Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 5649569 \ CV EXPL 17-532
Vonnis in kort geding van de kantonrechter van 22 maart 2017
in de zaak van:
[eisende partij],
wonend [adres eisende partij] ,
[woonplaats eisende partij] ,
eisende partij,
verder te noemen [eisende partij] ,
gemachtigde mr. M.A.H. Faassen,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid AB WERKT SERVICE IV B.V.,
gevestigd te Herten,
gedaagde partij,
verder te noemen AB Werkt IV,
gemachtigde mr. A.W.J.D. Ray-Engels.
1.De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de door AB Werkt IV overgelegde producties 1 t/m 9;
- de conclusie van antwoord;
- de zijdens [eisende partij] overgelegde productie 6;
- de op 23 februari 2017 gehouden mondelinge behandeling.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2.De feiten
2.1.
AB Werkt IV is een uitzendbureau waarvan de activiteiten bestaan uit het tijdelijk ter beschikking stellen van arbeidskrachten aan bedrijven in de agrarische sector.
2.2.
AB Werkt Service B.V. is de moedermaatschappij van onder andere AB Werkt Service I B.V. en AB Werkt Service IV B.V.
2.3.
[eisende partij] is in de afgelopen jaren – op basis van diverse payroll- en/of uitzendovereenkomsten – gedurende kortere en langere periodes in dienst geweest bij AB Werkt IV en werd daarbij uitgeleend aan [X] Products E2 B.V. (hierna: [X] ).
2.4.
[eisende partij] woont in een door [X] ter beschikking gestelde woning. Hiervoor betaalt [eisende partij] niets. [eisende partij] beschikt tevens over een woonadres in Polen.
2.5.
De volgende contracten zijn gesloten:
- uitzendovereenkomst met uitzendbeding met AB Service Limburg B.V. voor de functie van agrarisch medewerker, met ingang van 21 maart 2011 en onder toepassing van de ABU-CAO;
- (Uit werkgeversverklaring van AB Service Limburg B.V. blijkt dat zij [eisende partij] in dienst heeft als agrarisch medewerker sinds 21 maart 2011 tot en met 16 december 2011);
- uitzendovereenkomst met uitzendbeding met AB Service Limburg B.V. voor de functie van agrarisch medewerker, met ingang van 9 februari 2012 en onder toepassing van de ABU-CAO;
- (Uit werkgeversverklaring van AB Service Limburg B.V. blijkt dat zij [eisende partij] in dienst heeft als agrarisch medewerker sinds 9 februari 2012 tot en met 31 december 2012);
- Uitzendovereenkomst met AB Service Limburg B.V. voor de functie van agrarisch medewerker, met ingang van 27 februari 2012 tot 29 april 2012 en onder toepassing van de ABU-CAO;
- Uitzendovereenkomst met AB Service Limburg B.V. voor de functie van agrarisch medewerker, met ingang van 27 februari 2012 tot 20 mei 2012 en onder toepassing van de ABU-CAO;
- Uitzendovereenkomst zonder uitzendbeding met AB Service Limburg B.V. voor de functie van agrarisch medewerker, met ingang van 5 november 2012 tot 16 december 2012 en onder toepassing van de ABU-CAO;
- Uitzendovereenkomst met AB Service Limburg B.V. voor de functie van agrarisch medewerker, met ingang van 17 december 2012 tot 1 februari 2013 en onder toepassing van de ABU-CAO;
- Uitzendovereenkomst met AB Service Limburg B.V. voor de functie van agrarisch medewerker, met ingang van 29 april 2013 tot 4 augustus 2013 en onder toepassing van de ABU-CAO;
- Payrollovereenkomst met AB Werkt Payroll Limburg B.V. voor de functie van teeltmedewerker, met ingang van 6 januari 2014 tot 30 juni 2014 en onder toepassing van de ABU-CAO;
- Payrollovereenkomst met AB Werkt Payroll B.V. voor de functie van teeltmedewerker, met ingang van 30 juni 2014 tot 3 november 2014 en onder toepassing van de ABU-CAO;
- Uitzendovereenkomst met uitzendonderneming AUB [Y] B.V. voor de functie van productiemedewerker, met ingang van 4 november 2014 tot 1 februari 2015 en onder toepassing van de NBBU-CAO;
- Payrollovereenkomst met AB Werkt Payroll B.V. voor de functie van medewerker glastuinbouw II, met ingang van 2 februari 2015 tot 14 juni 2015 en onder toepassing van de ABU-CAO;
- Payrollovereenkomst met AB Werkt Payroll B.V. voor de functie van medewerker glastuinbouw II, met ingang van 15 juni 2015 voor de duur van het project en onder toepassing van de ABU-CAO;
- Payrollovereenkomst met AB Werkt Payroll B.V. voor de functie van medewerker glastuinbouw II, met ingang van 28 december 2015 tot en met 3 juli 2016 en onder toepassing van de ABU-CAO;
- Uitzendovereenkomst voor de duur van een project met AB Werkt IV B.V. voor de functie van ‘teeltmedewerker’, met ingang van 4 juli 2016 tot het moment dat de teeltwisseling na afloop van de gewasverzorgingsperiode is afgerond, onder toepassing van de ABU-CAO.
