ECLI:NL:RBLIM:2017:7142

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 juli 2017
Publicatiedatum
21 juli 2017
Zaaknummer
6147440 CV EXPL 17-5632
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • E.P. van Unen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing executie van uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis inzake woonwagenstandplaatsen

In deze zaak, die zich afspeelt in Maastricht, hebben eisers, bewoners van woonwagenstandplaatsen, een kort geding aangespannen tegen de gemeente Voerendaal. De eisers vorderen een verbod voor de gemeente om een eerder door de kantonrechter uitgesproken vonnis ten uitvoer te leggen, waarin hen is bevolen hun woonwagenstandplaatsen te ontruimen. Dit vonnis, dat op 21 juni 2017 is uitgesproken, is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De eisers stellen dat de gemeente hen het vertrouwen heeft gewekt dat de ontruiming niet zou plaatsvinden en dat de gemeente misbruik maakt van haar bevoegdheid door het vonnis te executeren.

De voorzieningenrechter heeft op 17 juli 2017 de mondelinge behandeling gehouden en heeft de vordering van eisers afgewezen. De rechter oordeelt dat er geen nieuwe feiten zijn gepresenteerd die zouden kunnen leiden tot de conclusie dat de gemeente misbruik maakt van haar bevoegdheid. De rechter benadrukt dat de belangen van de eisers in dit kort geding niet zwaarder wegen dan de belangen van de gemeente, die het recht heeft om het vonnis uit te voeren. De rechter wijst erop dat de eisers in de bodemprocedure al de kans hebben gehad om hun belangen te verdedigen en dat het niet aan de voorzieningenrechter is om deze belangen opnieuw tegen elkaar af te wegen.

De eisers worden als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de zijde van de gemeente, die zijn begroot op € 816,00. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de gemeente het vonnis kan uitvoeren, ook al is er mogelijk hoger beroep ingesteld door de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht
Zaaknummer: C/03/606147440 CV EXPL 17-5632
Vonnis in kort geding van 17 juli 2017
in de zaak van:

1.[eiser sub 1] ,

wonende aan de [adres 1] , [woonplaats] ,
2.
[eiser sub 2]
wonende aan de [adres 2] , [woonplaats]
eisers,
gemachtigde mrs. R. Jacobs en Th. Boumans (toevoeging),
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE GEMEENTE VOERENDAAL,
zetelend te Voerendaal,
gedaagde,
gemachtigde mr. M. van Sintmaartensdijk.
Gedaagde zal hierna de gemeente worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het exploot van dagvaarding van 13 juli 2017 met producties 1 t/m 6
  • de brief van de gemeente van 13 juli 2017 met producties 1 t/m 7
  • de mondelinge behandeling van 17 juli 2017 met de daar door de gemeente overgelegde conclusie van antwoord en de door eisers overgelegde foto’s.
1.2.
Ter zitting heeft de voorzieningenrechter met instemming van partijen mondeling vonnis gewezen, waarin de beslissing en de dragende overwegingen daarvan zijn voorgedragen. Deze worden hierna vastgelegd.

2.De feiten

2.1.
Bij vonnis van de kantonrechter van de Rechtbank Limburg van 21 juni 2017 met zaaknummer 5351950 CV EXPL 16-8167 (verder: het bodemvonnis) heeft de kantonrechter de huurovereenkomsten met betrekking tot het gehuurde, de woonwagenstandplaatsen aan de [adres 1] en [adres 2] te [woonplaats] , ontbonden. Ter zake van de standplaats [adres 3] heeft de kantonrechter geoordeeld dat eisers die plaats onrechtmatig in gebruik hebben. Eisers zijn veroordeeld het gehuurde binnen twee weken na betekening van dat vonnis met hun personen en zaken te ontruimen en te verlaten en verlaten en ontruimd te houden.
Eisers (destijds gedaagden) zijn tevens hoofdelijk veroordeeld om binnen twee weken na betekening van dat vonnis de woonwagenstandplaats aan de [adres 3] te [woonplaats] te ontruimen. Het bodemvonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.2.
Het bodemvonnis is bij deurwaardersexploot van 27 juni 2017 aan elk van eisers betekend. Bij deurwaardersexploot van 11 juli 2017 is de ontruiming van de genoemde standplaatsen aangekondigd voor 21 juli 2017.
2.3.
Eisers zijn voornemens hoger beroep tegen het bodemvonnis in te stellen.

3.De vordering en het geschil

3.1.
Eisers vorderen de gemeente te verbieden het bodemvonnis ten uitvoer te leggen, in elk geval zo lang niet arrest in de bodemprocedure is gewezen. Ze leggen hieraan - kort gezegd - ten grondslag dat de gemeente bij hen het vertrouwen heeft gewekt dat het niet zo ver zou komen en thans misbruik van haar bevoegdheid maakt door het bodemvonnis te executeren. De gemeente heeft daarbij geen belang en hun belangen worden zeer ernstig geschaad, aldus eisers.
3.2.
De gemeente voert verweer.

