4.1.De man concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de vrouw in het verzoek, althans tot afwijzing daarvan.
Bij zelfstandig verzoek heeft de man primair verzocht de beschikking van 25 juli 2016 te vernietigen – de rechtbank begrijpt: wijzigen- en te bepalen dat de verplichting van de man tot het verstrekken van levensonderhoud aan de vrouw is geëindigd op 9 februari 2016, en dat de vrouw de reeds ontvangen alimentatie moet terugbetalen aan de man.
Subsidiair verzoekt de man de alimentatieduur te limiteren inhoudende dat de man slechts gehouden is tot betaling van een onderhoudsbijdrage voor de vrouw tot 9 februari 2021.
Voorts verzoekt de man de vrouw te veroordelen in de proceskosten, inclusief salaris van de advocaat.
De man stelt primair dat de vrouw een affectieve relatie heeft met [X] vanaf 2014, zoals blijkt uit de Facebookpagina van de vrouw. Uit verklaringen van de vrouw zou ook blijken dat zij samenwoont met haar partner, dat ze samen boodschappen doen en dat er sprake is van een lotsverbondenheid, zodat daarmee vaststaat dat de vrouw samenwoont als waren zij gehuwd. Daarmee is de alimentatieplicht van de man per 9 februari 2016 komen te vervallen. Voor de man is het moeilijk te bewijzen, nu de vrouw gealarmeerd is, waardoor hij in bewijsnood komt. Uit het door de man aangevoerde kan echter afgeleid worden dat de relatie van de vrouw en de heer [X] kenmerken draagt van een huwelijk als bedoeld in artikel 1:160 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dit vormt naar de mening van de man aanleiding om op grond van de redelijkheid en billijkheid de bewijslast aldus te verdelen dat de vrouw dient te bewijzen dat er over en weer geen financiële verwevenheid bestaat tussen haar en haar partner. De man beroept zich voor het leerstuk van de voorshandse aannemelijkheid op een drietal uitspraken van het Hof.
Voor zover geoordeeld wordt dat er geen sprake is van een artikel 1:160 BW situatie, zal de relatie met de heer [X] wel behoefte verlagend werken, aangezien de heer [X] de vrouw financieel ondersteunt.
De man doet een bewijsaanbod.
Subsidiair is de man van mening dat de vrouw geen behoefte heeft aan een aanvullende bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud. De vrouw heeft in ieder geval vijf adressen waar zij huishoudelijke werkzaamheden verricht. Van de vrouw mag ook verwacht worden dat zij in haar eigen levensonderhoud voorziet nu zij 45 jaar oud is en niet de zorg voor minderjarige kinderen heeft. Nu de vrouw haar (aanvullende) behoefte niet heeft gesteld of onderbouwd, kan zij geacht worden volledig in haar eigen levensonderhoud te kunnen voorzien. Voor zover de vrouw dit nog zal doen, is de man van mening dat de alimentatieduur gelimiteerd dient te worden, nu zij een partner heeft die kosten voor de vrouw draagt, de vrouw eigen inkomsten heeft en een verdiencapaciteit heeft.
De man verzoekt terugbetaling van de reeds door hem betaalde alimentatietermijnen, omdat de vrouw samenwoont dan wel geen behoefte heeft.
De man heeft geen draagkracht om naast de kinderbijdrage een partneralimentatie aan de vrouw te voldoen.
Aangezien de vrouw de man op kosten jaagt door deze procedure te starten, terwijl zij ten onrechte partneralimentatie ontvangt, is het redelijk om de vrouw te veroordelen in de proceskosten.
De man heeft zijn verzoeken en gronden vermeerderd en verzocht te bepalen dat de vrouw, nu er door de gemeente een onderzoek is ingesteld naar het verwerven van inkomen door de vrouw naast haar bijstandsuitkering, dient toe te lichten waarnaar er onderzoek is gedaan, wie betrokken is als informant, wat de stand van het onderzoek is en welke besluiten de Sociale Dienst genomen heeft. Dit is van belang voor het beoordelen van de behoefte en behoeftigheid van de vrouw.
Uit het feit dat er een onderzoek naar de vrouw is gestart, leidt de man af dat de vrouw niet naar waarheid verklaart en de onderhavige procedure onder valse voorstelling van zaken is begonnen. De man is van mening dat de vrouw dermate grievend gedrag jegens de man vertoont dat de lotsverbondenheid inmiddels is verbroken. Dit ook mede gelet op het feit dat de vrouw al samenwoonde voor de ontbinding van het huwelijk.
Gelet op vorenstaande is de man van mening dat, voor zover er alimentatie betaald moet worden, deze gelimiteerd dient te worden tot 9 februari 2018. Aangezien de vrouw in staat is inkomen te verwerven, kan in alle redelijkheid verwacht worden dat zij uiterlijk 9 februari 2018 in haar eigen levensonderhoud kan voorzien.
Ter zitting heeft de man nog aangevoerd dat door al hetgeen gebeurd is, de lotsverbondenheid tussen partijen is verbroken.
De man betwist dat de vrouw uit de echtelijke woning is moeten vertrekken. Zij had via een voorlopige voorzieningenprocedure kunnen verzoeken om het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning. In plaats daarvan is de vrouw ingetrokken bij haar partner. Het is voor de man niet geloofwaardig dat de relatie tussen de vrouw en de heer [X] , na acht maanden te hebben samengewoond als waren zij gehuwd, opeens is veranderd doordat de vrouw op zichzelf is gaan wonen.
De vrouw heeft tijdens het huwelijk altijd gewerkt en dat kan zij nu ook weer gaan doen. De vrouw heeft weinig tot niets ondernomen om in haar eigen levensonderhoud te gaan voorzien en nagelaten om aan te tonen dat zij daar psychisch niet toe in staat zou zijn.