ECLI:NL:RBLIM:2017:6010

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 juni 2017
Publicatiedatum
26 juni 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 3194u
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van evenementenvergunning en ontheffing APV in het kader van bestemmingsplan en handhaving

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 27 juni 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een eigenaar van een bosperceel, en de burgemeester van de gemeente Peel en Maas, die een evenementenvergunning had verleend voor het evenement 'Run-bike-run'. De eiser verzet zich tegen deze vergunning, omdat hij van mening is dat er een omgevingsvergunning nodig is en dat het evenement in strijd is met het bestemmingsplan. De burgemeester en het college van burgemeester en wethouders hebben de evenementenvergunning en de ontheffing van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) verleend, maar de eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de evenementenvergunning en de ontheffing niet zijn gepubliceerd, waardoor de termijn voor bezwaar verschoonbaar is. De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard en de besluiten van 12 mei en 12 september 2016 vernietigd, omdat de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar wegens termijnoverschrijding onterecht was. De rechtbank heeft geoordeeld dat de eiser geen procesbelang meer heeft bij de evenementen die al hebben plaatsgevonden, maar dat er nog wel belang is bij de besluiten van 2016, omdat de organisator van het evenement heeft afgezien van het organiseren in 2017. De rechtbank heeft de verweerder opgedragen het griffierecht te vergoeden en de proceskosten van de eiser te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 16/3194

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juni 2017 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats eiser], eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Peel en Maas, het college,

de burgemeester van de gemeente Peel en Maas, de burgemeester,

verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 12 september 2016 hebben het college en de burgemeester, ieder voor zover het betreft hun eigen bevoegdheden, het bezwaar van eiser:
tegen de verleende evenementenvergunning niet-ontvankelijk verklaard;
tegen de weigering om de vergunning in te trekken ongegrond verklaard;
tegen het gebruik van eisers gronden door anderen ongegrond verklaard;
tegen de weigering vanwege een overtreding van het bestemmingsplan handhavend op te treden gegrond verklaard en de rechtsgevolgen in stand gelaten;
tegen de ontheffing van het verbod om binnen een voor het publiek toegankelijk natuurgebied met een fiets te rijden niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het besluit van 12 september 2016 beroep ingesteld.
Verweerders hebben een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2017. Eiser is verschenen. Verweerders hebben zich laten vertegenwoordigen door mr. R.F.E. Kees.

