ECLI:NL:RBLIM:2017:6259

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 juni 2017
Publicatiedatum
30 juni 2017
Zaaknummer
5958904/AZ/17-92
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging ontslag op staande voet en ontbindingsverzoek in arbeidsrelatie met verstoorde arbeidsverhouding

In deze zaak heeft de kantonrechter op 30 juni 2017 uitspraak gedaan over een verzoek van een werkneemster tot vernietiging van een ontslag op staande voet door haar werkgever. De werkneemster, die sinds 17 januari 2017 in dienst was, werd op 3 april 2017 ontslagen. De werkgever voerde aan dat er dringende redenen waren voor het ontslag, maar de kantonrechter oordeelde dat de ontslaggrond onvoldoende duidelijk was geformuleerd en dat de mededeling van de dringende redenen niet onverwijld was gedaan, aangezien deze eerder aan een ingetrokken ontslag ten grondslag waren gelegd. Hierdoor werd het ontslag op staande voet vernietigd.

Daarnaast deed de werkgever een zelfstandig verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, primair op grond van verwijtbaar handelen van de werkneemster en subsidiair wegens een verstoorde arbeidsverhouding. De kantonrechter oordeelde dat de verstoorde arbeidsverhouding niet in overwegende mate aan één van de partijen te wijten was en dat er geen sprake was van ernstig verwijtbaar handelen van de werkneemster. De kantonrechter ontbond de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 augustus 2017, maar wees het verzoek om een billijke vergoeding af, omdat er geen sprake was van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 5958904 \ AZ VERZ 17-92
Beschikking van de kantonrechter van 30 juni 2017
in de zaak van:
[werkneemster],
wonend [adres werkneemster] ,
[woonplaats werkneemster] ,
werkneemster
gemachtigde mr. A. Knol,
verzoekende partij in het verzoek,
verwerende partij in het (voorwaardelijk) zelfstandig verzoek,
tegen:
[werkgever] , H.O.D.N. ADMINSTRATIEKANTOOR [werkgever],
wonend [adres werkgever] ,
[woonplaats werkgever] ,
werkgever
gemachtigde mr. A.J.T.M. Oudenhoven,
verwerende partij in het verzoek,
verzoekende partij in het (voorwaardelijk) zelfstandig verzoek.
Partijen zullen hierna [werkneemster] en [werkgever] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 8 mei 2017 ter griffie ontvangen verzoekschrift,
tevens houdend een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening;
- het op 19 mei 2017 ter griffie ontvangen verweerschrift,
tevens houdend een zelfstandig verzoek dat strekt tot (voorwaardelijke) ontbinding;
- de mondelinge behandeling d.d. 30 mei 2017.
1.2.
Daarna is beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
[werkneemster] is op 17 januari 2017 bij [werkgever] in dienst getreden en vervulde laatstelijk de functie van administratief medewerkster tegen een loon van € 1.218,00 bruto per maand, exclusief vakantiebijslag en overige emolumenten.
2.2.
Het dienstverband is op 3 april 2017 geëindigd met een ontslag op staande voet.
2.3.
In het verleden is sprake geweest van een affectieve relatie tussen partijen en heeft reeds een arbeidsovereenkomst tussen partijen bestaan. Deze arbeidsovereenkomst is, parallel aan de affectieve relatie tussen partijen, meermaals beëindigd. De beëindiging is tot op heden echter altijd ingetrokken wanneer de affectieve relatie weer werd voortgezet.
2.4.
In het verleden verrichte [werkneemster] administratieve werkzaamheden. In de periode tussen de voorgenoemde arbeidsovereenkomsten, heeft [werkgever] een stagiaire aangenomen die deze administratieve werkzaamheden heeft overgenomen. [werkneemster] verrichtte laatstelijk, naast enige administratieve werkzaamheden, dan ook nog andere werkzaamheden, zoals klussen en tuinieren, hetgeen gebeurde in overeenstemming met en in opdracht van [werkgever] .

