Overwegingen
1. Vergunninghouder is eigenaar van de woning op het adres [straat A] [nummer] te [plaats] . Het perceel waarop de woning is gelegen, grenst met drie zijden aan openbare wegen, de [straat A] , [straat B] en de [straat C] . Eiser is woonachtig op het adres [straat B] [huisnummer] te [plaats] . Aan de overzijde van zijn woning bevindt zich de (lange zijde van de) garage van vergunninghouder.
2. Bij besluit van 21 oktober 2014 is aan de rechtsvoorganger van vergunninghouder een omgevingsvergunning voor onder meer het realiseren van een garage verleend. Die omgevingsvergunning is in rechte onaantastbaar.
3. Op 11 december 2015 heeft vergunninghouder een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aangevraagd voor het uitbreiden van de garage van 23m² tot 34m², hetgeen betekent dat de garage aan de zijde van de [straat A] met 3 meter wordt verlengd.
4. Bij het primaire besluit heeft verweerder de vergunning voor de activiteit bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) verleend. De aanvraag voldoet, aldus verweerder, aan de eisen van het [Bouwbesluit] , de [Bouwverordening] en het ter plaatse geldende bestemmingsplan [bestemmingsplan] (het bestemmingsplan). Voorts is het bouwplan in overeenstemming met de redelijke eisen van welstand.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zijn primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft daarbij het in de bezwaarfase uitgebrachte advies van de Welstands-/ Monumentencommissie gevolgd.
6. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en zich op het standpunt gesteld dat de uitbreiding van de garage in strijd is met het bestemmingsplan. Eiser heeft bestreden dat de garage, zoals is voorgeschreven door artikel 15.2.2, onder a, van de planregels, op een afstand van tenminste 3 meter achter de voorgevellijn is gebouwd. Volgens eiser is de voorgevel namelijk niet aan de [straat A] , maar aan de [straat B] gelegen. Eiser begrijpt niet dat een dergelijke uitbreiding van een bijgebouw is toegestaan, terwijl het bestemmingsplan een vergelijkbare uitbreiding van een woning niet toestaat. Voorts is de uitbreiding van de garage in eisers optiek strijdig met de redelijke eisen van welstand en het beeldkwaliteitsplan Trichterveld . Eiser is verder van mening dat hij er, mede gelet op het beeldkwaliteitsplan, op mocht vertrouwen dat verweerder aan de oorspronkelijke afmetingen van de garage zou vasthouden. Het gelijkheidsbeginsel wordt eveneens geschonden, nu verweerder elders in het Trichterveld een terughoudend beleid voert bij het vergunnen van bijgebouwen op een zijerf grenzend aan de openbare weg. Eiser vindt daarnaast dat zijn belangen door de uitbreiding van de garage worden geschonden. Zo tast de uitbreiding van de garage zijn woongenot aan. De uitbreiding beperkt zijn uitzicht.
Strijd met het bestemmingsplan
7. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat de aanvraag in overeenstemming is met het [Bouwbesluit] en de [Bouwverordening] . Over eisers standpunt dat de uitbreiding van de garage in strijd is met het bestemmingsplan, overweegt de rechtbank als volgt.
8. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo wordt de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wabo, geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan.
9. Op grond van het bestemmingsplan is het perceel van vergunninghouder bestemd voor “Wonen”.
10. Op grond van artikel 15.2.2, onder a, van de planregels dienen aan- en uitbouwen en bijgebouwen op een afstand van tenminste 3 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd, met dien verstande dat bij gestapelde woningen geen nieuwe aan- en/of uitbouwen mogen worden gebouwd, behoudens vervangende nieuwbouw op dezelfde plaats en in dezelfde omvang. Onder b staat dat bij hoekwoningen geen aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd vóór het verlengde van de voorgevellijn van de om de hoek gelegen hoofdgebouwen.
In artikel 1.81 van de planregels is de voorgevellijn gedefinieerd als de lijn waarin de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.
