ECLI:NL:RBLIM:2017:6280

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 juli 2017
Publicatiedatum
30 juni 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 3559
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op kinderopvangtoeslag en de noodzaak van een deugdelijke administratie

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 4 juli 2017 uitspraak gedaan in een geschil over het recht op kinderopvangtoeslag voor het jaar 2009. Eiseres had een voorschot op de kinderopvangtoeslag ontvangen, maar de Belastingdienst had in een primair besluit van 7 april 2015 het recht op toeslag definitief vastgesteld op nihil. Eiseres maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het bezwaar werd door de Belastingdienst kennelijk ongegrond verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank oordeelde dat eiseres niet voldoende had aangetoond wat de kosten van de kinderopvang waren. De FIOD had de administratie van het gastouderbureau in beslag genomen, en hoewel eiseres enkele betaalbewijzen had overgelegd, waren deze onvoldoende om aan te tonen dat zij de volledige kosten had betaald. De rechtbank benadrukte dat degene die aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag een deugdelijke administratie moet bijhouden, waaruit de hoogte van de verschuldigde en daadwerkelijk betaalde kosten blijkt.

Tijdens de zitting op 7 juni 2017 heeft eiseres haar standpunt toegelicht, maar de rechtbank concludeerde dat de motivering van de Belastingdienst in het bestreden besluit summier was. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand, omdat de aanvullende motivering van de Belastingdienst tijdens de beroepsprocedure voldoende was om de rechterlijke toets te doorstaan. Eiseres kreeg het betaalde griffierecht vergoed en de Belastingdienst werd veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 990,-.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 16/3559

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juli 2017 in de zaak tussen

[naam] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: [naam gemachtigde 1] ),
en

de Belastingdienst Toeslagen, verweerder

(gemachtigde: [naam gemachtigde 2] ).

Procesverloop

Bij besluit van 7 april 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder het recht van eiseres op kinderopvangtoeslag over 2009 definitief vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 3 oktober 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2017. Hier is eiseres verschenen met haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Aan eiseres is over het jaar 2009 een voorschot op de kinderopvangtoeslag toegekend van in totaal € 9.128,- in verband met de opvang van haar dochter via gastouderbureau [naam gastouderbureau] . Op 7 april 2015 heeft verweerder het primaire besluit genomen, waarbij het recht van eiseres op kinderopvangtoeslag over 2009 definitief is vastgesteld op nihil. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt. Daarbij heeft eiseres onder meer een urenregistratieformulier van het gastouderbureau overgelegd. Ook is een aantal kwitanties en bankafschriften overgelegd. Daarbij is vermeld dat het gaat om kwitanties van de contante betalingen die eiseres aan de gastouder heeft gedaan in 2009. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd en de kinderopvangtoeslag voor het jaar 2009 definitief berekend en vastgesteld op € 0,-, onder de overweging dat de door eiseres opgestuurde betaalbewijzen onvoldoende zijn om te kunnen beoordelen of zij alle kosten voor de kinderopvang in 2009 heeft voldaan.
2. Eiseres voert in beroep aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd
waarom de opgestuurde betaalbewijzen onvoldoende zijn om te kunnen beoordelen of zij alle kosten voor de kinderopvang heeft voldaan. Eiseres heeft naast de kwitanties ook bankafschriften overgelegd. Volgens eiseres is voldoende dat zij aannemelijk maakt dat de pintransacties en de uitbetaling hiervan in contanten aan de gastouder op dezelfde dag gebeurt. Voor het jaar 2009 geldt dat contante betalingen nog zijn toegestaan. Eiseres merkt op dat 1214 uren kinderopvang is genoten en niet zoals staat verwoord in het aanvullende bezwaarschrift 1186 of 1843. Tot slot betoogt eiseres dat zij ten onrechte niet gehoord is in de bezwaarprocedure en stelt zich op het standpunt dat uit het bestreden besluit blijkt dat geen volledige heroverweging heeft plaatsgevonden.
3. Het betoog van eiseres dat verweerder het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd, slaagt. Verweerder heeft slechts overwogen dat de door eiseres opgestuurde betaalbewijzen onvoldoende zijn om te kunnen beoordelen of zij alle kosten voor de kinderopvang heeft voldaan, zonder concreet te benoemen waarom de in bezwaar aangevoerde gronden en overgelegde stukken niet kunnen afdoen aan het primaire besluit.
Verweerder heeft pas in het verweerschrift, dus nadat eiseres in beroep is gegaan bij de rechtbank, een aanvullende motivering gegeven. Verweerder heeft ter zitting ook erkend dat de motivering in het bestreden besluit erg summier was en uitgebreider had moeten zijn.
4. Nu verweerder de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende motivering pas tijdens de beroepsprocedure heeft gegeven, is de rechtbank van oordeel dat het beroep reeds daarom gegrond is. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd omdat het niet op een deugdelijke motivering berust. De rechtbank zal bezien of er aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten op grond van artikel 8:72,
derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals deze luidde ten tijde van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), met uitzondering van artikel 5, van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wko heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk, indien het betreft gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wko is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1˚. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2˚. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3˚. de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
6. Onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie bijvoorbeeld de uitspraken van 9 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2519 en 21 september 2016 ECLI:NL:RVS:2016:2497) overweegt de rechtbank dat degene die voor kinderopvangtoeslag in aanmerking wil komen moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt en wat de hoogte is van deze kosten. Er bestaat geen aanspraak op kinderopvangtoeslag indien de vraagouder niet kan aantonen dat hij het volledige bedrag aan kosten ook daadwerkelijk heeft betaald.
De rechtbank is met verweerder, zoals aangegeven in het verweerschrift, van oordeel dat eiseres niet heeft aangetoond wat de kosten van kinderopvang zijn geweest, omdat zij geen jaaropgave of facturen over 2009 heeft overgelegd waaruit het totaalbedrag aan kosten blijkt. Dat de FIOD de administratie van het gastouderbureau in beslag heeft genomen en het gastouderbureau mogelijk fraude heeft gepleegd, komt voor haar risico. Bovendien moet degene die aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag een deugdelijke administratie bijhouden, waaruit de hoogte van de verschuldigde en daadwerkelijk betaalde kosten van de genoten kinderopvang blijkt.
Nu eiseres verschillende opgaves heeft gedaan van de door haar over 2009 afgenomen opvanguren, is onduidelijk hoeveel opvanguren er zijn afgenomen en wat exact de kosten voor kinderopvang zijn geweest. Dit betekent dat niet kan worden vastgesteld of eiseres het totaalbedrag aan kosten daadwerkelijk heeft betaald. Er is dan ook geen reden om aan te nemen dat eiseres aanspraak heeft op kinderopvangtoeslag over 2009, zodat verweerder zich in de aanvullende motivering van het bestreden besluit terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres over 2009 geen recht op kinderopvangtoeslag toekomt.
7. Eiseres heeft voorts gesteld dat zij ten onrechte niet is gehoord in bezwaar.
Volgens de rechtbank valt, mede in het licht van wat is aangevoerd in bezwaar en blijkens het verweerschrift, niet in te zien waarom verweerder heeft afgezien van het horen van eiseres in bezwaar. Nu eiseres echter in beroep haar standpunt naar voren heeft kunnen brengen en op de zitting het woord heeft kunnen doen en niet gebleken is dat als gevolg van het niet horen in bezwaar argumenten onderbelicht zijn gebleven, ziet de rechtbank aanleiding dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb.
8. Vorenstaande overwegingen leiden tot het oordeel dat verweerder bij het bestreden besluit op goede gronden heeft geconcludeerd dat eiseres over 2009 geen recht heeft op kinderopvangtoeslag. Nu het met de aanvullende motivering te vernietigen besluit de rechterlijke toets kan doorstaan, ziet de rechtbank aanleiding de rechtsgevolgen in stand te laten.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
Ook ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 46,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 990,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.G.H. Seerden, rechter, in aanwezigheid van
C.M.E. Geraedts, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 4 juli 2017

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.