3.Het geschil

3.1.
[werkneemster] verzoekt bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
  • het op 3 april 2017 verleende ontslag te vernietigen,
  • [werkgever] te veroordelen tot betaling van het verschuldigde loon ad € 1.218,00 bruto per maand, vermeerderd met alle emolumenten, waaronder vakantietoeslag, vanaf
3 april 2017, tot de dag dat de dienstbetrekking rechtsgeldig geëindigd zal zijn, binnen twee dagen na het wijzen van de beschikking,
  • [werkgever] te veroordelen tot betaling van de wettelijke verhoging van 50% wegens vertraging over het aan [werkneemster] toekomende loon ex artikel 7:625 BW, binnen twee dagen na het wijzen van de beschikking,
  • [werkgever] te veroordelen tot toelating van [werkneemster] tot de werkvloer teneinde de gebruikelijke (administratieve) werkzaamheden te verrichten op straffe van een dwangsom van € 500,00, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen dwangsom per dag, voor elke dag of een gedeelte daarvan dat [werkgever] in gebreke blijft aan de beschikking te voldoen, binnen twee dagen na het wijzen van de beschikking,
  • [werkgever] te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over de onder het tweede en derde genoemde posten vanaf het opeisbaar worden van die bedragen tot de dag der algehele voldoening, binnen twee dagen na het wijzen van de beschikking,
Subsidiair:
  • [werkgever] te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding conform artikel 7:681 BW ter hoogte van € 6.000,00 bruto, binnen twee dagen na het wijzen van de beschikking,
  • [werkgever] te veroordelen tot betaling van een bedrag, gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren, dan wel van rechtswege zou zijn geëindigd ad € 2.630,88 bruto, binnen twee dagen na het wijzen van de beschikking,
  • [werkgever] te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over de onder het eerste en tweede genoemde bedragen vanaf het opeisbaar worden van die bedragen tot de dag der algehele voldoening, binnen twee dagen na het wijzen van de beschikking,
Bij wege van provisionele voorziening als bedoeld in artikel 223 Rv:
  • [werkgever] te veroordelen tot betaling van het verschuldigde loon ad € 1.218,00 bruto per maand, vermeerderd met alle emolumenten, waaronder vakantietoeslag, vanaf 3 april 2017, tot de dag dat de dienstbetrekking rechtsgeldig geëindigd zal zijn,
  • [werkgever] te veroordelen tot het verstrekken van salarisspecificaties vanaf 3 april 2017, waarin de betalingen van het eerdere zijn verwerkt, op straffe van een dwangsom ter hoogte van € 100,00 per dag, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen dwangsom per dag, met een maximum van € 10.000,00 voor elke dag dat [werkgever] , na vijf dagen na het wijzen van de beschikking, niet voldoet aan de beschikking,
  • [werkgever] te veroordelen tot betaling van de wettelijke verhoging van 50% wegens vertraging over het aan [werkneemster] toekomende loon ex artikel 7:625 BW,
  • [werkgever] te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over de onder het eerste, tweede en derde genoemde posten, vanaf het opeisbaar worden van die bedragen tot de dag der algehele voldoening,
In de hoofdzaak en bij wege van provisionele voorziening:
- [werkgever] te veroordelen tot betaling van de kosten van het geding, het salaris van de gemachtigde van [werkneemster] daaronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na dagtekening van de in deze te wijzen beschikking.
3.2.
[werkgever] heeft verweer gevoerd en verzoekt bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
  • Het primaire verzoek van [werkneemster] tot wedertewerkstelling niet-ontvankelijk te verklaren althans af te wijzen,
  • Het subsidiaire verzoek van [werkneemster] tot toekenning van een billijke vergoeding, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging, een transitievergoeding, het verstrekken van netto/bruto loonspecificaties, correcte eindafrekening en betaling van incassokosten niet-ontvankelijk te verklaren althans af te wijzen,
  • Het voorwaardelijke verzoek van [werkneemster] inzake de primaire en subsidiaire vordering strekkende tot salarisdoorbetaling, etc., niet-ontvankelijk te verklaren althans af te wijzen, dan wel de vordering te matigen,
Subsidiair:
- De gevorderde dwangsommen, de wettelijke verhoging en de buitengerechtelijke incassokosten af te wijzen dan wel te matigen,
Bij wege van provisionele voorziening primair:
- Het verzoek van [werkneemster] tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk te verklaren, althans af te wijzen dan wel de vordering te matigen,
Bij wege van provisionele voorziening subsidiair:
- In het verzoek van [werkneemster] tot het treffen van een voorlopige voorziening de gevorderde dwangsommen, de wettelijke verhoging en de buitengerechtelijke incassokosten af te wijzen dan wel te matigen,
Bij wijze van zelfstandig verzoek:
  • De arbeidsovereenkomst te ontbinden primair op grond van artikel 7:669 lid 1 en lid 3, onderdeel e BW, subsidiair op grond van artikel 7:669 lid 1 en lid 3, onderdeel g BW, en meer subsidiair op grond van artikel 7:669 lid 1 en lid 3, onderdeel h BW,
  • Bij het bepalen van de einddatum geen rekening te houden met de opzegtermijn en de arbeidsovereenkomst dadelijk te ontbinden, nu de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [werkneemster] ,
  • Zonder toekenning van een transitievergoeding nu [werkneemster] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld of nagelaten,
In de hoofdzaak, bij wege van provisionele voorziening in bij wijze van zelfstandig verzoek:
- [werkneemster] te veroordelen in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na dagtekening van de in deze te wijzen beschikking.
3.3.
[werkneemster] heeft verweer gevoerd en verzoekt bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
- [werkgever] in zijn verzoek niet-ontvankelijk te verklaren dan wel het verzoek af te wijzen,
Subsidiair:
- in geval van toewijzing van het verzoek van [werkgever] , om bij het bepalen van de einddatum rekening te houden met het bepaalde in artikel 7:671b lid 1 BW, de opzegtermijn van 1 maand, en om [werkgever] te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding van € 6.000,00, althans een vergoeding die de kantonrechter billijk acht.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna – voor zover relevant – nader ingegaan.

4.De beoordeling

Het verzoek van [werkneemster] tot vernietiging van het ontslag op staande voet
4.1.
[werkneemster] heeft de onderliggende verzoeken tijdig ingediend, omdat deze zijn ontvangen binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst door [werkgever] is beëindigd (artikel 7:686a lid 4, onderdeel a, BW).
4.2.
Het geschil van partijen betreft in de eerste plaats de vraag of het door [werkgever] aan [werkneemster] gegeven ontslag op staande voet moet worden vernietigd.
4.3.
Op grond van artikel 7:677 lid 1 BW is ieder van partijen bevoegd de arbeidsovereenkomst onverwijld op grond van een dringende reden op te zeggen, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij. Ingevolge artikel 7:678 lid 1 BW worden voor [werkgever] als dringende redenen als vorenbedoeld beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van [werkneemster] , die ten gevolge hebben dat van [werkgever] redelijkerwijze niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van een zodanige dringende reden sprake is, moeten de omstandigheden van het geval in onderling verband en samenhang in aanmerking worden genomen. Tot deze omstandigheden behoren onder meer de persoonlijke omstandigheden van [werkneemster] , zoals haar leeftijd, de aard en duur van het dienstverband en de gevolgen van het ontslag op staande voet. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van de persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is.
4.4.
De dringende reden die is meegedeeld en dus moet worden beoordeeld, is blijkens de ontslagbrief van 3 april 2017
“ontvreemding van aan [werkgever] toebehorende goederen, het verwijderen van zakelijke en privé-informatie uit computers van het bedrijf en het voortdurend niet nakomen en grovelijk veronachtzamen van verplichtingen die de arbeidsovereenkomst oplegt, waaronder het niet nakomen van de arbeidsduur en voor het overige het algehele gedrag waarbij gecommuniceerd wordt zonder respect, anders dan een goed werknemer betaamt, het niet nakomen van afspraken op de werkvloer en het zich negatief uitlaten over de werkgever ten opzichte van derden”.
4.5.
[werkneemster] betwist dat sprake is van een dringende reden. Daarnaast stelt [werkneemster] dat deze redenen al ten grondslag zijn gelegd aan een eerder, ingetrokken, ontslag. Om die reden kan dan ook geen sprake meer zijn van een onverwijld ontslag op staande voet.
4.6.
Vooropgesteld wordt dat de Hoge Raad heeft geoordeeld dat de ontslaggrond zo moet worden geformuleerd dat het de werknemer onmiddellijk duidelijk is waarom hij wordt ontslagen, zodat hij zijn positie naar aanleiding van dat ontslag kan bepalen. De mededeling hoeft niet steeds met zoveel woorden te worden gedaan, maar kan ook in een of meer gedragingen besloten liggen. De werknemer moet op moment van ontvangst van de ontslagbrief weten waartegen hij zich moet verzetten. De kantonrechter is van oordeel dat de door [werkgever] aangevoerde ontslaggronden onvoldoende specifiek zijn. Zo zijn de ontslaggronden, met name de ontvreemding van goederen, het niet nakomen en grovelijk veronachtzamen van verplichtingen die de arbeidsovereenkomst oplegt, en het zich negatief uitlaten over de werkgever ten opzichte van derden, niet nader toegelicht of concreet gemaakt.
4.7.
Daarnaast geldt dat de ontslaggronden, zoals genoemd in de ontslagbrief van
3 april 2017, reeds aan een eerder ontslag ten grondslag zijn gelegd, terwijl vast is komen te staan dat dit ontslag is ingetrokken. De kantonrechter is daarom met [werkneemster] van oordeel dat van een onverwijld ontslag op staande voet om die reden geen sprake meer kan zijn.
4.8.
Verder is de kantonrechter van oordeel dat de ontslaggronden, in het licht van de gemotiveerde betwisting door [werkneemster] , door [werkgever] onvoldoende onderbouwd gesteld zijn. Zo had het op de weg van [werkgever] gelegen om nader toe te lichten welke goederen ontvreemd zijn, welke verplichtingen en/of afspraken niet nagekomen of grovelijk veronachtzaamt zijn, welke negatieve uitlatingen het betrof, of [werkgever] waarschuwingen aan [werkneemster] heeft gegeven en wanneer deze situaties hebben plaatsgevonden.
4.9.
De kantonrechter is, gelet op voorgaande, van oordeel dat geen sprake is van een rechtsgeldig ontslag op staande voet. Uit artikel 7:681 lid 1, onderdeel a, BW volgt dat de kantonrechter op verzoek van [werkneemster] de opzegging van de arbeidsovereenkomst door [werkgever] kan vernietigen, indien [werkgever] heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Hiervoor is geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is, waardoor het primaire verzoek van [werkneemster] tot vernietiging van het ontslag op staande voet zal worden toegewezen. Er is immers sprake van een opzegging in strijd met artikel 7:671 BW, zodat er grond is om toepassing te geven aan artikel 7:681 lid 1 BW.
4.10.
Nu het ontslag op staande voet wordt vernietigd, is de arbeidsovereenkomst onverkort blijven voortduren. [werkgever] is daarom gehouden tot betaling van het overeengekomen loon. Partijen zijn het er over eens dat [werkgever] het loon van [werkneemster] vanaf
3 april 2017 onbetaald heeft gelaten, zodat de hierop gerichte vordering in de hoofdzaak zal worden toegewezen op de wijze zoals hierna is bepaald. Alvorens te beslissen op het verzoek tot wedertewerkstelling, zal eerst het (voorwaardelijk) ontbindingsverzoek worden behandeld en beoordeeld.
Het zelfstandig verzoek van [werkgever] tot (voorwaardelijke) ontbinding
4.11.
[werkgever] heeft bij wijze van tegenverzoek verzocht om de arbeidsovereenkomst tussen partijen (voorwaardelijk) te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, BW, primair in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel e BW, subsidiair in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel g BW en meer subsidiair in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel h BW voor het geval (nog steeds) een arbeidsovereenkomst tussen partijen bestaat. Hoewel van het hiervoor gegeven oordeel nog hoger beroep openstaat, is in zoverre reeds nu aan de voorwaarde voldaan waaronder [werkgever] zijn verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen heeft ingesteld. Daarmee ligt thans de vraag voor of de arbeidsovereenkomst moet worden ontbonden op grond van artikel 7:671b lid 1 BW.
4.12.
Vastgesteld wordt dat er geen bijzondere opzegverboden als bedoeld in artikel 7:670 BW of met deze opzegverboden naar aard en strekking vergelijkbare opzegverboden in een ander wettelijk voorschrift gelden.
4.13.
De kantonrechter stelt bij de beoordeling voorop dat uit artikel 7:669 lid 1 BW, in verbinding met artikel 7:671b lid 1 BW, volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de [werkneemster] binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 BW is omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan. Bij regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 23 april 2015 (Stcrt. 2015/12685) zijn daarvoor nadere regels gesteld (Ontslagregeling).
4.14.
Primair heeft [werkgever] aan het ontbindingsverzoek ten grondslag gelegd dat sprake is van verwijtbaar handelen of nalaten van de [werkneemster] , zodanig dat van [werkgever] in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Subsidiair heeft [werkgever] aan het ontbindingsverzoek ten grondslag gelegd dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat van [werkgever] in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Meer subsidiair heeft [werkgever] aan het ontbindingsverzoek ten grondslag gelegd dat sprake is van andere dan die hiervoor genoemde omstandigheden die zodanig zijn dat van [werkgever] in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
4.15.
Ter onderbouwing hiervan verwijst [werkgever] naar de feiten in het verweerschrift. [werkgever] kwalificeert de gedragingen van [werkneemster] als ernstig verwijtbaar, omdat [werkneemster] ondanks herhaalde verzoeken tot verbetering en waarschuwingen heeft volhard in haar gedrag en grensoverschrijdend en kwalijk gedrag heeft laten zien. Daarnaast heeft de weigerachtige houding van [werkneemster] tot gevolg heeft gehad dat er spanningen zijn ontstaan tussen partijen, hetgeen de goede verstandhouding heeft verpest. Tot slot stelt [werkgever] dat de houding en de wijze waarop [werkneemster] zich heeft geuit respectloos is en schade aan het bedrijf van [werkgever] en zijn klanten brengt.
4.16.
Herplaatsing ligt volgens [werkgever] dan ook niet in de rede.
4.17.
De kantonrechter is van oordeel dat hetgeen tussen [werkgever] en [werkneemster] is voorgevallen niet gekwalificeerd kan worden als verwijtbaar handelen aan de zijde van [werkneemster] . De kantonrechter is van oordeel dat het conflict tussen partijen voornamelijk het gevolg is van de problemen binnen de affectieve relatie van partijen, die eveneens weerslag hebben op de arbeidsverhouding, waarbij dit niet in overwegende mate aan één van de partijen te wijten is. De arbeidsovereenkomst kan om die reden niet ontbonden worden op grond van het verwijtbaar handelen van de werknemer zoals genoemd in artikel 7:669 lid 3, onderdeel e, BW.
4.18.
De kantonrechter is evenwel van oordeel dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding zoals genoemd in artikel 7:669 lid 3, onderdeel g BW, doordat partijen niet in staat zijn om privé en werk van elkaar gescheiden te houden, hetgeen voortdurend leidt tot escalaties aan confrontaties. Beide partijen zijn hiervoor verantwoordelijk. Het is de kantonrechter verder gebleken dat er binnen de organisatie van [werkgever] geen andere passende functie voor [werkneemster] voorhanden is en dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet in overwegende mate aan één van de partijen te wijten is.
4.19.
De conclusie is dat de kantonrechter het verzoek van [werkgever] zal toewijzen en dat de arbeidsovereenkomst met toepassing van artikel 7:671b lid 8, onderdeel a, BW zal worden ontbonden met ingang van 1 augustus 2017. Dat is de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, verminderd met de duur van deze procedure, een en ander met behoud van een termijn van ten minste één maand.
4.20.
[werkneemster] heeft verzocht aan haar een billijke vergoeding toe te kennen. Voor toekenning van een billijke vergoeding op grond van artikel 7:671b lid 8 onderdeel c BW is vereist dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [werkgever] . Uit de wetsgeschiedenis volgt dat ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [werkgever] zich slechts zal voordoen in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als [werkgever] grovelijk de verplichtingen niet nakomt die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst en er als gevolg daarvan een verstoorde arbeidsverhouding ontstaat of als [werkgever] een valse grond voor ontslag aanvoert met als enig oogmerk een onwerkbare situatie te creëren (zie:
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 34). Een dergelijke situatie doet zich hier niet voor, zodat de verzochte billijke vergoeding wordt afgewezen.
Ten aanzien van het incident ex artikel 223 Rv
4.21.
Omdat in deze beschikking al een beslissing wordt gegeven op de verzoeken van [werkgever] en de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, is er geen reden meer om met toepassing van artikel 223 Rv een voorlopige voorziening te treffen.
Inzake het verzoek en het tegenverzoek
4.22.
In de uitkomst van alle verzoeken tezamen ziet de kantonrechter aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat partijen ieder hun eigen proceskosten dragen.

5.De beslissing

De kantonrechter
Inzake het verzoek van [werkneemster]
5.1.
vernietigt het op 3 april 2017 gegeven ontslag op staande voet,
5.2.
veroordeelt [werkgever] tot betaling van het verschuldigde loon ad € 1.218,00 bruto per maand, vermeerderd met alle emolumenten, waaronder vakantietoeslag, vanaf 3 april 2017, tot de dag dat de dienstbetrekking rechtsgeldig geëindigd is, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de dag der verschuldigdheid tot aan de dag der algehele voldoening en de wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW, binnen veertien dagen na betekening van deze beschikking,
Bij wege van provisionele voorziening als bedoeld in artikel 223 Rv
5.3.
wijst het verzoek af,
Inzake het zelfstandig verzoek van [werkgever]
5.4.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 augustus 2017,
Inzake alle verzoeken
5.5.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt,
5.6.
verklaart deze beschikking, met uitzondering van de ontbinding van de arbeidsovereenkomst, uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gewezen door mr. J. Schreurs-van de Langemheen en in het openbaar uitgesproken.
type: MM
coll: