ECLI:NL:RBLIM:2017:8023

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
16 augustus 2017
Publicatiedatum
16 augustus 2017
Zaaknummer
C/03/238317/HA RK 17-168
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in civiele procedure, niet-ontvankelijkheid wegens eerdere verzoeken

In deze zaak heeft verzoeker op 30 december 2016 een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. R.H.J. Otto, de rechter die belast was met de behandeling van zijn civiele zaak tegen Mercedes Benz Customer Assistance Center Maastricht NV. Dit verzoek werd op 8 maart 2017 afgewezen door de wrakingskamer van de rechtbank Limburg. Verzoeker heeft vervolgens op 14 juli 2017 een nieuw wrakingsverzoek ingediend, waarbij hij nieuwe getuigenverklaringen aanvoerde. De wrakingskamer heeft op 16 augustus 2017 geoordeeld dat er geen sprake was van nieuwe feiten of omstandigheden die na het eerdere verzoek aan verzoeker bekend waren geworden. De gronden die verzoeker aanvoerde waren reeds eerder behandeld en konden daarom niet opnieuw worden ingediend. De wrakingskamer verklaarde verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek en bepaalde dat toekomstige wrakingsverzoeken tegen dezelfde rechter in deze zaak niet in behandeling zullen worden genomen. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en is uitgesproken op 16 augustus 2017.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Wrakingskamer
Zittingslocatie Maastricht
Datum beslissing: 16 augustus 2017
Zaaknummer: C/03/238317/HA RK 17-168
Beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingsverzoeken
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
indiener van een verzoek dat strekt tot wraking van:
mr. R.H.J. Otto, rechter in de rechtbank Limburg (hierna ook te noemen: de rechter).

1.Het procesverloop

Naar aanleiding van een daartoe strekkend verzoek heeft de griffie van de rechtbank
verzoeker op 12 december 2016 telefonisch bericht dat de rechter de behandeld rechter is bij
de behandeling ter zitting op 10 januari 2017 van de zaak tussen verzoeker als eisende partij
en Mercedes Benz Customer Assistence Center Maastricht NV. als gedaagde partij
(zaaknummer 5133421 CV EXPL 16-52990). Daarop heeft verzoeker op 12 december 2016
schriftelijk zijn bezwaren tegen deze rechter kenbaar gemaakt.
De rechter heeft op 21 december 2016 in een schriftelijke reactie aan verzoeker bericht dat hij zich niet verschoont in de zaak.
Op 30 december 2016 heeft verzoeker een verzoek tot wraking ingediend tegen de rechter
belast met de behandeling van de zaak. Dit heeft geresulteerd in de beslissing van de wrakingskamer van 8 maart 2017, waarin het wrakingsverzoek is afgewezen.
Bij brief van 13 maart 2017 heeft verzoeker een verzoek tot herziening van de beslissing van de wrakingskamer gedaan. Toen dat niet mogelijk bleek heeft verzoeker op 20 maart 2017 een nieuw wrakingsverzoek ingediend bij de president van de rechtbank Limburg, wegens een onjuist en onvolledig proces-verbaal van de zitting van 11 april 2013.
Door de voorzitter van de wrakingskamer is aan verzoeker bij brief van 27 maart 2017 medegedeeld dat de aangevoerde grond ziet op feiten welke zich in april 2013 hebben voorgedaan en die tevens in het wrakingsverzoek van 30 december 2016 waren vermeld, zodat geen sprake is van feiten of omstandigheden die pas na het eerdere wrakingsverzoek bekend zijn geworden.
Vervolgens heeft verzoeker op 14 juli 2017 opnieuw een wrakingsverzoek ingediend met daarbij gevoegd getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] .
De rechter heeft op 19 juli 2017 de wrakingskamer bericht dat hij niet in de wraking berust en heeft een schriftelijke reactie ingediend.
De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft vervolgens plaatsgevonden op
8 augustus 2017, waarbij verzoeker wel en de rechter niet is verschenen. Verzoeker heeft ter
zitting een pleitnota overgelegd.
De wrakingskamer heeft de datum van de uitspraak bepaald op heden.

2.De gronden van het wrakingsverzoek

2.1
Als grond voor het wrakingsverzoek heeft verzoeker aangevoerd dat zich na de behandeling van het vorige wrakingsverzoek nieuwe feiten en omstandigheden hebben voorgedaan, welke aan verzoeker pas na het eerdere wrakingsverzoek bekend zijn geworden. Deze nieuwe feiten zijn ook niet in het wrakingsverzoek van 30 december 2016 vermeld. Het betreft de schriftelijke getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] van medio maart 2017 betreffende hetgeen zich op de zitting van 11 april 2013 heeft voorgedaan.
2.2
Ter zitting van 8 augustus 2017 heeft verzoeker aan zijn verzoek drie nieuwe gronden aan zijn verzoek toegevoegd, te weten:
blijkens de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] heeft de rechter een onjuist en onvolledig proces-verbaal van de zitting van 11 april 2013 opgemaakt;
de rechter geeft in zijn reactie van 19 juli 2017 aan dat de zaak reeds een jaar stil ligt, terwijl dat eerst sedert 10 januari 2017 het geval is;
de rechter blijft in zijn reactie van 19 juli 2017 tegen beter weten in en in strijd met de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] bij zijn eerdere standpunt over de zitting van 11 april 2013.

