In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 4 juli 2017 uitspraak gedaan in een geschil over het recht op kinderopvangtoeslag voor het jaar 2009. Eiseres had een voorschot op de kinderopvangtoeslag ontvangen, maar de Belastingdienst had in een primair besluit van 7 april 2015 het recht op toeslag definitief vastgesteld op nihil. Eiseres maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het bezwaar werd door de Belastingdienst kennelijk ongegrond verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank oordeelde dat eiseres niet voldoende had aangetoond wat de kosten van de kinderopvang waren. De FIOD had de administratie van het gastouderbureau in beslag genomen, en hoewel eiseres enkele betaalbewijzen had overgelegd, waren deze onvoldoende om aan te tonen dat zij de volledige kosten had betaald. De rechtbank benadrukte dat degene die aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag een deugdelijke administratie moet bijhouden, waaruit de hoogte van de verschuldigde en daadwerkelijk betaalde kosten blijkt.
Tijdens de zitting op 7 juni 2017 heeft eiseres haar standpunt toegelicht, maar de rechtbank concludeerde dat de motivering van de Belastingdienst in het bestreden besluit summier was. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand, omdat de aanvullende motivering van de Belastingdienst tijdens de beroepsprocedure voldoende was om de rechterlijke toets te doorstaan. Eiseres kreeg het betaalde griffierecht vergoed en de Belastingdienst werd veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 990,-.