ECLI:NL:RBLIM:2017:3485

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 april 2017
Publicatiedatum
14 april 2017
Zaaknummer
03/161774-15
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor poging tot doodslag en poging tot toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, veroordeling voor mishandeling

Op 14 april 2017 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot doodslag en poging tot toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank sprak de verdachte vrij van deze ernstige beschuldigingen wegens gebrek aan bewijs. De verdachte werd echter wel veroordeeld voor mishandeling van het slachtoffer, zijn ex-vriendin, die op 8 augustus 2015 aangifte deed. Tijdens de zittingen op 7 december 2016 en 31 maart 2017 werd het bewijs tegen de verdachte besproken, waarbij de verdediging aanvoerde dat de verklaringen van het slachtoffer ongeloofwaardig waren en dat er geen letsel was vastgesteld door forensisch onderzoek. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot doodslag en zwaar lichamelijk letsel, maar dat de mishandeling wel bewezen kon worden. De verdachte had het slachtoffer geslagen, vastgepakt en door elkaar geschud, en een handdoek om haar nek geslagen. De rechtbank legde een taakstraf van 60 uren op, met een proeftijd van twee jaar, en kende een schadevergoeding toe aan het slachtoffer voor de geleden schade. De uitspraak benadrukt de noodzaak van voldoende bewijs in strafzaken en de bescherming van slachtoffers van geweld.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/161774-15
Tegenspraak

Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 14 april 2017

in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] (hierna: de verdachte),
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. M. Hissel, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzittingen van 7 december 2016 en 31 maart 2017. Op 7 december 2016 is de verdachte bijgestaan door mr. M.E.T. Hogervorst, advocaat kantoorhoudende te Maastricht. Op 31 maart 2017 is hij bijgestaan door mr. M. Hissel.
De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten ter terechtzitting kenbaar gemaakt.

De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
primair:heeft geprobeerd [slachtoffer] van het leven te beroven door haar hoofd onder water te duwen en/of te houden en/of haar met een handdoek te verwurgen;
subsidiair:heeft geprobeerd aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door haar hoofd onder water te duwen en/of te houden en/of haar met een handdoek te verwurgen;
meer subsidiair:[slachtoffer] heeft mishandeld.

De voorvragen

De verdediging stelt dat in de tenlastelegging van het meer subsidiair ten laste gelegde feit geen gevolg wordt genoemd van een eventuele mishandeling. De tenlastelegging is volgens de raadsvrouw daarmee onvoldoende feitelijk en voldoet niet aan het vereiste, genoemd in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank is van oordeel dat bij het tenlasteleggen van mishandeling het expliciet opnemen van pijn en/of letsel in de tenlastelegging niet nodig is. De tenlastelegging van het meer subsidiare feit is voldoende feitelijk en voldoet daarmee aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering.
Ook overigens zijn er geen beletselen voor de geldigheid van de dagvaarding, de bevoegdheid van de rechtbank, de ontvankelijkheid van de officier van justitie en zijn er geen redenen voor schorsing van de vervolging.

De beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht het primair en subsidiair tenlastegelegde niet bewezen.
Het meer subsidiair tenlastegelegde acht zij bewezen.

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft aangevoerd dat zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde niet bewezen is. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) verklaringen heeft afgelegd, die niet alleen tegenstrijdig, maar ook ongeloofwaardig en ongefundeerd zijn. De raadsvrouw heeft verzocht deze verklaringen wegens leugenachtigheid van [slachtoffer] uit te sluiten van het bewijs.
Daarnaast acht de raadsvrouw het forensisch onderzoek ondeugdelijk, omdat de deskundige Van der Loo zijn bevindingen heeft gebaseerd op foto’s van het gelaat en de hals/nek van [slachtoffer] waarop volgens de raadsvrouw geen letsel of verkleuringen zichtbaar zijn. Ook in het deskundigenonderzoek, dat heeft plaatsgevonden in het kader van een second opinion, is vermeld dat er geen afwijkingen, letsels of verkleuringen zichtbaar zijn op de betreffende foto’s, aldus de raadsvrouw. Zij concludeert dat het forensisch rapport en de verklaring ter terechtzitting van 7 december 2016 van de deskundige Van der Loo ondeugdelijk zijn en niet bruikbaar zijn als bewijsmiddel.
Verder heeft de raadsvrouw aangevoerd dat niet is bewezen dat de verdachte het hoofd van [slachtoffer] onder water heeft geduwd en/of gehouden of heeft geprobeerd haar met een handdoek te verwurgen, nu daarvan geen getuigen zijn en de verklaring van [slachtoffer] en die van de verdachte uiteen lopen.
Ten slotte heeft zij -subsidiair- naar voren gebracht dat niet is gebleken dat de verdachte opzet heeft gehad op het tenlastegelegde en dat hij vrijwillig is teruggetreden. De verdachte is immers ineens gestopt met zijn handelingen en is weggegaan. Er is daarom geen strafbare poging en ook om die reden dient de verdachte te worden vrijgesproken van het primair en subsidiair tenlastegelegde.
Betreffende het meer subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verdachte ook hiervan dient te worden vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs. Zij verwijst daarbij naar hetgeen zij heeft opgemerkt betreffende het primair en subsidiair tenlastegelegde.
De raadsvrouw stelt ten aanzien van de meer subsidiair tenlastegelegde mishandeling dat niet vaststaat dat er überhaupt een gevolg is ontstaan dat te wijten is aan de handelingen van de verdachte. Het staat immers niet vast dat handelingen als iemand bij de badjas pakken en schuddend in opblaasbaar kinderbadje duwen letsel, pijn of een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam oplevert, hetgeen nodig is om tot een bewezenverklaring van mishandeling te kunnen komen. Niet bij iedere onaangename (lichamelijke) bejegening is sprake van mishandeling. Wat betreft het slaan door de verdachte merkt de raadsvrouw op dat [slachtoffer] pas in haar tweede verklaring gewag maakt van de klap en pas dan ziet de politie een dikke wang. Maar de forensisch deskundige ziet evenmin letsel. Er bestaat dan ook grote twijfel aan het slaan van [slachtoffer] door de verdachte.
Het oordeel van de rechtbank [1]
Met betrekking tot het primair en subsidiair tenlastegelegde is de rechtbank het met de officier van justitie en de raadsvrouw eens dat zich in het dossier onvoldoende bewijsmateriaal bevindt om het tenlastegelegde bewezen te verklaren. Uit het onderzoek ter terechtzitting is niet gebleken dat de verdachte [slachtoffer] onder water heeft geduwd en/of gehouden. De verdachte ontkent dat en [slachtoffer] heeft in haar aangifte verklaard dat de verdachte een paar keer
heeft geprobeerdhaar hoofd onder water te duwen. Dat de verdachte [slachtoffer] van het leven wilde beroven door een tot touw gedraaide handdoek om haar nek te slaan en aan te trekken of te draaien, kan niet met zekerheid worden vastgesteld. De deskundige heeft verklaard dat hij geen uitspraak kan doen over de mate van kracht die met de handdoek is uitgeoefend op de nek van [slachtoffer] en in het dossier is daarover ook anderszins geen bewijs voorhanden, evenmin als over de tijdsduur dat de handdoek om de nek van [slachtoffer] is aangebracht geweest. Daarmee staat niet vast dat de verdachte het (voorwaardelijk) opzet had om [slachtoffer] van het leven te beroven dan wel haar zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door zijn handelingen.
Gezien het bovenstaande moet de rechtbank de verdachte vrijspreken van het primair en van het subsidiair tenlastegelegde.
Met betrekking tot het meer subsidiair tenlastegelegde overweegt de rechtbank als volgt.
Op 8 augustus 2015 heeft [slachtoffer] aangifte gedaan tegen de verdachte. Zij heeft onder meer verklaard dat zij de verdachte op de genoemde datum omstreeks 01.25 uur via de tuinpoort van haar woning, gelegen aan de [adres] te Heerlen, heeft binnengelaten. Zij zag en voelde dat de verdachte haar met een platte hand tegen haar linker gezichtshelft sloeg. Hij sloeg hard. Zij voelde direct pijn in haar gezicht. Door de klap vloog zij achteruit. De verdachte pakte haar met beide handen vast bij de kraag van de badjas die zij droeg en schudde haar meermaals door elkaar. Ook dat deed pijn. [2] De verdachte heeft haar enkele malen in het zwembadje geduwd. Op een gegeven moment heeft hij een handdoek gepakt, deze opgedraaid tot een soort touw en dit touw om haar nek geslagen en aangedraaid. Zij voelde pijn in de nek. Daarna liet de verdachte los.
De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , ten overstaan van wie [slachtoffer] aangifte deed, hebben gerelateerd dat zij zagen dat aangeefster een lichtrood gekleurde en gezwollen linker gezichtshelft had. [3]
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij op 8 augustus 2015 rond 01.00 uur bij de woning van [slachtoffer] , gelegen te Heerlen, aankwam. [slachtoffer] heeft de tuinpoort voor hem geopend en de verdachte is de tuin in gelopen. Er ontstond een conflict, de verdachte was erg boos en pakte [slachtoffer] vast bij haar badjas. Hij schudde haar heen en weer. [4] Hij heeft haar driemaal in een opblaasbaar zwembadje geduwd. [5]
De derde keer kwam hij zelf ook half in dat badje terecht en werd hij ook nat. Hij heeft een handdoek gepakt en zijn handen afgedroogd. [6]
Forensisch arts Van der Loo heeft [slachtoffer] op 9 augustus 2015 onderzocht met behulp van wit licht, een forensische lichtbron met een bepaalde golflengte waardoor het contrast groter wordt. Hij heeft geen uitwendig letsel waargenomen, wel inwendig letsel. Hij heeft een letselrapport opgemaakt, waarin is beschreven dat hij met behulp van wit licht het volgende heeft waargenomen.
Aan de linkerzijde van de halsstreek op het reliëf van de halsspier is in verticale richting vaag omschreven licht rood/blauwe verkleuring zichtbaar van 5-7 centimeter met centraal twee donker gekleurde plekken. Aan de rechterzijde van de halsstreek is onder het rechter oor, deels op het reliëf van de halsspier een verticaal verlopende vaag omschreven licht rode verkleuring zichtbaar van 4-5 centimeter.
Met de forensische lichtbron zijn de verkleuringen duidelijker te zien en zijn er tevens links centraal twee donkergekleurde plekken en rechts centraal één donkergekleurde plek zichtbaar. De vage aftekening van de bloeduitstortingen kan passen bij druk, verdeeld over een groter oppervlak, zoals een doek. [7]
Van het letsel zijn foto’s gemaakt. Van der Loo verklaart dat de gevonden letsels aan de hals kunnen passen bij de door het slachtoffer aangegeven toedracht, zonder daarbij uitspraken te doen over het waarheidsgehalte van die verklaring. [8] Ter terechtzitting van 7 december 2016 heeft Van der Loo de bevindingen die hij in zijn rapport heeft beschreven, bevestigd. [9]
Door de verdediging is een andere deskundige ingeschakeld in de persoon van C. Das, als forensisch arts verbonden aan GGD-Amsterdam. Zijn bevindingen zijn (alleen) gebaseerd op foto’s van het letsel, zo als deze zijn gevoegd bij de rapportage van Van der Loo. Das heeft in zijn schrijven d.d. 7 maart 2017 gerelateerd dat hij op de foto’s geen afwijkingen, letsel of kleurverschillen ziet. Ook stelt hij vraagtekens bij hetgeen Van der Loo heeft beschreven onder het kopje “Beoordeling” in het letselrapport d.d. 9 augustus 2015.
De rechtbank is van oordeel dat uit het letselrapport van Van der Loo, dat is gebaseerd op diens waarnemingen bij onderzoek van het lichaam van [slachtoffer] , voldoende is komen vast te staan dat [slachtoffer] die nacht inwendig letsel heeft opgelopen aan haar hals. De gevonden letsels kunnen volgens deze deskundige passen bij de toedracht zoals [slachtoffer] die heeft aangegeven. Dat op de foto’s die van het letsel zijn gemaakt de verkleuringen, die door Van der Loo zijn waargenomen, niet (goed) zichtbaar zijn, doet daar niet aan af.
Er is ook niet gebleken van het bestaan van feiten of omstandigheden die voor de rechtbank aanleiding zouden moeten vormen te twijfelen aan het waarheidsgehalte van de verklaring van [slachtoffer] over de handelingen door de verdachte met de handdoek. Ook de verdachte heeft verklaard dat hij de handdoek heeft gepakt. De rechtbank acht het niet aannemelijk geworden dat het geconstateerde letsel door [slachtoffer] zelf of door een ander (op een ander moment) is toegebracht.
De verdediging stelt vraagtekens bij de geloofwaardigheid van de verklaring van [slachtoffer] dat verdachte haar ook heeft geslagen. De omstandigheid dat [slachtoffer] pas in haar tweede verklaring over de klap vertelde, betekent op zich zelf niet dat haar verklaring onbetrouwbaar is op dat punt. Zij vertelde toen ook voor het eerst dat zij door de verdachte door elkaar geschud werd, iets dat verdachte zelf ook heeft beschreven. Gelet op het feit dat de politie een lichtgekleurde en gezwollen linker gezichtshelft heeft gezien, bevestigt de verklaring van aangeefster. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van aangeefster over de gebeurtenissen die avond ook overigens voldoende worden ondersteund door de bevindingen van de forensisch arts en de eigen verklaring van verdachte die er –kort gezegd – op neer komt dat hij heel erg boos was op [slachtoffer] en haar in zijn woede te lijf is gegaan.
De rechtbank acht het meer subsidiair tenlastegelegde dan ook bewezen.

De bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat de verdachte:
op 8 augustus 2015 te Heerlen [slachtoffer] heeft mishandeld door haar te slaan en vast te pakken en door elkaar te schudden en een tot een touw gevormde handdoek om de nek van die [slachtoffer] te slaan en vervolgens die handdoek aan te trekken/draaien.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van het feit en de verdachte

Er is niet gebleken van het bestaan van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het strafbare feit opheffen of van de verdachte uitsluiten.

De straf

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte te veroordelen tot een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren.

Het standpunt van de verdediging

Ten aanzien van de strafmaat heeft de raadsvrouw -geheel subsidiar- bepleit aan de verdachte geen straf op te leggen, omdat hij door de gevolgen van zijn handelen al genoeg is geschaad en benadeeld.

Het oordeel van de rechtbank

Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling. Het slachtoffer daarvan is zijn ex-vriendin [slachtoffer] . Zij heeft hierbij onderhuids letsel in de hals/nek opgelopen. Ook heeft zij van de mishandeling pijn ondervonden en heeft het gebeuren een grote emotionele impact op haar gehad. Zij is gedurende lange tijd zeer angstig geweest, zoals in haar slachtofferverklaring te lezen is.
De mishandeling vond plaats in de tuin van haar woning, een plaats waar zij zich bij uitstek veilig behoort te kunnen voelen. [slachtoffer] liet de verdachte binnen omdat de verdachte zei nog even te willen praten, maar hij ging haar vervolgens direct lijf. De verdachte heeft met zijn handelingen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van aangeefster.
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij die nacht erg boos was op [slachtoffer] . De relatie met [slachtoffer] was net beëindigd. Toen hij die nacht een andere man de woning zag verlaten, raakte dat hem zodanig dat hij woedend werd. Hij heeft ook verklaard spijt te hebben van het gebeurde. De rechtbank zal bij de strafoplegging in het voordeel van de verdachte rekening houden met het feit dat de verdachte ter terechtzitting inzicht heeft getoond in de onjuistheid van zijn handelwijze.
De verdachte heeft geen contact meer met het slachtoffer. Hij heeft een nieuwe relatie, die net als eerdere langdurige relaties in zijn leven, en anders dan de relatie met [slachtoffer] , naar zijn zeggen wel evenwichtig is.
Ook zal de rechtbank in het voordeel van de verdachte rekening houden met het tijdsverloop sinds de datum van het tenlastegelegde en de behandeling van de zaak ter terechtzitting.
Met betrekking tot de ernst van het bewezen verklaarde heeft de rechtbank mede gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft de rechtbank mede gelet op de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 7 maart 2017, waaruit blijkt dat hij niet eerder door de strafrechter is veroordeeld wegens soortgelijke feiten.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van zestig uren met een proeftijd van twee jaren passend is.
Met oplegging van een voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen dat opnieuw een strafbare feit wordt gepleegd.

De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een vergoeding van € 22,90 wegens materiële schade, zijnde een bedrag van € 14,95 terzake reiskosten en een bedrag van € 7,95 aan portokosten voor het sturen van een ‘aanzegging wederrechtelijkheid stalking’. Daarnaast vordert zij een vergoeding van € 800,- wegens immateriële schade.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie concludeert tot toewijzing van de vordering tot vergoeding van de reiskosten. Zij heeft geconcludeerd de vordering tot vergoeding van de portokosten niet-ontvankelijk te verklaren, nu deze kosten geen rechtstreeks verband houden met het tenlastegelegde.
Betreffende de immateriële schade heeft zij eveneens geconcludeerd tot
niet-ontvankelijkheid, omdat deze schade te summier is onderbouwd.

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft geconcludeerd de vordering geheel af te wijzen.

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank is van oordeel dat vast staat dat [slachtoffer] slachtoffer is geworden van het door verdachte gepleegde onder ‘meer subsidiair’ tenlastegelegde feit.
Met betrekking tot de gevorderde materiële schade zal de rechtbank de vordering aangaande de reiskosten van € 14,95 toewijzen. De vordering betreffende de portokosten zal
niet-ontvankelijk worden verklaard, nu deze kosten geen rechtstreeks verband houden met het bewezenverklaarde.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [slachtoffer] door het hiervoor onder meer subsidiair bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Aangezien aan de verdachte ten aanzien van dat feit straf zal worden opgelegd, zal deze vordering deels worden toegewezen. De hoogte van de immateriële schade wordt door de rechtbank naar billijkheid vastgesteld op een bedrag van € 150,--. De vordering van de benadeelde partij betreffende immateriële schade moet voor het overige worden afgewezen.
De rechtbank zal bepalen dat het door de verdachte te betalen bedrag van in totaal
€ 164,95dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 augustus 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade wordt betaald.

De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het primair en subsidiair tenlastegelegde;
Bewezenverklaring
  • verklaart het meer subsidiair tenlastegelegde bewezen, zoals dat hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer subsidiair meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert, zoals dat hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte daardoor strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 30 dagen;
  • beveelt, dat deze taakstraf
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
  • verklaart de vordering [slachtoffer] , voor zover betreffende de vergoeding van portokosten ad € 7,95 niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [slachtoffer] te betalen
  • wijst de vorderingvan [slachtoffer]
    voor het overige af;
  • bepaalt dat de te vergoeden schade ten bedrage van € 164,95 wordt
  • veroordeelt de verdachte in de kosten van de procedure, die ten behoeve van de tenuitvoerlegging daaronder begrepen, en begroot deze tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de
  • bepaalt genoemd bedrag te
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.W. Nobis, voorzitter, mr. A.M. Schutte en
mr. F.M. van Maanen Winters, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Schuwirth, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 april 2017.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 8 augustus 2015 te Heerlen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, voornoemde [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met haar hoofd onderwater heeft geduwd en/of gehouden en/of een handdoek tot een touw heeft gevormd en vervolgens die handdoek om de nek van die [slachtoffer] heeft geslagen en vervolgens die handdoek heeft aangetrokken/aangedraaid,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 8 augustus 2015 te Heerlen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen voornoemde [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met haar hoofd onderwater
heeft geduwd en/of gehouden en/of een handdoek tot een touw heeft gevormd en
vervolgens die handdoek om de nek van die [slachtoffer] heeft geslagen en vervolgens die handdoek heeft aangetrokken/aangedraaid,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 8 augustus 2015 te Heerlen [slachtoffer] heeft mishandeld door haar te slaan en/of vast te pakken en/of door elkaar te schudden en/of meermalen, althans eenmaal, met haar hoofd onderwater te duwen en/of een tot een touw gevormde handdoek om de nek van die [slachtoffer] te slaan en vervolgens die handdoek aan te trekken/draaien.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, District Parkstad-Limburg, Basisteam Heerlen, proces-verbaalnummer PL2300-2015148666, gesloten d.d. 5 maart 2016, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 43.
2.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , pagina 9 tot en met 11 van de doornummering.
3.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , pagina 10 van de doornummering.
4.Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte, pagina 32 tot en met 37 van de doornummering, pagina 33 en 34.
5.Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte, pagina 32 tot en met 37 van de doornummering, pagina 36.
6.Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte, pagina 38 tot en met 42 van de doornummering, pagina 41.
7.Het letselrapport van J.M. van der Loo, forensisch geneeskundige, pagina 30 en 31 van de doornummering.
8.Het letselrapport van J.M. van der Loo, forensisch geneeskundige, pagina 30 en 31 van de doornummering .
9.De verklaring van Van der Loo, afgelegd ter terechtzitting van 7 december 2016, vermeld in het proces-verbaal van de terechtzitting van 7 december 2016.