2.6.
Op 16 oktober 2016 is de gewasverzorgingsperiode, als bedoeld in laatstgesloten contract, afgerond.
2.7.
[X] zorgde telkens voor ondertekening van alle (bovenstaande) contracten. De contracten werden zowel in de Nederlandse als de Poolse taal aan [eisende partij] verstrekt. Beide contracten werden ondertekend.
2.8.
[eisende partij] is gevraagd om na afronding van de gewasverzorgingsperiode te gaan oogsten. Dit heeft [eisende partij] niet gedaan.
2.9.
[eisende partij] heeft na 16 oktober 2016 niet meer (voor AB Werkt IV B.V.) gewerkt en geniet vanaf die datum een WW-uitkering. Deze uitkering eindigt per 16 april 2017.
2.10.
Artikel 7 van de ABU-CAO luidt:
“Melding arbeidsverleden bij aanbod
Opvolgend werkgeverschap
1. Ieder aanbod van de uitzendonderneming aan de uitzendkracht tot het verrichten van uitzendarbeid geschiedt onder het voorbehoud als in lid 3 omschreven.
2. Wanneer de uitzendonderneming daarom verzoekt, is de aspirant-uitzendkracht, alvorens de aangeboden uitzendarbeid te aanvaarden, verplicht om aan de uitzendonderneming inlichtingen omtrent het arbeidsverleden en de aan hem uitbetaalde transitievergoeding te verstrekken.
3. Indien op grond van de inlichtingen als bedoeld onder lid 2 van dit artikel, de uitzendonderneming als opvolgend werkgever zou kunnen worden beschouwd, is de uitzendonderneming gerechtigd vóór de aanvang van de uitzendarbeid het aanbod daartoe in te trekken.
4. Het in het BW en artikel 17 van de cao bepaalde inzake opvolgend werkgeverschap vindt geen toepassing op de uitzendonderneming die de toepasselijkheid daarvan niet heeft kunnen voorzien, als gevolg van het bewust of anderszins verwijtbaar door de uitzendkracht verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen omtrent zijn arbeidsverleden.
(…)”.
2.11.
[eisende partij] heeft nimmer verklaard over haar arbeidsverleden.
3.Het geschil
3.1.
[eisende partij] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
AB Werkt IV te veroordelen om [eisende partij] per ommegaande toe te laten tot haar bedrijf en haar in de gelegenheid te stellen de overeengekomen werkzaamheden op de gebruikelijke wijze te verrichten, op straffe van een dwangsom van € 250,00 voor iedere dag of gedeelte van een dag dat AB Werkt IV in gebreke blijft daaraan te voldoen;
AB Werkt IV te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting en onder overlegging van deugdelijke bruto/netto specificaties te betalen het achterstallige loon met betrekking tot de periode van week 41 van het jaar 2016 tot en met week 7 van het jaar 2017, groot € 7.226,67 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente, primair steeds vanaf de datum dat het overeengekomen bedrag uiterlijk voldaan had moeten zijn, zijnde de laatste dag van elke week, subsidiair vanaf de dag dat AB Werkt IV in verzuim is na in gebreke te zijn gesteld, zijnde 5 kalenderdagen na betekening van de dagvaarding, meer subsidiair vanaf de dag der dagvaarding telkens tot die der algehele voldoening;
AB Werkt IV te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting en onder overlegging van een deugdelijke bruto/netto specificatie aan [eisende partij] te voldoen een bedrag aan loon van € 368,98 bruto per week, steeds te voldoen op de laatste dag van elke week, vanaf week 8 van het jaar 2017 totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW vanaf het moment dat deze opeisbaar is, en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag na de dag dat het loon betaald had moeten zijn respectievelijk de wettelijke verhoging verschuldigd is;
AB Werkt IV te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting en onder overlegging van een deugdelijke bruto/netto specificatie aan [eisende partij] te betalen de wettelijke verhoging (ex artikel 7:625 BW) over het onder 2 gevorderde achterstallige brutosalaris, zijnde een bedrag van € 3.189,00 bruto, primair te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 kalenderdagen na betekening van de dagvaarding, subsidiair te bepalen dat de wettelijke verhoging voldaan moet zijn binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te bepalen dat de wettelijke verhoging vermeerderd wordt met de wettelijke rente, te rekenen vanaf 14 dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis, meer subsidiair vanaf de dag der dagvaarding, steeds tot de dag der algehele voldoening;
AB Werkt IV te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente, te rekenen vanaf 14 dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis.