Overwegingen

1. Op 6 maart 2015 heeft de burgemeester aan de organisator van Run-bike-run een evenementenvergunning verleend voor het houden van een Run-bike-run op 8 maart 2015 in de Heldense bossen, start en finish Aan de Koeberg. Het college heeft op 6 maart 2015 daarvoor ontheffing verleend van het verbod op grond van de Algemene plaatselijke Verordening Peel en Maas (Apv) om binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met (…) een fiets (…).
Bij brief van 16 maart 2015 hebben de burgemeester en het college meegedeeld dat de evenementenvergunning en de ontheffing ook gelden voor het evenement in 2016 en 2017, waarvoor wijzigingen in datum en tijd, voorwaarden, uitvoering of anders, uiterlijk vier weken van de voren schriftelijk moet worden gemeld. Ter zitting van de rechtbank op 31 mei 2017 heeft de vertegenwoordiger van het college en de burgemeester meegedeeld dat de brief van 16 maart 2015 een uitbreiding is van de besluiten van 6 maart 2015 en geacht moet worden daarvan onderdeel uit te maken.
Het evenement voor het jaar 2016 is gemeld op 12 februari 2016 en ongewijzigd aangekondigd voor 13 maart 2016. Bij brief van 3 maart 2016 is die melding geaccepteerd.
Door (weers)omstandigheden is op de dag van het evenement het parcours gewijzigd en deels verlegd naar eigendom van eiser (bosperceel kadastraal bekend gemeente Helden, [nummer]).
2. Op 21 maart 2016 heeft eiser een brief gezonden aan het college, met als kopje/kenmerk: “Vergunning/Ontheffing “APV” t.b.v. evenement “Run-bike-run” (gedagtekend 6 maart 2015)”. Hierin heeft eiser verzocht de vergunning/ontheffing niet te doen voortduren en voortaan handhavend op te treden als mountainbikers zich in de bestemming Natuur begeven, de bospaden inbegrepen.
3. Bij het besluit van 12 mei 2016 heeft het college het verzoek van eiser afgewezen. Daarbij heeft het college zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van strijd met het bestemmingsplan Buitengebied Peel en Maas en dat voor zover er sprake zou zijn van misbruik van het perceel van eiser door de organisator of het al dan niet verlenen van toestemming door eiser van zijn eigendom, dit privaatrechtelijke aangelegenheden zijn die geen toetsingsgrond vormen voor de evenementenvergunning. Onder dit besluit is als rechtsmiddelenclausule vermeld dat een bezwaarschrift kan worden ingediend. Eiser heeft dat ook gedaan en wel bij brief van 24 mei 2016.
4. Het college en de burgemeester hebben, ieder voor zover het betreft hun eigen beslissingsbevoegdheden, bij het besluit van 12 september 2016 beslist op dit bezwaarschrift. Daarbij zijn de bezwaren van eiser aldus opgevat dat deze zich ook richten tegen het verlenen van de vergunning/ontheffing zelf. Verweerders hebben vervolgens het bezwaar tegen de verleende evenementenvergunning en de verleende ontheffing niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Voorts heeft de burgemeester de bezwaren van eiser tegen de weigering om de evenementenvergunning in te trekken ongegrond verklaard, omdat het verleggen van het parcours in 2016 een incident is geweest. Verder is het bezwaar van eiser tegen het gebruik van zijn gronden door anderen ongegrond verklaard, omdat dit een privaatrechtelijke aangelegenheid is tussen eiser en de organisator van het evenement. Tot slot heeft het college het bezwaar van eiser tegen de weigering vanwege een overtreding van het bestemmingsplan handhavend op te treden gegrond verklaard en de rechtsgevolgen in stand gelaten. Daarbij heeft het college zich alsnog op het standpunt gesteld dat een evenement als Run-bike-run geen vorm van extensief dagrecreatief medegebruik is en dus in strijd is met het bestemmingsplan. Het college heeft voorts verklaard te verwachten dat de organisator, als zij ervoor kiezen het evenement in 2017 in hetzelfde gebied te organiseren, een aanvraag voor de ontbrekende toestemming zal indienen. Voor zover dit niet gebeurt en verweerder een melding voor de Run-bike-run 2017 ontvangt, belet verweerder op dat moment de doorgang van dit evenement met een last onder dwangsom of bestuursdwang.
5. Bij verweerschrift hebben verweerders verklaard dat de organisator van het evenement ervan heeft afgezien om het evenement voor (het voorjaar van) 2017 te organiseren.
6. Naar aanleiding van de zitting is komen vast staan dat de evenementenvergunning en de ontheffing in het kader van de Apv van 6 maart 2015, aangevuld op 16 maart 2015, niet zijn gepubliceerd. Eiser heeft aanvankelijk ook geen kennis gehad van het gehouden evenement in 2015. In 2016 heeft hij, door het verleggen van het parcours over zijn eigendom ten tijde van het evenement op 13 maart 2016, wel kennis genomen van het feit dat het evenement Run-bike-run in 2015 was vergund.
7. Dit brengt de rechtbank bij de vraag hoe de brief van eiser van 21 maart 2016 moet worden opgevat. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
8. De brief van eiser ziet volgens het kopje op de vergunning en de ontheffing die in het kader van Apv op 6 maart 2015 zijn verleend voor het evenement “Run-bike-run” en die volgens de brief van 16 maart 2015 ook voor de jaren 2016 en 2017 gelden. Blijkens de inhoud van de brief is eiser van mening dat het evenement niet had mogen plaatsvinden, omdat er onvoldoende rekening is gehouden met de belangen van omwonenden / eigenaren van omliggende percelen en omdat mountainbiken ter plaatse in strijd is met het bestemmingsplan. Verweerder heeft de brief tweeledig opgevat, zo blijkt uit het besluit van het college van 12 mei 2016, in die zin dat hij wordt beschouwd als een verzoek tot stopzetten van de vergunning/ontheffing en een verzoek om handhavend op te treden tegen mountainbikers.
De rechtbank is van oordeel dat het college hiermee de brief van eiser niet juist heeft geduid. De rechtbank overweegt hiertoe dat uit de brief blijkt dat eiser het niet eens is met de verleende vergunning/ontheffing. Door dit op te vatten als een verzoek tot stopzetting van de vergunning/ontheffing, is voorbij gegaan aan de principiële bezwaren die eiser tegen de verlening zelf heeft gemaakt. De rechtbank is daarom van oordeel dat de brief van 21 maart 2016 primair gezien moet worden als een bezwaarschrift tegen het verlenen van de vergunning/ontheffing. De rechtbank betrekt bij dit oordeel dat verweerders in hun besluit van 12 september 2016 ook zelf tot de conclusie komen dat de bezwaren van eiser zich eigenlijk - of in ieder geval ook – richten op de vergunning/ontheffing “an sich”. Dit brengt met zich dat eisers brief van 21 maart 2016 ten aanzien van dit onderdeel geduid moet worden als een bezwaarschrift tegen het verlenen van de vergunning/ontheffing van 6 maart 2015, inclusief de hierbij behorende aanvulling. Verweerders hebben dit ten onrechte niet onderkend en het besluit van 12 mei 2016 in dit opzicht ten onrechte niet als een beslissing op bezwaar aangemerkt.
Daarnaast bevat de brief van 21 maart 2016 een verzoek tot handhaving. Ten aanzien van dit onderdeel heeft het college het besluit van 12 mei 2016 terecht als het primaire besluit aangemerkt.
In het kader van de finale geschillenbeslechting en vanuit het oogpunt van proces-efficiëntie zal de rechtbank ter correctie van deze procedurele misslag bij de beoordeling van eisers beroep het besluit van 12 mei 2016 – voor zover dat ten onrechte als primair besluit is gepresenteerd - en het besluit van 12 september 2016 als één inhoudelijk besluit lezen. De rechtbank leest in het besluit van 12 september 2016 dan een aanvulling en correctie van het besluit van 12 mei 2016, nu eerst bij het besluit van 12 september 2016 is beslist op het bezwaar tegen de besluiten van 6 en 16 maart 2015 en alsnog door het college onderscheidenlijk de burgemeester is beslist over hun eigen bevoegdheden. Voor zover hierna sprake is van het bestreden besluit is dat dan ook het samenstel van de besluiten van 12 mei en van 12 september 2016.
9. De rechtbank constateert bij deze beoordeling allereerst dat door verweerders is medegedeeld dat de vergunning/ontheffing in 2015 niet is gepubliceerd. Dan geldt de zogenaamde twee weken jurisprudentie. Indien een belanghebbende niet tijdig bezwaar heeft gemaakt of beroep heeft ingediend, omdat hij niet op de hoogte was of kon zijn van het bestreden besluit, wordt een termijnoverschrijding verschoonbaar geacht, indien hij zo spoedig mogelijk als redelijkerwijs verwacht kan worden alsnog bezwaar heeft gemaakt, nadat hij van het besluit kennis heeft kunnen nemen. In het algemeen wordt een termijn van maximaal twee weken beschouwd als een redelijke termijn.
Nu eiser op 21 maart 2016, binnen twee weken nadat hij kennis heeft gekregen van de besluiten van 6 en 16 maart 2015, hiertegen heeft geageerd, is sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding. Dat betekent dat niet-ontvankelijkverklaring wegens termijnoverschrijding achterwege blijft.
10. Op grond van het vorenstaande hebben verweerders ten onrechte eisers bezwaar tegen de besluiten van 6 en 16 maart 2015 niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. In zoverre is het beroep van eiser gegrond en dient het (samengestelde) bestreden besluit te worden vernietigd. Dat betekent dat verweerders in beginsel opnieuw op het bezwaar van eiser tegen de besluiten van 6 en 16 maart 2015 dienen te beslissen met inachtneming van de Apv die in werking is getreden op 14 januari 2016.
11. In het kader van finale geschillenbeslechting overweegt de rechtbank nog als volgt.
12. Ten aanzien van de evenementen die al hebben plaatsgevonden in 2015 en 2016 acht de rechtbank geen procesbelang meer aanwezig voor eiser bij het op vernietiging van de besluiten van 6 en 16 maart 2015 gerichte bezwaar en beroep. Die evenementen hebben immers plaatsgevonden en eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat, en in welke omvang, er in zoverre sprake is van door hem geleden schade die direct aan die evenementen dient te worden toegerekend. Voor zover eiser heeft betoogd dat de natuur schade heeft geleden van het mountainbiken, is dat te algemeen en te weinig concreet om een procesbelang aan te nemen. Voor zover eiser heeft gewezen op misbruik van zijn eigendom en het niet in kennisstellen door de evenementenorganisatie, zijn dat weliswaar indirecte gevolgen maar geen rechtstreekse gevolgen van de aangevochten besluiten van 6 en 16 maart 2015, zodat ook daarin geen procesbelang is gelegen. Voor zover het gaat om de evenementen van 2015 en 2016 dient het bezwaar van eiser dan ook voor niet-ontvankelijk te worden gehouden wegens verval van procesbelang.
13. In het verweerschrift hebben verweerders verklaard dat de organisator van het evenement ervan heeft afgezien om het evenement voor (het voorjaar van) 2017 te organiseren. Nu daarmee niet vaststaat dat het evenement in het resterende deel van 2017 niet alsnog zal worden georganiseerd, heeft eiser in zoverre nog een belang bij een beslissing op het bezwaar tegen de besluiten van 6 en 16 maart 2016.
14. Hetgeen eiser heeft aangevoerd kan naar het oordeel van de rechtbank echter ook hier niet tot gegrondverklaring van het bezwaar tegen de besluiten van 6 en 16 maart 2015 leiden. Ook al verdient de procedure niet de schoonheidsprijs, eisers betoog over de onregelmatigheden bij de verlening van de evenementenvergunning en de ontheffing op grond van de Apv leidt niet tot de door eiser gewenste vernietiging van die besluiten. Ook eisers betoog over de ambivalentie van het advies van de bezwaarschriftencommissie, dat door verweerders is overgenomen, heeft niet tot gevolg dat het bezwaar van eiser gegrond verklaard moet worden. De rechtbank overweegt hierbij nog dat voldaan is aan alle vereisten die de Apv stelt voor de verleende vergunning en ontheffing. Voorts is van belang dat de route die aanvankelijk was voorzien niet over het terrein van eiser zou lopen. Ook vanuit de optiek van een zorgvuldige voorbereiding was er voor verweerder derhalve geen verplichting om voorafgaand aan de verlening met eiser in overleg te treden.
15. Met betrekking tot het verzoek om handhaving merkt de rechtbank tot slot nog het volgende op. Eiser heeft ter zitting gesteld dat hij hiermee beoogt dat het college voor nu en in de toekomst handhavend optreedt tegen iedere vorm van mountainbiken in gebieden met de bestemming “natuur”. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijk verstrekkend en onbepaald verzoek niet “ingelezen” kan en hoeft te worden in de brief van 21 maart 2016. Te meer nu in het kopje van deze brief specifiek als onderwerp wordt genoemd het “Run-bike-run” evenement. De rechtbank gaat daarom uit van een verzoek tot handhaving ten aanzien van mountainbikers die zich in het kader van het “Run-bike-run” evenement in natuurgebieden bevinden waar dit volgens de bestemming niet is toegestaan.
Eiser heeft ter zitting in dit kader nog gesteld dat hij eigenlijk een verklaring voor recht wenst dat het evenement Run-bike-run strijdig is met de op de betreffende gronden rustende bestemming natuur. De rechtbank is van oordeel dat eiser ook bij dit verzoek geen procesbelang heeft, nu dat oordeel al door verweerders zelf is uitgesproken in het besluit van 12 september 2016. In dat kader hebben verweerders voorts aangegeven dat, indien de organisator voor het evenement in 2017 geen toestemming aanvraagt om in strijd met het bestemmingsplan het evenement te organiseren, de doorgang van het evenement met een last onder dwangsom of bestuursdwang zal worden belet. Dat betekent dat eisers verzoek om handhavend op te treden in het kader van het “Run-bike-run” evenement al gehonoreerd is zodat eiser ook vanuit die optiek geen belang meer heeft bij zijn beroep.
16. Gelet op het vorenstaande is het beroep tegen het besluit op bezwaar van 12 september 2015 voor zover daarbij het verzoek om handhavend optreden aan de orde is, niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van procesbelang.
Gelet op het vorenstaande is het beroep van eiser voor het overige gegrond. De rechtbank vernietigt dan ook de besluiten van 12 mei en 12 september 2016. De rechtbank ziet vervolgens aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten.
17. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
Tot slot veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten die eiser in de vorm van reiskosten heeft gemaakt voor het bijwonen van de zitting, voor een bedrag van (2 x € 5,59 =) € 11,18 (kosten openbaar vervoer, tweede klasse).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het besluit van 12 september 2017 voor zover daarbij het verzoek om handhavend optreden aan de orde is, niet-ontvankelijk
  • verklaart het beroep voor het overige gegrond;
  • vernietigt de besluiten van 12 mei en 12 september 2016;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 11,18.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.E. Kessels, rechter, in aanwezigheid van J.N. Buddeke, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 27 juni 2017

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.