ECLI:NL:RBLIM:2017:4577

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
16 mei 2017
Publicatiedatum
17 mei 2017
Zaaknummer
C/03/234325 / KG ZA 17-188
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod op veilingverkoop van opgeslagen inboedelzaken in faillissement

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 16 mei 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiseres en de curator van een failliete boedel. Eiseres vorderde een verbod op de veilingverkoop van inboedelzaken die bij een verhuisbedrijf waren opgeslagen, omdat zij stelde dat deze zaken in eigendom aan haar toebehoren en dus niet deel uitmaken van de failliete boedel. De curator betwistte dit en stelde dat de opgeslagen zaken wel degelijk tot de failliete boedel behoren. De voorzieningenrechter oordeelde dat eiseres niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat de zaken in eigendom aan haar toebehoren. De voorzieningenrechter concludeerde dat de curator als houder van de zaken wordt vermoed de eigenaar te zijn, en dat eiseres geen feiten of omstandigheden had aangedragen die dit vermoeden konden ontzenuwen. De vorderingen van eiseres werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten van de curator. Dit vonnis benadrukt het belang van eigendomsbewijzen in faillissementszaken en de rol van de curator in het beheer van de failliete boedel.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer: C/03/234325 / KG ZA 17-188
Vonnis in kort geding van 16 mei 2017
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. A.J.J. Kreutzkamp,
tegen
[gedaagde]
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van
[failliet]
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. E. Meuwissen.
Partijen zullen hierna [eiseres] en de curator worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties,
  • het e-mailbericht van [eiseres] van 26 april 2017,
  • het e-mailbericht, met producties, van de curator van 26 april 2017,
  • de mondelinge behandeling,
  • de pleitnota van [eiseres] ,
  • de pleitnota van de curator.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[failliet] is in staat van faillissement verklaard.
2.2.
Bij Centrum Verhuizingen B.V. (hierna: Centrum Verhuizingen) zijn inboedelzaken opgeslagen. Volgens de curator behoren deze zaken tot de failliete boedel van [failliet] .
2.3.
De curator is voornemens de opgeslagen zaken te gelde te maken.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert dat de voorzieningenrechter de curator, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, verbiedt om over te gaan tot veilingverkoop van alle inboedelzaken die zich thans in opslag bevinden bij Centrum Verhuizingen, op straffe van een dwangsom van € 10.000,00 per keer en voor iedere keer, dat de curator dit verbod overtreedt. Hiernaast vordert [eiseres] dat de voorzieningenrechter de curator veroordeelt om schriftelijk, zonder voorbehoud en ondubbelzinnig, aan Centrum Verhuizingen mede te delen dat voornoemde inboedelzaken aan [eiseres] afgegeven c.q. vrijgegeven mogen worden, welke mededeling moet zijn gedaan binnen twee dagen na betekening van dit vonnis en op straffe van een dwangsom van € 10.000,00 per dag voor iedere dag dat de curator aan deze veroordeling of een gedeelte daarvan niet voldoet. Ten slotte vordert [eiseres] dat de voorzieningenrechter de curator in de kosten van deze procedure veroordeelt.
3.2.
De curator voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Spoedeisend belang
4.1.1.
De voorzieningenrechter ziet zich allereerst voor de vraag geplaatst of [eiseres] een spoedeisend belang heeft bij beoordeling van haar vorderingen in kort geding. Die vraag beantwoordt de voorzieningenrechter bevestigend. [eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat de bij Centrum Verhuizingen opgeslagen zaken niet in eigendom aan [failliet] toebehoren. Volgens [eiseres] behoren deze zaken in eigendom toe aan haar en maken zij om die reden geen deel uit van de failliete boedel van [failliet] . Dit betekent dat de curator, als het standpunt van [eiseres] juist zou zijn, in eigendom aan haar toebehorende zaken, die dus geen deel uitmaken van de failliete boedel, zal verkopen. Bij deze stand van zaken is het spoedeisend belang van [eiseres] bij een beoordeling van haar vorderingen in kort geding gegeven en kan niet van haar worden gevergd dat zij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht. De voorzieningenrechter zal [eiseres] daarom in haar vorderingen ontvangen.
4.2.
Verbod veilingverkoop
4.2.1.
Bij zijn beoordeling stelt de voorzieningenrechter voorop dat de vorderingen van [eiseres] slechts toewijsbaar zijn als [eiseres] erin slaagt voldoende aannemelijk te maken dat de betreffende zaken in eigendom aan haar toebehoren en aldus geen deel uitmaken van de failliete boedel van [failliet] .
4.2.2.
[eiseres] stelt ter onderbouwing van de stelling dat zij eigenaar is van de opgeslagen zaken, dat zij, althans haar familie, aan Centrum Verhuizingen opdracht heeft gegeven tot verhuizing en opslag van de betreffende zaken. Hierbij heeft zij tevens verwezen naar een door haar ondertekende prijsopgave van Centrum Verhuizingen en naar facturen waaruit volgens haar blijkt dat zij de opgeslagen zaken heeft aangeschaft. De curator betwist dat [eiseres] de eigenaar is van de opgeslagen zaken. In dit verband heeft hij onder andere erop gewezen dat uit de in verband met de opslag van de zaken door Centrum Verhuizingen opgestelde bewaarnemingsovereenkomst blijkt dat [failliet] de bewaargever is en dat [failliet] de bewaarnemingsovereenkomst heeft ondertekend. Volgens de curator volgt hieruit dat Centrum Verhuizingen de zaken voor [failliet] houdt, zodat [failliet] als houder van de zaken dient te worden gekwalificeerd. Als houder van de zaken wordt [failliet] vermoed de bezitter te zijn en als bezitter wordt hij vermoed de rechthebbende en dus eigenaar van de zaken te zijn. Daarom behoren deze zaken op grond van artikel 20 Faillissementswet tot de failliete boedel van [failliet] , aldus de curator.
4.2.3.
[eiseres] bestrijdt niet dat de bewaarnemingsovereenkomst met Centrum Verhuizingen door [failliet] is gesloten en dat [failliet] krachtens die overeenkomst als bewaargever en daarmee als houder van de opgeslagen zaken moet worden gekwalificeerd. [eiseres] stelt weliswaar wel dat de bewaarnemingsovereenkomst “ook voor haar geldt”, maar nu zij in die overeenkomst niet al bewaargever is vermeld en zij die overeenkomst ook niet heeft ondertekend, volgt de voorzieningenrechter haar hierin niet. Nu [failliet] de bewaarnemingsovereenkomst met Centrum Verhuizingen heeft gesloten, beschouwt de voorzieningenrechter hem als houder van de opgeslagen zaken. Zoals de curator uiteen heeft gezet leidt dit ertoe dat [failliet] op de voet van artikel 3:109 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) wordt vermoed bezitter van de opgeslagen zaken te zijn en dat hij als bezitter op grond van artikel 3:119 BW wordt vermoed eigenaar te zijn van de opgeslagen zaken. [eiseres] heeft geen feiten en omstandigheden aangedragen die voldoende gewicht in de schaal leggen om dat vermoeden te weerleggen. Zelfs als het al zo zou zijn, de curator betwist dat, dat de in verband met de opslag van de zaken door Centrum Verhuizingen uitgebrachte prijsopgave mede door [eiseres] is ondertekend, dan is dat onvoldoende om te concluderen dat de zaken in eigendom aan [eiseres] toebehoren. Voor de door [eiseres] in het geding gebrachte foto’s en facturen geldt hetzelfde. In dit verband overweegt de voorzieningenrechter dat, nog daargelaten dat niet kan worden vastgesteld dat de facturen betrekking hebben op de aanschaf van de opgeslagen zaken, [eiseres] in het licht van de betwisting daarvan door de curator niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij die facturen heeft voldaan. Hiermee is het vermoeden dat [failliet] eigenaar is van de zaken dan ook niet ontzenuwd. De omstandigheid dat [eiseres] inmiddels de door Centrum Verhuizingen aan [failliet] in verband met de opslag van de zaken gezonden factuur heeft voldaan, leidt niet tot een ander oordeel. Op zichzelf zegt de betaling van die factuur immers niets over de vraag wie eigenaar is van de opgeslagen zaken. Het voorgaande brengt met zich dat [eiseres] niet erin is geslaagd voldoende aannemelijk te maken dat de bij Centrum Verhuizingen opgeslagen zaken in eigendom aan haar toebehoren. Hierin kan dan ook geen grond voor toewijzing van haar vorderingen zijn gelegen.
4.2.4.
Volgens [eiseres] zijn haar vorderingen desondanks toewijsbaar, omdat volgens haar uit artikel 295 lid 4 sub b van de Faillissementswet volgt dat de opgeslagen zaken, nu het om inboedelzaken gaat, niet tot de failliete boedel behoren. Bovendien maakt de curator volgens [eiseres] misbruik van zijn bevoegdheid om te verkoop van de betreffende zaken over te gaan, aangezien de opbrengst daarvan, gelet op de ouderdom van die zaken, niet zal opwegen tegen de kosten van de veilingverkoop. De voorzieningenrechter komt niet toe aan een beoordeling van de juistheid van deze stellingen. Aangezien [eiseres] niet erin is geslaagd voldoende aannemelijk dat maken dat zij de eigenaar is van de bij Centrum Verhuizingen opgeslagen zaken, heeft zij immers geen afzonderlijk, niet op een eigendomsrecht gebaseerd, belang bij een verbod tot verkoop. Daar komt bij dat de vordering die ertoe strekt dat de curator aan Centrum Verhuizingen mededeelt dat de betreffende zaken aan [eiseres] mogen worden afgegeven, hoe dan ook niet toewijsbaar is nu zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij de eigenaar daarvan is. Daarom is het voor deze, alleen door [eiseres] ingestelde procedure, niet relevant of de opgeslagen zaken op grond van het bepaalde in artikel 295 lid 4 sub b van de Faillissementswet al dan niet tot de failliete boedel van [failliet] behoren. Overigens ziet dit artikel alleen op de situatie waarin de Wet schuldsanering natuurlijke personen van toepassing is. Of de curator al dan niet misbruik maakt van zijn bevoegdheid om deze zaken te verkopen is evenmin relevant.
4.2.5.
Het voorgaande brengt met zich dat de vorderingen van [eiseres] zullen worden afgewezen.
4.2.6.
Dit laat uiteraard onverlet dat het [eiseres] , zoals ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is besproken, vrijstaat om zich tot de curator te wenden teneinde de zaken waaraan zij belang hecht, zoals bijvoorbeeld de boeken en het speelgoed, onderhands dan wel via een eventuele veilingverkoop te kopen.
4.3.
Proceskosten
4.3.1.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de curator worden begroot op:
- griffierecht € 287,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.103,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van de curator tot op heden begroot op € 1.103,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J.F. Gerard en in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2017. [1]

Voetnoten

1.type: NL