3.3.1Het feitenrelaas
De politie heeft op 22 augustus 2013 een observatieteam (OT) en een aanhoudingseenheid (AE) ingezet ter aanhouding van de verdachte in verband met het feit dat de verdachte zich schuldig zou hebben gemaakt aan een aantal vermogensdelicten (ramkraken). De verdachte moest bovendien nog een gevangenisstraf van een jaar uitzitten.
Bij de politie was ambtshalve bekend dat de verdachte vluchtgevaarlijk was. Om die reden werd besloten om de aanhouding van de verdachte te laten uitvoeren door de AE.
Het OT heeft de verdachte op 22 augustus 2013 gedurende de dag geobserveerd. De verdachte reed die dag in een Volkswagen Golf. Later bleek die Golf te zijn gestolen. Omwille van de leesbaarheid zal de rechtbank echter in het navolgende steeds spreken over de auto van de verdachte, wanneer die Volkswagen Golf bedoeld wordt.
Tijdens deze observatie raakte het OT de verdachte een paar keer kwijt vanwege de hoge snelheden (van boven de 200 km/uur) waarmee de verdachte reed. Toen de verdachte in Meerssen was, stapte een man (naar later bleek [betrokkene 2] ) als bijrijder bij de verdachte in de auto. Samen reden zij vervolgens naar coffeeshop [naam coffeeshop] , gevestigd aan de Heerlerbaan te Heerlen.
De verdachte parkeerde de auto (een Volkswagen Golf) op de parkeerplaats bij de coffeeshop, met de voorzijde van de auto richting de gevel van de coffeeshop. Op de parkeerplaats, die geheel is omsloten door woningen en bedrijfspanden, stonden op dat moment nog zes andere auto’s geparkeerd. In de parkeervakken links naast de Volkswagen van de verdachte, stonden drie auto’s geparkeerd. Aan de andere zijde van de parkeerplaats stonden drie auto’s geparkeerd, te weten: een Ford Ka, een Ford Fiesta en een Opel Zafira. Tussen de Ford Ka en de Opel Zafira bevond zich een leeg parkeervak.
Nadat de verdachte de auto had geparkeerd, is hij uitgestapt en de coffeeshop binnen gegaan. Enkele minuten later, omstreeks 20.55 uur, kwam de verdachte weer naar buiten en stapte in de auto. Op dat moment had de AE al besloten om de verdachte aan te houden. De AE maakte gebruik van twee onopvallende dienstauto’s: een Seat Altea en een Volkswagen Golf (de “pakauto”).
In de Volkswagen Golf (de “pakauto”) zaten vier verbalisanten: [agent 3] (bestuurder), [agent 4] (bijrijder), [agent 6] (links achterin) en [agent 5] (rechts achterin). In de Seat Altea zaten twee verbalisanten: [agent 2] (bestuurder) en [agent 1] (bijrijder), de laatste als commandant van de AE.
De gebeurtenissen die zich vervolgens hebben afgespeeld zijn vastgelegd door verschillende bewakingscamera’s, welke zijn bevestigd op de gevel van coffeeshop [naam coffeeshop] . De beelden zijn door de politie geanalyseerd en beschreven in een proces-verbaal van bevindingen. In
dit proces-verbaal is gerelateerd dat op de camerabeelden het volgende is te zien – zakelijk weergegeven –:
Omstreeks 20.55 uur loopt de verdachte vanuit coffeeshop [naam coffeeshop] naar de Volkswagen
Golf. Hij opent het bestuurdersportier en stapt in de auto.
Om 20.56 uur komt een Volvo Stationcar de parkeerplaats opgereden. De bestuurder van de Volvo rijdt achter de Volkswagen Golf van de verdachte langs en parkeert de auto achter het gebouw van de coffeeshop. Enkele seconden later komen achtereenvolgens de auto’s van de AE het parkeerterrein opgereden. De zogenoemde “pakauto” (Volkswagen Golf) rijdt als eerste de parkeerplaats op en stopt direct achter de auto van de verdachte. De Seat Altea komt direct daarna de parkeerplaats opgereden en stopt achter de “pakauto”, op zodanige wijze dat de uitgang van het parkeerterrein is geblokkeerd.
Op de beelden is vervolgens te zien dat de verbalisanten [agent 4] en [agent 5] uit de “pakauto” stappen en met versnelde pas richting de auto van de verdachte lopen. Direct daarna stappen ook de verbalisanten [agent 6] en [agent 3] uit de auto. Verbalisant [agent 6] rent naar het bestuurdersportier van het voertuig van de verdachte en verbalisant [agent 3] , die als laatste is uitgestapt, loopt naar de linkerzijde van de auto van de verdachte. Op dat moment is de auto van de verdachte al in beweging.
De verdachte rijdt eerst een klein stukje achteruit. Vervolgens rijdt hij vooruit en maakt een scherpe bocht naar rechts. De verdachte kan de draai niet volledig maken, omdat de Ford Ka in de weg staat. De verdachte remt, rijdt een stukje achteruit en keert zijn auto zodanig dat hij met de neus van zijn auto in de richting van de uitgang van de parkeerplaats staat. Hij geeft vervolgens gas en rijdt vooruit, in de richting van de uitgang van het parkeerterrein. Op het moment dat de verdachte vooruit rijdt, staat verbalisant [agent 2] , die in de tussentijd is uitgestapt, recht voor de auto van de verdachte, op een afstand van ongeveer twee tot drie meter. Op de beelden is te zien dat [agent 2] opzij moet springen om te voorkomen dat
hij wordt aangereden door de auto van de verdachte. Tussen het moment dat [agent 2] opzij springt en het moment dat de verdachte hem passeert, zit slechts een fractie van een seconde. Door verbalisant [agent 5] wordt nadat de verdachte de manoeuvre richting de uitgang van de parkeerplaats heeft ingezet met het dienstvuurwapen een schot in de richting van de door de verdachte bestuurde auto afgevuurd.
De verdachte rijdt met onverminderde snelheid verder in de richting van de uitgang van
de parkeerplaats en komt in botsing met de aldaar geparkeerde Seat Altea en Ford Fiesta.
Nadat het voertuig van de verdachte tot stilstand is gekomen, wordt de verdachte door de leden van de AE uit zijn auto getrokken en aangehouden.
Tijdens de hiervoor beschreven rijmanoeuvres van verdachte (scherpe bocht naar rechts,
het naar achteren rijden en het naar voren rijden) lopen de verbalisanten [agent 3] , [agent 5] , [agent 6] en [agent 4] aan weerszijden met de auto mee. [agent 6] loopt aan de linkerzijde van de auto en de andere drie verbalisanten aan de rechterzijde van de auto. De verbalisanten
staan (constant) op een afstand van ongeveer een halve tot twee meter van de auto verwijderd.
De camerabeelden van het incident zijn eveneens bekeken en geanalyseerd door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). Het NFI heeft een animatie van de beelden gemaakt, waarin met gekleurde kolommen is aangegeven waar de verschillende politieagenten tijdens het incident hebben gestaan/gelopen.
Hetgeen door de politie is gerelateerd in het proces-verbaal van bevindingen betreffende de camerabeelden, wordt ondersteund door de animatie van het NFI.
Op 23 augustus 2013 hebben twee verbalisanten, tevens werkzaam als ongevallenanalist
bij de afdeling Forensische Opsporing van de politie, een technisch onderzoek ingesteld
op de parkeerplaats bij coffeeshop [naam coffeeshop] . Op het wegdek van de parkeerplaats werd
een acceleratiespoor aangetroffen dat afkomstig was van de door verdachte bestuurde Volkswagen Golf. Op grond van dit acceleratiespoor kon worden vastgesteld dat de verdachte op het einde van het acceleratiespoor, had gereden met een snelheid van
ongeveer 21 tot 26 km/uur.
De verbalisanten van de VOA verklaren, dat het laatste deel van het sporentraject – de knik naar rechts – niet in de berekening van de snelheid werd meegenomen. Verbalisanten relateren dat gesteld kan worden, dat de gereden snelheid – ter hoogte van deze knik naar rechts – in geringe mate hoger zal zijn geweest.
Verbalisant [agent 2] heeft op 23 augustus 2013 ten overstaan van de Rijksrecherche verklaard dat hij op 22 augustus 2013 betrokken was bij de aanhouding van de verdachte
op de parkeerplaats bij coffeeshop [naam coffeeshop] in Heerlen. Tijdens de aanhoudingsprocedure sloeg de bestuurder van de Volkswagen Golf (de verdachte) op de vlucht. Hij keerde zijn auto, gaf vervolgens vol gas en reed in de richting van de uitgang van het parkeerterrein.
[agent 2] zag dat de verdachte op hem af reed en sprong opzij.
Verbalisant [agent 2] heeft op 27 augustus 2013 aangifte gedaan tegen de verdachte ter zake van onder meer poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en bedreiging.
[agent 2] heeft, in aanvulling op zijn verklaring tegenover de Rijksrecherche, verklaard dat hij zich ernstig bedreigd had gevoeld door het rijgedrag van de verdachte. [agent 2] was bang dat hij zou worden aangereden door de verdachte; hij vreesde voor zijn leven.
Zoals hiervoor reeds aangegeven is de verdachte tijdens zijn manoeuvre met zijn auto in botsing gekomen met een Ford Fiesta toebehorende aan [benadeelde] en een Seat Altea toebehorende aan de politie. Door deze botsing zijn beide voertuigen beschadigd. [benadeelde] en de politie hebben hiervan aangifte gedaan.
3.3.2De overwegingen van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1A tenlastegelegde feit
De rechtbank stelt voorop dat het dossier geen aanknopingspunten biedt voor de stelling dat de verdachte erop uit is geweest om de verbalisanten zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De verdachte heeft verklaard dat hij in paniek is geraakt en dat hij wilde wegvluchten. Het primaire doel was de vlucht. Dat betekent dat geen sprake was van ‘boos’ opzet.
Hoewel de intentie van de verdachte niet gericht was op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de verbalisanten, kunnen bepaalde handelingen toch dusdanig gevaarzettend zijn dat reeds in de aard van die handelingen het opzet op een bepaald gevolg schuilt. Het gevolg wordt dan zogezegd op de koop toe genomen. Dat heet met een juridische term voorwaardelijk opzet: het willens en wetens aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat door een bepaald handelen een bepaald gevolg intreedt. Het inrijden op personen kan onder omstandigheden zeker een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel meebrengen.
De rechtbank ziet zich aldus voor de vraag gesteld of de verdachte met zijn rijgedrag voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de verbalisanten [agent 2] , [agent 3] , [agent 6] , [agent 4] , [agent 1] en [agent 5] . Om die vraag te beantwoorden, moet de rechtbank enerzijds vaststellen of er een aanmerkelijke kans was dat de verbalisanten zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen door de concrete handelingen van de verdachte en anderzijds vaststellen of de verdachte deze kans op de koop toe heeft genomen.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet het gaan om een feitelijk aanmerkelijke kans dat het kwalijke gevolg zal intreden, in dit geval zwaar lichamelijk letsel bij de zes verbalisanten. Daarbij mag de aard van het risico en het gevaarzettende karakter van de gedraging geen indicator vormen. Dat laatste is een zeer belangrijke kanttekening.
Het voorgaande impliceert dat de rechtbank - achteraf - vast moet stellen of er daadwerkelijk een feitelijke kans was dat de verbalisanten geraakt konden worden op de posities waar zij zich bevonden én of er een aanmerkelijke kans bestond dat zij daardoor zwaar gewond zouden raken. Zoals hiervoor reeds vermeld is dit een heel objectieve en feitelijke benadering, die mogelijk geen recht doet aan het gevoel dat ter plaatse bij de betrokken verbalisanten heeft bestaan. Van de rechtbank wordt echter verwacht dat zij op basis van objectieve feiten oordeelt en niet op basis van gevoelens, ongeacht hoe invoelbaar deze gevoelens ook mogen zijn.
Dat gezegd hebbende, zal de rechtbank nu over gaan tot beoordeling van de feitelijke situatie.
De rechtbank stelt op grond van de camerabeelden vast dat de verdachte tijdens zijn poging om te vluchten niet daadwerkelijk met de door hem bestuurde Volkswagen Golf is ingereden op de verbalisanten [agent 1] , [agent 4] , [agent 5] , [agent 3] en [agent 6] .
De verbalisanten [agent 3] , [agent 5] , [agent 4] en [agent 6] bevonden zich tijdens het incident aan weerszijden van de auto van de verdachte. Zij hebben hun posities weliswaar moeten aanpassen aan het rijgedrag van de verdachte, maar de feitelijke kans dat zij zouden worden geraakt door de auto van verdachte is - gezien hun posities ten opzichte van de auto van de verdachte - niet aanmerkelijk te noemen. Dat geldt ook voor verbalisant [agent 1] .
De rechtbank zal de verdachte, gelet op het vorenstaande, vrijspreken van de onder feit 1A tenlastegelegde poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de verbalisanten [agent 1] , [agent 6] , [agent 5] , [agent 3] en [agent 4] .
Ten aanzien van verbalisant [agent 2] komt de rechtbank tot een ander oordeel.
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte, nadat
hij zijn auto had gekeerd, vol gas heeft gegeven en vervolgens richting de uitgang van de parkeerplaats is gereden. Verbalisant [agent 2] stond op dat moment voor de auto van
de verdachte en moest opzij springen om een aanrijding te voorkomen.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte zich, door te handelen als hiervoor omschreven, willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat verbalisant [agent 2] zwaar lichamelijk letsel had kunnen oplopen. Voor de verdachte moet het voorzienbaar zijn geweest dat hij verbalisant [agent 2] , indien deze niet tijdig opzij zou zijn gesprongen, frontaal zou hebben aangereden met zijn auto. De kans dat verbalisant [agent 2] als gevolg van die frontale aanrijding zwaar lichamelijk letsel zou oplopen is naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te noemen. Uit de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van de verdachte leidt de rechtbank af dat de verdachte die aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard. De verdachte wilde koste wat kost vluchten en heeft daarbij de kans op de koop toegenomen dat hij [agent 2] zou aanrijden met zijn auto. Het onder 1A ten laste gelegde feit, te weten de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan verbalisant [agent 2] , kan dan ook wettig en overtuigend worden bewezen.
Ten aanzien van het onder 1B tenlastegelegde feit
De verfeitelijking van de onder 1B ten laste gelegde bedreiging houdt in dat de verdachte met zijn auto opzettelijk dreigend is ingereden op de verbalisanten [agent 2] , [agent 1] , [agent 3] , [agent 4] , [agent 6] en [agent 5] en/of dat de verdachte op een zodanige wijze heeft gereden dat de verbalisanten steeds in beweging moesten blijven om een aanrijding met de auto van verdachte te voorkomen.
De rechtbank kan zich goed voorstellen dat de verbalisanten de gebeurtenissen, zoals die zich hebben voorgedaan in de vroege avond van 22 augustus 2013 op de parkeerplaats bij coffeeshop [naam coffeeshop] , als bedreigend hebben ervaren. De rechtbank moet echter beoordelen
of de bedreiging, zoals die door het openbaar ministerie aan de verdachte ten laste is gelegd, kan worden bewezen. Dat betekent dat de rechtbank moet bewijzen dat de verbalisanten zich bedreigd voelden
doordatde verdachte op hen inreed dan wel dat zij opzij moesten springen om niet geraakt te worden door de auto van de verdacht.
Zoals de rechtbank hiervoor reeds heeft overwogen, blijkt uit de camerabeelden niet dat de verdachte met zijn auto op de verbalisanten [agent 1] , [agent 3] , [agent 4] , [agent 6] en [agent 5] is ingereden dan wel dat de verdachte op een zodanige wijze heeft gereden dat die verbalisanten steeds in beweging moesten blijven teneinde niet door de door verdachte bestuurde auto te worden aangereden.
Nu deze wezenlijke onderdelen van de tenlastelegging niet kunnen worden bewezen, kan geen grondslag worden gevonden voor een bewezenverklaring van de bedreiging van de verbalisanten [agent 1] , [agent 3] , [agent 4] , [agent 6] en [agent 5] . Verdachte zal daarom
(partieel) worden vrijgesproken van de bedreiging van deze verbalisanten.
De rechtbank acht de onder feit 1B tenlastegelegde bedreiging ten aanzien van verbalisant [agent 2] wel bewezen.
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte met de auto opzettelijk dreigend op verbalisant [agent 2] is ingereden. [agent 2] moest, zoals gezegd, opzij springen om een aanrijding te voorkomen.
Door het handelen van de verdachte kon bij [agent 2] de redelijke vrees ontstaan dat hij door hem zou worden aangereden. Gelet op de snelheid waarmee de verdachte heeft gereden (tussen 21 en 26 km/uur) is het niet aannemelijk dat een aanrijding de dood van verbalisant [agent 2] tot gevolg zou hebben gehad. Wel acht de rechtbank de kans aanmerkelijk dat een dergelijke aanrijding zwaar lichamelijk letsel tot gevolg zou hebben gehad. De rechtbank acht de onder feit 1B ten laste gelegde bedreiging van verbalisant [agent 2] dan ook bewezen.
Ten aanzien van de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten
De rechtbank acht op grond van bovenstaande bewijsmiddelen bewezen dat de verdachte op 22 augustus 2013 te Heerlen, opzettelijk en wederrechtelijk een Seat Altea, toebehorende aan de regiopolitie Limburg-Zuid, en een Ford Fiesta, toebehorende aan [benadeelde] , heeft beschadigd.