4.De beoordeling

4.1.
Eisers hebben spoedeisend belang bij de gevorderde voorziening.
4.2.
De vordering van eisers is te beschouwen als een executiegeschil en valt onder de reikwijdte van artikel 438 Rv. Ten aanzien daarvan geldt als uitgangspunt dat de partij, aan wie de vordering bij - zoals hier het geval is - uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis is toegewezen, bevoegd is tot tenuitvoerlegging van die veroordeling. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee, dat inhoudelijke bezwaren tegen het veroordelende vonnis in een executiegeschil niet gehonoreerd kunnen worden (het mag geen verkapt hoger beroep zijn). Slechts indien sprake is van misbruik van genoemde bevoegdheid, kan tenuitvoerlegging van het vonnis worden verboden. In lijn hiermee is in reeds jaren bestendige rechtspraak (te beginnen met HR 22 april 1983, NJ 1984, 145 “Ritzen/Hoekstra”) aanvaard dat van dat laatste sprake kan zijn als het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust - dat is in deze zaak niet gesteld - of indien ná het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk een noodtoestand doen ontstaan voor de geëxecuteerde, zodat onverwijlde tenuitvoerlegging onaanvaardbaar is.
4.3.
De vordering wordt afgewezen, reeds omdat aan het hiervoor genoemde criterium voor schorsing of een verbod van executie van het vonnis niet is voldaan. Eisers hebben namelijk geen enkele omstandigheid aangevoerd die zich ná het bodemvonnis heeft voorgedaan en die tot het oordeel zou kunnen leiden dat de gemeente thans misbruik van haar bevoegdheid maakt door het vonnis te executeren. Alle omstandigheden die eisers hebben aangevoerd en die volgens hen aan de ontbinding door de bodemrechter in de weg stonden en thans aan de ontruiming in de weg zouden moeten staan, zijn in de bodemprocedure reeds gewogen en te licht bevonden.
4.3.1.
Dit geldt voor de omstandigheid dat eisers de huurachterstand na de dagvaarding in de bodemprocedure hebben voldaan, terwijl de gemeente het vertrouwen zou hebben gewekt dat in dat geval de vordering zou worden ingetrokken. Dat vertrouwen heeft de gemeente slechts gewekt voor het geval dat de huurachterstand zou worden voldaan binnen 14 dagen na dagvaarding, dus uiterlijk op 14 juni 2017, terwijl de betaling heeft plaatsgevonden op
16 juni 2017.
4.3.2.
Ook de omstandigheid dat de gemeente jarenlang het niet betalen van de huurpenningen heeft gedoogd, brengt niet mee dat zij het vertrouwen heeft gewekt dat zij ter zake nimmer ontbinding en ontruiming zou vorderen. Het verzuim in de betaling van de huurprijs treedt in door het verstrijken van de datum waarop betaald had moeten worden. Door 50 maanden te laten verstrijken alvorens aanspraak op betaling te maken, heeft de gemeente haar recht daarop niet verwerkt. De gemeente was niet verplicht eisers te wijzen op de gevolgen van hun verzuim, eisers behoorden te begrijpen wat deze zouden kunnen zijn. Het ontbinding rechtvaardigende karakter van een tekortkoming kan daaraan niet achteraf worden ontnomen door de verbintenis alsnog na te komen. Dat van een ontbinding van een huurovereenkomst de veroordeling tot ontruiming het noodzakelijk gevolg is, en dat dit gevolg voor eisers buitengewoon ingrijpend is, maakt niet dat de gemeente buiten haar bevoegdheid treedt door het bodemvonnis ten uitvoer te leggen.
4.3.3.
Anders dan eisers menen, is het niet aan de voorzieningenrechter om de belangen van eisers om te blijven en die van de gemeente om hen te verwijderen, volledig tegen elkaar af te wegen. Een dergelijke afweging behoort in de bodemprocedure te worden gemaakt en is toen ook gemaakt. Tegen de volgens hen onjuiste beslissing van de kantonrechter staat voor eisers hoger beroep open. In dit kort geding staan de belangen van eisers (hoe zwaarwegend ook, en dat zijn ze in dit geval zeker) slechts dan aan tenuitvoerlegging in de weg als zij na het bodemvonnis zijn gebleken. Zoals overwogen onder punt 4.3 doet deze situatie zich niet voor.
4.4.
Op grond van voorgaande overwegingen zal de vordering worden afgewezen.
4.5.
Eisers zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van de gemeente tot de datum van dit vonnis begroot op
€ 816,00 aan salaris advocaat.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de gevorderde voorziening af,
5.2.
veroordeelt eisers tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van de gemeente tot de datum van dit vonnis begroot op € 816,00,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.P. van Unen en is in het openbaar uitgesproken.
type: CM