3.Het standpunt van de rechter

De rechter stelt zich in zijn schriftelijke reactie op het standpunt dat er geen sprake is van nieuwe gronden ten opzichte van het eerdere wrakingsverzoek. De feiten en omstandigheden die verzoeker aanvoert zijn ook al in het wrakingsverzoek van 30 december 2016 besloten geweest en derhalve niet nieuw.

4.De beoordeling van het verzoek

4.1
Ingevolge artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan een rechter die een zaak behandelt, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Verzoeker heeft op 30 december 2016 in dezelfde zaak een verzoek om wraking ingediend van dezelfde rechter. Dit verzoek is bij beslissing van 8 maart 2017 met kenmerk C/03/230282/HA RK 16-274 door de wrakingskamer van de rechtbank te Limburg ongegrond verklaard.
4.2
Ingevolge artikel 37, vierde lid Rv wordt een volgend verzoek tot wraking van dezelfde rechter niet in behandeling genomen, tenzij feiten of omstandigheden worden voorgedragen die pas na het eerdere verzoek aan de verzoeker bekend zijn geworden.
De wrakingskamer stelt vast dat in het huidige wrakingsverzoek geen sprake is van feiten of omstandigheden die pas na het eerdere wrakingsverzoek aan verzoeker bekend zijn geworden. De argumenten van verzoeker in zijn wrakingsverzoek van 14 juli 2017 zien op de bejegening van verzoeker door de rechter tijdens de zitting van 11 april 2013. In het wrakingsverzoek van 30 december 2016 werden deze bejegening en de gang van zaken tijdens de betreffende zitting door verzoeker reeds aangevoerd. De rechter is in zijn reactie van 11 januari 2017 op dit punt al ingegaan. De kwestie van de bejegening is bij de behandeling van het vorige wrakingsverzoek bij de wrakingskamer aan de orde geweest en heeft blijkens de beslissing van 8 maart 2017 niet geleid tot gegrondverklaring van het wrakingsverzoek.
Verzoeker legt bij zijn huidige wrakingsverzoek een tweetal - ongedateerde, bijna letterlijk gelijkluidende - verklaringen over, blijkbaar met de bedoeling om alsnog zijn stellingen over de bejegening op de zitting van 11 april 2013 te onderbouwen. De wrakingskamer is van oordeel dat daarmee geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden ten opzichte van het eerdere wrakingsverzoek.
4.3
Uit het voorgaande volgt dat dit tweede verzoek om wraking van de rechter niet inhoudelijk in behandeling kan worden genomen.
Dit geldt naar oordeel van de wrakingskamer eveneens voor de door verzoeker ter zitting aangevoerde aanvullende gronden onder 1 en 3. Het verzoek op de eerste grond is tardief, terwijl het bij deze gronden weer gaat om de bejegening ter zitting van 11 april 2013 en geen nieuwe feiten en omstandigheden betreffen ten opzichte van de eerdere beslissing van 8 maart 2017.
4.5
Met betrekking tot de onder 2 genoemde aanvullende grond stelt de wrakingskamer vast dat hoewel de procedure feitelijk nog geen jaar is vertraagd, deze wel reeds geruime tijd stil ligt. Voor zover de opmerking van de rechter feitelijk als onjuist zou kunnen worden aangemerkt, is de wrakingskamer van oordeel dat dit niet van zodanige aard is dat dit tot toewijzing van het wrakingsverzoek zou dienen te leiden.
4.6
De wrakingskamer ziet in het feit dat verzoeker in een korte periode verschillende wrakingsverzoeken heeft ingediend tegen dezelfde rechter in dezelfde procedure, waarbij hij steeds min of meer dezelfde gronden aanvoert, aanleiding de misbruikbepaling van artikel 39, vierde lid, Rv van toepassing te verklaren. Dit betekent dat een volgend verzoek tot wraking in deze zaak niet in behandeling zal worden genomen.
4.7
Op grond van het vorenstaande zal de wrakingskamer beslissen als hierna bepaald.

5.De beslissing

De wrakingskamer van de rechtbank:
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek van 14 juli 2017 en aanvullend verzoek van 8 augustus 2017 voor wat betreft de gronden 1 en 3 tot wraking van de rechter;
- wijst af het aanvullend verzoek van 8 augustus 2017 voor wat betreft grond 2 tot wraking van de rechter;
- bepaalt dat volgende verzoeken om wraking in deze zaak (zaaknummer 5133421 CV EXPL 16-52990) tegen de rechter, niet in behandeling worden genomen.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.H. Klifman, voorzitter, mr. J.W. Rijksen en
mr. M.B.T.G. Steeghs, leden, en bijgestaan door mr. H.M.E. de Beukelaer als griffier en uitgesproken op 16 augustus 2017.
Tegen de beslissing van de wrakingskamer staat geen rechtsmiddel open.