenten., in die zin dat eiser een agressieve en dreigende houding innam jegens zijn begeleider. Dit heeft geleid tot een in de ogen van het RIB onwenselijke en onveilige sfeer op de werkplaats. Daarom is eiser sindsdien niet langer welkom.
14. Naar aanleiding van deze melding heeft verweerder aan de verzekeringsarts gevraagd om te beoordelen of het gedrag van eiser tijdens het re-integratieverloop verwijtbaar te stellen is of dat er rekening gehouden dient te worden met zijn medische achtergrond. In het rapport met onbekende datum rapporteert verzekeringsarts Luwel dat er geen sprake is van volledige verwijtbaarheid aan de kant van eiser. Gelet op zijn intelligentie en ontwikkelingsstoornis is het volgens de verzekeringsarts moeilijk om te stellen dat eiser voldoende introspectief vermogen bezit en goed de draagwijdte van zijn gedrag overziet op de langere termijn.
15. De verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) heeft in diens rapport van 4 maart 2016 de visie van de primaire verzekeringsarts onderschreven. Er is sprake van een lichte verstandelijke beperking en de kenmerken van een autisme spectrumstoornis zijn niet dermate uitgesproken dat de diagnose autisme eenvoudig kan worden gesteld. Dit maakt volgens de verzekeringsarts b&b [naam 2] dat het niet zo is dat eisers gedrag in het geheel niet kan worden verweten, maar gezien het verminderde introspectief vermogen en begrip is sprake van verminderde verwijtbaarheid.
16. In beroep heeft eiser een rapport overgelegd van 3 mei 2016 van Gastenhof, naar aanleiding van de doorverwijzing van eiser voor een onderzoek naar een autismespectrumstoornis. Dit rapport leidt volgens de verzekeringsarts b&b niet tot de conclusie dat, zoals door eiser in beroep gesteld, in het geheel geen sprake is van verwijtbaar gedrag. In het onderzoek van Gastenhof wordt geconcludeerd dat eiser een verstandelijke beperking heeft. Dat was reeds bekend. Verder is gerapporteerd dat in het psychiatrisch onderzoek dat werd verricht geen aanwijzingen gevonden konden worden die wijzen in de richting van een autisme spectrum stoornis. Van een ontwikkelingsstoornis is dus geen sprake, waarmee, aldus de verzekeringsarts b&b, een medische basis ontbreekt om eisers gedrag geheel niet verwijtbaar te achten. Hierbij merkt de verzekeringsarts op dat het incident op 10 juni 2015 niet op zich zelf staat. Reeds vanaf de start van het re-intregratietraject komen al snel meldingen dat eiser te laat komt, zich vaak ziek meldt en zeer fel reageert als hij ergens op wordt aangesproken. Eiser is in zijn gedrag begeleid en gecorrigeerd, waarmee een groeiend inzicht in zijn gedrag mag worden verwacht. Hij heeft ook enige tijd laten zien dat hij zich wel gewenst kan gedragen. Dat is een sterke aanwijzing dat eiser besef heeft van zijn gedrag en mogelijke consequenties, aldus de verzekeringsarts b&b.
17. Bij de aanvullende gronden van beroep van 14 februari 2017 heeft eiser nogmaals een rapport ingezonden van Gastenhof. De inhoud van dit rapport is vrijwel gelijkluidend aan het eerder overgelegde rapport van 3 mei 2016.
18. De rechtbank is van oordeel dat verweerder door middel van de rapportage van de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) afdoende gemotiveerd heeft dat, ondanks de verstandelijke beperkingen van eiser, sprake is van een situatie van verminderde verwijtbaarheid in de zin van artikel 7, eerste lid, van de Beleidsregel en eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. De door eiser overgelegde informatie van Gastenhof doet aan dit oordeel niet af, nu deze het standpunt van de verzekeringsartsen veeleer bevestigt. Het door eiser ter zitting overgelegde rapport van arbeidsdeskundige P. Duijx, dat is opgesteld in het kader van de zogenoemde ‘herindeling NWajong’, leidt evenmin tot een ander oordeel. De rechtbank kan zich vinden in de reactie van verweerders gemachtigde ter zitting dat de beoordeling of sprake is van verwijtbaarheid in dit geval is voorbehouden aan de verzekeringsarts en niet aan de arbeidsdeskundige en dat de opmerking in het rapport van Duijx, dat zowel de primaire verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep zouden hebben aangegeven dat het gedrag dat geleid heeft tot de maatregel van 15% op basis van ziekte en gebrek niet verwijtbaar is, een kennelijke misslag is. Uit de betreffende rapporten van de verzekeringsartsen blijkt immers anders.
19. Voorts is de rechtbank van oordeel dat van schending van de hoorplicht geen sprake is geweest. Uit de voorhanden zijnde stukken en het verhandelde ter zitting maakt de rechtbank op dat er in de bezwaarfase meerdere keren telefonisch overleg is geweest tussen de bezwaarmedewerker van verweerder en eisers gemachtigde over het bezwaar. Hierbij is door verweerder meegedeeld dat, afhankelijk van de visie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, nog een hoorzitting zou worden gehouden. Toen de bezwaarmedewerker bij een telefonisch contact op 17 maart 2016 uiteindelijk heeft meegedeeld dat het bezwaar van eiser gegrond zou worden verklaard maar dat desondanks een maatregel van 15% zou worden opgelegd, is vervolgens door de gemachtigde van eiser niet de wens uitgesproken om (toch) een hoorzitting te houden. Dat eisers gemachtigde graag met verweerder in gesprek was gegaan over de toekomst van eiser omdat hij sinds het bewuste incident in juni 2015 geen werk-leer-plaats meer bezoekt, moge zo zijn, maar maakt niet dat verweerder eiser daarover had moeten horen hangende het onderhavige bezwaar.
20.De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
21.Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Th.M. Schelfhout, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.A.M. Bocken, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
17 maart 2017.
Afschrift verzonden aan partijen op: 17 maart 2017
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.