In deze zaak, die zich afspeelt in het civiele recht, heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 18 januari 2017 uitspraak gedaan in twee samenhangende procedures met de zaaknummers 4949402 CV EXPL 16-3248 en 5098764 CV EXPL 16-4980. De eiser, vertegenwoordigd door J.A.M. Drinkenburg van DAS Rechtsbijstand, vorderde schadevergoeding van de gedaagden, die betrokken waren bij de verkoop van een tweedehands auto, een Citroën C4. De auto viel binnen zes maanden na levering stil, maar net buiten de overeengekomen garantietermijn. De eiser stelde dat de auto niet voldeed aan de verwachtingen die hij mocht hebben op basis van de overeenkomst, en dat er sprake was van non-conformiteit zoals bedoeld in artikel 7:17 van het Burgerlijk Wetboek.
De rechtbank oordeelde dat de eiser de overeenkomst had gesloten met de vennootschap onder firma [gedaagde zaaknummer 5098764] V.O.F. en niet met Autobedrijf [gedaagde zaaknummer 4949402]. De gedaagden voerden verweer, maar de rechtbank oordeelde dat de gedaagden niet voldoende bewijs hadden geleverd om hun standpunt te onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat de auto een eigen gebrek vertoonde dat al tijdens de garantieperiode aanwezig was, en dat de gedaagden niet in gebreke waren gesteld voor herstel. De vordering van de eiser werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de gedaagden hoofdelijk werden veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 7.748,08, plus buitengerechtelijke kosten en proceskosten.
De uitspraak benadrukt de rechten van consumenten bij de aankoop van tweedehands goederen en de verplichtingen van verkopers om te voldoen aan de verwachtingen die bij de verkoop zijn gewekt. De rechtbank compenseerde de proceskosten in de eerste zaak, terwijl de gedaagden in de tweede zaak in het ongelijk werden gesteld.