Ingevolge artikel 2.5.5 van de [Bouwverordening] is de voorgevelrooilijn:
a. langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
b. langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd: bij een wegbreedte van ten minste 10 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg; bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn gelegen op 10 meter uit de as van de weg.
11. Verweerder is van opvatting dat toepassing van voormelde criteria uit het bestemmingsplan en de Bouwverordening in de onderhavige situatie geen duidelijkheid verschaffen over de situering van de voorgevel van de woning op zichzelf. In dat geval is de feitelijke situatie doorslaggevend. Verweerder meent dat uit de feitelijke situatie moet worden afgeleid dat de voorgevel aan de [straat A] ligt. Hij wijst daarbij op de bebouwing van de garage op het zijerf en de ligging van de achtertuin, alsmede op het adres van het perceel. De garage bevindt zich 3 meter achter de voorgevel(lijn), waarmee wordt voldaan aan artikel 15.2.2, onder a, van de planregels, aldus verweerder. Eiser heeft voormeld standpunt van verweerder in twijfel getrokken. Eiser is van mening dat de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen aan de [straat B] , aan welke zijde zich zowel de voordeur als de brievenbus van de woning bevinden. In dat geval wordt evident niet voldaan aan artikel 15.2.2, onder a, van de planregels, aldus eiser.
12. De rechtbank is met partijen van oordeel dat het bestemmingsplan (inclusief de daarbij behorende verbeelding) en de Bouwverordening in de onderhavige situatie, waar sprake is van meer dan één naar de weg gekeerde gevel, geen duidelijkheid verschaffen over de vraag waar de voorgevel is gelegen. In dat geval is op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) de feitelijke situatie doorslaggevend (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 maart 2006, ECLI:NL:RVS:2006: AV3857).
13. Op grond van alle feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich met juistheid op het standpunt heeft gesteld dat de voorgevel van het hoofdgebouw aan de [straat A] ligt. Weliswaar zijn de voordeur en de brievenbus aan de [straat B] gelegen, maar de hoofdontsluiting van het perceel, die leidt naar de voordeur en brievenbus aan de [straat B] , bevindt zich duidelijk aan de zijde van de [straat A] . De woning heeft ook dat adres: [straat A] [nummer] . Voorts acht de rechtbank van belang dat de gevel, de dakopbouw en het aanzicht van het hoofdgebouw aan de zijde van de [straat A] er eveneens op duiden dat deze zijde als voorzijde dient te worden aangemerkt. Dat is anders aan de zijde van de [straat B] , waar voor de woning een hekwerk en de garage zijn gelegen. Die zijde van de woning is feitelijk ook niet, anders dan via de [straat A] , bereikbaar. Nu de voorgevel naar het oordeel van de rechtbank aan de zijde van de [straat A] ligt, wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 15.2.2, onder a, van de planregels. Het bouwplan is daarmee niet in strijd. Het betoog faalt.
14. Ter zitting heeft eiser nog betoogd dat het bouwplan ook in strijd is met artikel 15.2.2, onder b, van de planregels. Anders dan verweerder is eiser van mening dat de bepaling zo ruim moet worden opgevat, dat de garage niet mag worden gebouwd voor de voorgevellijn van het eerste huis dat om de hoek is gelegen. De garage is dat wel, zodat het volgens eiser daarmee in strijd is. Dat tussen de woning van vergunninghouder en de eerstvolgende woning om de hoek nog een weg en perk liggen doet daaraan niet af. Verweerder betwist de ruime uitleg die eiser aan de bepaling geeft. Het gaat volgens hem om een woning direct om de hoek en die is er niet, waardoor de bepaling toepassing mist.
15. Nog daargelaten dat eiser de beroepsgrond tardief, namelijk eerst op zitting, heeft ingediend, volgt de rechtbank eiser niet in zijn standpunt dat het bouwplan in strijd is met artikel 15.2.2, onder b, van de planregels. Uit die bepaling volgt dat er geen bijgebouwen mogen worden gebouwd vóór het verlengde van de voorgevellijn van de “om de hoek gelegen hoofdgebouwen”. “Om de hoek gelegen” dient naar het oordeel van de rechtbank zo te worden gelezen, dat het gaat om een of meer woningen die direct om de hoek liggen, zodat met de bepaling wordt voorkomen dat een bijgebouw wordt gebouwd in het verlengde van de voortuin van de om die hoek gelegen woning(en). Van deze situatie is in het onderhavige geval geen sprake. De eerstvolgende woning staat zo’n 35 meter verderop en er ligt een perk tussen, waar de weg omheen ligt. Het betoog faalt.
16. Eisers verwijzing naar de in zijn ogen onlogische ruimere uitbreidingsmogelijkheden in het bestemmingsplan voor bijgebouwen ten opzichte van hoofdgebouwen, kan hem tot slot niet baten. Aan de orde is een bijgebouw dat voldoet aan de bouwregels van het bestemmingsplan. De inhoud van het bestemmingsplan ligt in de onderhavige procedure niet ter beoordeling voor. Het betoog faalt.
Redelijke eisen van welstand
17. Over eisers standpunt dat de uitbreiding van de garage in strijd is met de redelijke eisen van welstand, overweegt de rechtbank als volgt.
Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo wordt de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wabo, geweigerd indien het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend.
Ingevolge artikel 12a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet stelt de gemeenteraad een welstandsnota vast, inhoudende beleidsregels waarin in ieder geval de criteria zijn opgenomen die het bevoegd gezag toepast bij de beoordeling of het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk waarop de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk betrekking heeft, zowel op zichzelf beschouwd, als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd zijn met redelijke eisen van welstand.
Op grond van artikel 6.2, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht vraagt verweerder met betrekking tot een aanvraag ten aanzien van activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder a, van de Wabo, ingeval hij het inwinnen van advies noodzakelijk acht om te kunnen beoordelen of het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft in strijd is met redelijke eisen van welstand als bedoeld artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo, advies aan de welstandscommissie dan wel de stadsbouwmeester.
18. In de onderhavige zaak is de welstandsnota “Welstand transparant” van de gemeente Maastricht van 25 mei 2004 (de welstandsnota) van toepassing.
Het advies van de Welstands-/Monumentencommissie van 20 april 2016 luidt als volgt:
“
Het plan is getoetst aan de vigerende welstandsnota Welstand transparant van de gemeente Maastricht van mei 2004, is gelegen binnen het gebied 8.1 annadal en omgeving en behoort tot het bebouwingstype W4 halfopen blok- en strokenbouw.
De toets heeft plaatsgevonden op grond van de Algemene en gebiedsgerichte welstandscriteria, de criteria behorend bij het genoemde bebouwingstype en het beeldkwaliteitsplan Trichterveld.
De commissie heeft kennisgenomen van het bezwaar van dhr. [naam 1] en [eiser] naar aanleiding van de verleende omgevingsvergunning voor het plan [straat A] [nummer].
Zoals de garage is gesitueerd maakt deze geen onderdeel uit van de erfafscheiding en staat hier op geruime afstand van. De erfafscheiding is een gazen hekwerk dat begroeit wordt met groene beplanting. Hierdoor zal er een groene afscheiding ontstaat wat het zicht op de blinde muur van de garage ontneemt.
De garage zal worden uitgebreid in dezelfde materialen, kleuren en detaillering.
Gelet op bovenstaande voldoet het plan aan redelijke eisen van welstand.”
19. De rechtbank stelt voorop dat het hier enkel gaat om de vraag of de uitbreiding van de garage met 3 meter en dus niet ook de garage op zichzelf in strijd is met de redelijke eisen van welstand. De rechtbank overweegt voorts dat in de welstandsnota algemene welstandscriteria zijn opgenomen. Aan de hand van bebouwingstypen kunnen hier gebieds- en objectgerichte welstandscriteria aan worden toegevoegd. Over de bebouwingstypen heen kan weer een bijzonder gebied liggen met aanvullende criteria. De woning van vergunninghouder valt volgens de in de welstandsnota opgenomen verbeelding onder het welstandsgebied 8.1 Maastricht West – Annadal en omgeving. De woning ligt in het gebiedstype “[naam gebiedstype]” en valt tevens binnen een bijzonder gebied (Trichterveld), waarvoor een beeldkwaliteitsplan geldt.