3.2.
Ter mondelinge behandeling van 23 februari 2017 heeft [eisende partij] haar vordering als geformuleerd onder 1 gewijzigd in die zin dat zij vordert:
1. AB Werkt IV te veroordelen om [eisende partij] per ommegaande in de gelegenheid te stellen werkzaamheden op de gebruikelijke wijze te verrichten, op straffe van een dwangsom van € 250,00 voor iedere dag of gedeelte van een dag dat AB Werkt IV in gebreke blijft daaraan te voldoen.
3.3.
AB Werkt IV voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.De beoordeling
4.1.
De kantonrechter is van oordeel dat [eisende partij] voldoende spoedeisend belang bij het gevorderde heeft, met name nu de uitkering die [eisende partij] momenteel geniet op korte termijn eindigt.
4.2.
Om voorzieningen te kunnen treffen als verzocht dient met redelijke mate van zekerheid aangenomen te kunnen worden dat in de bodemprocedure zal worden geoordeeld dat deze vorderingen zullen slagen. Deze vaststelling moet geschieden op basis van hetgeen in deze korte procedure, die zich niet leent voor een uitgebreid onderzoek naar feiten en omstandigheden, naar voren is gebracht.
4.3.
Cruciaal in deze procedure is de vraag of er sprake is van een fase b danwel fase c contract. Hiervoor is van belang om vast te stellen of er sprake is opvolgend werkgeverschap enerzijds van AB Werkt IV naar AUB [Y] en vervolgens van AUB [Y] naar AB Werkt IV.
Voor wat betreft de overgang van AUB [Y] naar AB Werkt IVoverweegt de kantonrechter dat er niet is voldaan het vereiste van artikel 7 lid 2 van de CAO. Met name is niet gebleken dat AB Werkt IV gevraagd heeft naar het werkverleden van [eisende partij] . Daarover is ter terechtzitting verklaard dat er altijd een inlichtingenformulier bij het contract zit dat door de aspirant uitzendkracht ingevuld en ondertekend dient te worden. Uitgerekend bij deze overgang ontbreekt dit formulier. Daarmee kan er voorshands vanuit gegaan worden dat [eisende partij] geen informatie verstrekt heeft, maar ook dat AB Werkt IV er niet om gevraagd heeft, hetgeen volgens de CAO wel een vereiste is. Dat betekent dat het ontbreken van informatie over het werkverleden niet aan AB Werkt IV kan worden tegengeworpen, zodat de kantonrechter bij deze overgang opvolgend werkgeverschap aanneemt.
Anders ligt dat bij de overgang AB Werkt IV – AUB [Y] . Op geen enkele wijze is gebleken hoe en of AUB [Y] om inlichtingen gevraagd heeft en op welke wijze [eisende partij] hierop geantwoord heeft. Nu AUB [Y] geen partij is in deze procedure valt dit ook niet makkelijk vast te stellen.
Het gevolg daarvan is dat de kantonrechter in het kader van dit kort geding niet kan vaststellen dat opvolgend werkgeverschap aan de orde is. Hetgeen dan ook niet zal worden aangenomen. Dat betekent vooralsnog dat er bij AUB [Y] een nieuwe reeks arbeidsovereenkomsten in fase b is gestart, nu AUB [Y] immers een andere uitzendorganisatie is dan AB Werkt IV. Fase b was op 16 oktober 2016 (einde project gewasverzorging) nog niet voltooid.
Gevolg van dit alles is dat [eisende partij] op 16 oktober 2016 nog in fase b verkeerde en dat de arbeidsovereenkomst met het beëindigen van de gewasverzorging geëindigd is.
4.4.
Daarmee ontvalt de grondslag aan de vorderingen, zodat deze dienen te worden afgewezen.
4.5.
[eisende partij] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van AB Werkt IV worden begroot op € 600,00 ter zake salaris gemachtigde.
5.De beslissing
De kantonrechter in kort geding.
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eisende partij] in de proceskosten aan de zijde van AB Werkt IV gevallen en tot op heden begroot op € 600,00,
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Rijksen, en in het openbaar uitgesproken.
type: ksf
coll: