ECLI:NL:RBLIM:2017:5781

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 juni 2017
Publicatiedatum
20 juni 2017
Zaaknummer
C/03/227825 / HA ZA 16-654
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.J.H.A. Venner-Lijten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van schadevergoeding in verband met gebrekkige warmwaterinstallatie

In deze zaak vordert Aannemersbedrijf Jongen B.V. (hierna: Jongen) van Woningstichting De Voorzorg (hierna: De Voorzorg) een bedrag van € 63.415,92, vermeerderd met rente en kosten. Deze vordering is voortgevloeid uit een eerdere uitspraak van de rechtbank Maastricht, waarin Jongen werd veroordeeld tot schadevergoeding aan De Voorzorg vanwege gebrekkige advisering en tekortkomingen in de uitvoering van een warmwaterinstallatie. De rechtbank had in een eerdere procedure geoordeeld dat Jongen verantwoordelijk was voor de schade die De Voorzorg had geleden door lekkages in de warmwaterleidingen. Jongen had tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld, maar De Voorzorg had de schadestaatprocedure voortgezet zonder de uitkomst van het hoger beroep af te wachten. De rechtbank Limburg oordeelt dat Jongen slechts 55% van de schade moet vergoeden, zoals vastgesteld door het hof 's-Hertogenbosch. De rechtbank concludeert dat De Voorzorg ongerechtvaardigd zou zijn verrijkt als Jongen het volledige bedrag zou hebben betaald. De rechtbank wijst de vordering van Jongen tot terugbetaling van het teveel betaalde bedrag toe, en veroordeelt De Voorzorg in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/227825 / HA ZA 16-654
Vonnis van 21 juni 2017
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AANNEMERSBEDRIJF JONGEN B.V.,
gevestigd te Landgraaf,
eiseres,
advocaat mr. K. Roordink te Nijmegen,
tegen
de stichting
WONINGSTICHTING “DE VOORZORG”,
gevestigd te Hoensbroek, gemeente Heerlen,
gedaagde,
advocaat mr. M.C.G. Nijssen te Heerlen.
Partijen zullen hierna Jongen en De Voorzorg genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 31 oktober 2016
  • de conclusie van antwoord
  • de rolbeslissing van 21 december 2016 waarin een comparitie van partijen is gelast
  • het proces-verbaal van comparitie van 8 maart 2017.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De rechtbank Maastricht heeft op 31 oktober 2012 (zaaknummer / rolnummer: 143029 / HA ZA 09-948, productie 1 bij dagvaarding) onder andere beslist:

3.1. verklaart voor recht dat Aannemersbedrijf Jongen B.V. een warmwaterinstallatie heeft aangelegd en aan Woningstichting de Voorzorg heeft geleverd die, althans zonder uitdrukkelijke waarschuwing omtrent de maximale continubedrijfstemperatuur van 70 °C, ongeschikt is voor het bij aannemingsovereenkomst van 2 juni 2003 beoogde en overeengekomen doel,
3.2.
veroordeelt Aannemersbedrijf Jongen B.V. om aan de Woningstichting de Voorzorg te vergoeden alle directe en indirecte schade die door de Woningstichting de Voorzorg is geleden en eventueel nog zal worden geleden als gevolg van de in de jaren 2008 en 2009 opgetreden lekkages in de warmwaterleidingen van de warmwaterinstallatie van het zorgcentrum te Brunssum, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
2.2.
Tegen het bovenstaande vonnis heeft Jongen op 30 januari 2013 tijdig appel ingesteld. Partijen hebben (uiteindelijk) arrest gevraagd.
2.3.
De rechtbank Maastricht had het vonnis van 31 oktober 2012 uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De Voorzorg heeft in mei 2013 op basis van dat vonnis een schadestaatprocedure aanhangig gemaakt tegen Jongen bij de rechtbank Limburg. In die procedure (zaaknummer / rolnummer: C/03/180742 / HA ZA 13-209) heeft de rechtbank op 12 februari 2014 en 16 juli 2014 vonnis gewezen (productie 3 bij dagvaarding). In het laatste vonnis is Jongen - onder meer - veroordeeld om aan De Voorzorg € 120.155,92, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW te betalen. Tegen de vonnissen in de schadestaatprocedure - welke uitsluitend de discussie over de concrete schadeposten betreffen - is geen appel ingesteld.
2.4.
Het hof ’s-Hertogenbosch heeft in hoger beroep (zie 2.2) bij arrest van 3 februari 2015 (zaaknummer HD 200.122.391/01, productie 2 bij dagvaarding) onder meer overwogen:

3.13.3. … In het onderhavige geding heeft dus te gelden dat het intreden van de schade mede een gevolg is van gebrekkige advisering van de zijde van [naam] . Dat is een omstandigheid die in de relatie tussen De Voorzorg en Jongen voor rekening van De Voorzorg komt. Dit brengt mee dat de vergoedingsplicht van Jongen moet worden verminderd door de schade over De Voorzorg en Jongen te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen.
3.13.4.
Het hof is van oordeel dat de omstandigheden aan de zijde van Jongen in grotere mate aan het ontstaan van de schade hebben bijgedragen dan het tekort schieten van [naam] . …
Het hof ’s-Hertogenbosch heeft vervolgens - onder meer - geoordeeld:

…in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt Jongen om aan De Voorzorg 55% te vergoeden van de schade die De Voorzorg heeft geleden doordat Jongen bij gelegenheid van het overleg over de van de zijde van Jongen voorgestelde bestekwijziging, bestaande uit het in kunststof buizen uitvoeren van de ringleiding in plaats van in koperen buizen, niet heeft gewaarschuwd voor de daaraan verbonden nadelige gevolgen zoals omschreven in rov. 3.8.3 tot en met 3.8.5 van dit arrest, en doordat Jongen in de periode vanaf oplevering tekort geschoten is in de nakoming van de op haar rustende verplichting om De Voorzorg ervoor te waarschuwen dat de boiler als gevolg van de gewijzigde uitvoering van de ringleiding niet op een hogere temperatuur dan 70 °C mocht worden ingesteld; …
2.5.
Jongen heeft op grond van het bovenstaande arrest De Voorzorg gesommeerd tot terugbetaling van € 63.415,92, te vermeerderen met rente. De Voorzorg heeft aan de sommaties van Jongen niet voldaan.

3.Het geschil

3.1.
Jongen vordert gelet op het bovenstaande samengevat - veroordeling van De Voorzorg tot betaling van € 63.415,92, vermeerderd met rente en kosten.
Jongen heeft op de comparitie van partijen aangevoerd dat de onder 2 van het petitum van de dagvaarding gevorderde proceskostenveroordeling wordt gevorderd volgens het liquidatietarief.
3.2.
De Voorzorg voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In het tussenvonnis in de schadestaatprocedure van 12 februari 2014 is door deze rechtbank betreffende de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 31 oktober 2012 (zaaknummer / rolnummer 143029 HA ZA 09-948) onder “
Vooraf”, rechtsoverweging 3.2. geoordeeld:

Bij de beoordeling moet voorop gesteld worden dat partijen en de rechtbank in het onderhavige geding gebonden zijn aan hetgeen is beslist in het hoofdgeding. Het feit dat, zoals door partijen is meegedeeld, hoger beroep is ingesteld tegen het eindvonnis in het hoofdgeding, maakt dat niet anders. Ter comparitie is gebleken dat het geen gezamenlijke wens van partijen is om de behandeling van de onderhavige zaak aan te houden in afwachting van de uitkomst van het hoger beroep.
De rechtbank heeft voorts onder “
Causaal verband (vestigingsfase)” rechtsoverweging 3.3. overwogen:

Uit het onder 3.2. overwogene volgt allereerst dat het, door de rechtbank in het hoofdgeding aangenomen, causaal verband tussen de door de rechtbank vastgestelde toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst van aanneming van werk en de in 2008 en (kennelijk ook) in 2009 opgetreden lekkages in de waterleiding, in deze procedure als uitgangspunt heeft te gelden. Aan het op dat punt gevoerde verweer van Jongen wordt om die reden voorbij gegaan.
In het (eind)vonnis in de schadestaatprocedure van 16 juli 2014 is de omvang van de schade (nader) vastgesteld.
4.2.
Jongen heeft - kort gezegd - aangevoerd dat zij zich kon vinden in de vastgestelde omvang van de schade, zodat zij geen termen aanwezig achtte om van de vonnissen in de schadeprocedure in hoger beroep te gaan. Wat betreft de grondslag van die schade was zij reeds in appel gegaan tegen het vonnis in het hoofdgeding van 31 oktober 2012.
4.3.
De rechtbank acht de bovenstaande proceshouding van Jongen jegens De Voorzorg, gelet op de onderbouwing ervan, niet onzorgvuldig jegens De Voorzorg. Hiertoe wordt overwogen dat Jongen al op 30 januari 2013, voordat de schadestaatprocedure door De Voorzorg in mei 2013 aanhangig werd gemaakt, van het vonnis in eerste aanleg in het hoofdgeding in appel was gegaan en dat zij - voor zover thans van belang - door middel van grief 11 ii al had aangevoerd dat de rechtbank op de voet van artikel 6:101 BW een deel van de schade voor rekening van De Voorzorg had moeten laten.
4.4.
De rechtbank overweegt dat door het arrest van het hof van 3 februari 2015, waarin onder meer is overwogen dat de bovenstaande grief 11 ii terecht is voorgedragen, het fundament aan de vonnissen in de schadestaatprocedure deels is komen te ontvallen, ook al hebben die vonnissen kracht van gewijsde. Jongen is door het hof op 3 februari 2015 veroordeeld om 55% (en niet 100%) van de schade van De Voorzorg te vergoeden. De Voorzorg heeft, door de schadestaatprocedure niet aan te houden en de beslissing in hoger beroep in het hoofdgeding niet af te wachten, maar over te gaan tot de volledige executie van het vonnis in de schadestaatprocedure van 16 juli 2014, het risico genomen dat indien grief 11 ii gegrond zou zijn, Jongen (deels) onverschuldigd aan De Voorzorg zou hebben betaald. De Voorzorg zou door die betaling ongerechtvaardigd zijn verrijkt. Doordat de uitspraak in het hoofdgeding in eerste aanleg deels is vernietigd, is niet langer sprake van een toereikende grond voor een 100% vergoeding van de schade door Jongen aan De Voorzorg. Jongen dient gelet hierop als schadeveroorzakende partij uitsluitend die schade te vergoeden waartoe zij definitief is veroordeeld, om te voorkomen dat de schadevergoeding resulteert in een ongerechtvaardigde verrijking van De Voorzorg als schadevorderende partij. De vordering van Jongen tot terugbetaling van het teveel door haar aan De Voorzorg betaalde ligt derhalve voor toewijzing gereed.
4.5.
Gelet op de omstandigheid dat De Voorzorg de berekening van Jongen bij dagvaarding, productie 4, onvoldoende heeft bestreden, en de rechtbank die berekening van de schade met in achtneming van arrest van het hof van 3 februari 2015 juist acht, zal de gevorderde betaling van € 63.415,92 aan hoofdsom worden toegewezen. Aan de beoordeling van de overige stellingen van partijen komt de rechtbank niet meer toe
4.6.
De Voorzorg zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Jongen worden begroot op:
- dagvaarding € 82,54
- griffierecht € 1.929,00
- salaris advocaat €
1.788,00(2,0 punten × tarief € 894,00)
totaal € 3.799,54.
4.7.
De gevorderde veroordeling in de nakosten zal worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt De Voorzorg om aan Jongen te betalen een bedrag van € 63.415,92, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 26 augustus 2014 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt De Voorzorg in de proceskosten, aan de zijde van Jongen tot op heden begroot op € 3.799,54,
5.3.
veroordeelt De Voorzorg in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat De Voorzorg niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.H.A. Venner-Lijten en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: CM