De Welstands-/Monumentencommissie heeft het bouwplan van vergunninghouder getoetst aan de criteria van de welstandsnota en het beeldkwaliteitsplan Trichterveld. Dat het bebouwingstype W4 (Halfopen blok- en strokenbouw), zoals de Welstands-/Monumentencommissie heeft gesteld, van toepassing is, acht de rechtbank echter evident niet juist. Het Trichterveld wordt immers in de welstandsnota met name genoemd onder het bebouwingstype W3 (Tuinwijk of –dorp) en hierbij is een voorbeeldfoto opgenomen van op vergunninghouders woning gelijkende woningen in het Trichterveld ([straatnaam]). De Welstands-/Monumentencommissie is derhalve niet van de juiste criteria uitgegaan. De rechtbank ziet hierin echter, gelet op de op elkaar lijkende welstandscriteria van beide bebouwingstypes, niet zodanige gebreken gelegen om te oordelen dat verweerder het advies niet aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag mocht leggen. Het grootste verschil tussen beide criteria is namelijk dat bij bebouwingstype W3 wordt benadrukt dat zorgvuldig vormgegeven overgangen privé-openbaar zeer kenmerkend zijn en behouden dienen te blijven en dat met name in de voorgebieden verdichting of verstening ongewenst is. Voor zover de welstandsnota hiermee de bebouwing op zichzelf reguleert en wenst tegen te houden, is het in strijd met het bestemmingsplan, dat de bebouwing immers toestaat. Het bestemmingsplan gaat dan voor, hetgeen betekent dat de Welstands-/Monumentencommissie zich daardoor niet mag laten beperken (vgl. de uitspraak van de Afdeling van 30 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3023). Nu eiser voorts niet concreet heeft kunnen aanwijzen met welk criterium het bouwplan dan nog in strijd is en ook de rechtbank daartoe geen criterium kan aanwijzen, ziet zij geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder in afwijking van het advies van de Welstands-/Monumentencommissie het bouwplan in strijd met de redelijke eisen van welstand heeft moeten achten. Daarbij acht de rechtbank van belang dat de uitbreiding van de garage volgens de Welstands-/Monumentencommissie in exact dezelfde materialen, kleuren en detaillering geschiedt als de reeds bestaande garage. Dat de haag die ervoor staat en zowel civiel- als bestuursrechtelijk ter plaatste moet blijven, mogelijk niet zo hoog en dicht wordt dat zij het zicht op de garage ontneemt, - waar de Welstands-/Monumentencommissie wel van lijkt uit te gaan -, doet daaraan niet af. Dit is immers voor de thans reeds bestaande garage niet anders en het beeldkwaliteitsplan schrijft niets anders voor dan dat de haag behouden blijft. Gelet op het voorgaande volgt de rechtbank verweerder in zijn standpunt dat hij ondanks het voorgaande doorslaggevende betekenis heeft mogen toekennen aan het welstandsadvies van 20 april 2016. Gelet op het voorgaande biedt hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de omgevingsvergunning is verleend in strijd met redelijke eisen van welstand. Het betoog faalt. 20. Uit het vorenstaande volgt dat de weigeringsgronden van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo niet van toepassing zijn en verweerder gehouden was de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen. Het door de uitbreiding van de garage beweerdelijk aangetaste woongenot van eiser kan, gelet op de gebondenheid van verweerder aan het stelsel van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo, niet leiden tot het weigeren van een omgevingsvergunning. Datzelfde geldt op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 augustus 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:891), voor eisers beroep op het gelijkheids- en het vertrouwensbeginsel. 21. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.