ECLI:NL:RBLIM:2017:8295

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 augustus 2017
Publicatiedatum
25 augustus 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 301u
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot medewerking aan onderzoek naar rijvaardigheid op basis van subjectieve informatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 25 augustus 2017 uitspraak gedaan in een vorderingsprocedure waarbij eiser, een oudere bestuurder, werd verplicht om mee te werken aan een onderzoek naar zijn rijvaardigheid. De aanleiding voor deze vordering was een brief van familieleden waarin zorgen werden geuit over de rijgeschiktheid van eiser, die op dat moment ouder dan 80 jaar was. De rechtbank oordeelde dat de inhoud van de brief, hoewel afkomstig uit een subjectieve bron, voldoende basis bood voor het vermoeden dat eiser niet langer voldeed aan de eisen van geschiktheid voor het besturen van motorvoertuigen. De rechtbank benadrukte dat de veiligheid van het wegverkeer voorop staat en dat verweerder in redelijkheid de brief als basis voor zijn besluit heeft kunnen nemen, zonder voorafgaand onderzoek naar de juistheid van de informatie in de brief. Eiser had in beroep aangevoerd dat de brief onjuistheden bevatte en dat hij de Verklaring van geschiktheid naar waarheid had ingevuld. De rechtbank oordeelde echter dat de vraag of de gegevens in de brief feitelijk juist waren, niet ter zake deed. Het was voldoende dat verweerder een gerechtvaardigd vermoeden had dat eiser niet geschikt was om te rijden, gebaseerd op de informatie uit de brief. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 16/301

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 augustus 2017 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. D.M.J.M.G. Cuijpers),
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 24 september 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten dat eiser moet meewerken aan een onderzoek naar zijn rijvaardigheid of geschiktheid om motorvoertuigen te besturen.
Bij besluit van 21 december 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juli 2017. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.P.H. Timmermans als plaatsvervanger van mr. Cuijpers. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Sheikchote.

Overwegingen

1. Bij het primaire besluit heeft verweerder aan eiser een onderzoek naar de geschiktheid om motorvoertuigen te besturen opgelegd, omdat het vermoeden bestaat dat eiser niet langer voldoet aan de eisen van geschiktheid voor personen die in het bezit zijn van een rijbewijs. Aan dit besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat uit een door verweerder ontvangen brief blijkt dat bij eiser sprake is van een collaps in 2012. Hierna zijn er ernstige veranderingen in zijn verbaal en non-verbaal gedrag ontstaan. In 2015 is er een CT-scan gedaan bij eiser, na een val van zijn fiets, waaruit “niet aangeboren hersenletsel” zou blijken. Op basis van deze informatie is bij verweerder twijfel ontstaan aan eisers geestelijke geschiktheid (verwardheid, geheugenstoornissen, oriënteringsstoornissen) en lichamelijke geschiktheid (wegraking/black-out).
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat, nu eiser ook naar eigen zeggen in 2012 een collaps heeft gehad, er een voldoende gerechtvaardigd vermoeden van ongeschiktheid kon ontstaan, in welk geval verweerder gehouden is een onderzoek te vorderen.
3. Op hetgeen eiser hiertegen in beroep heeft aangevoerd zal in het onderstaande nader worden ingedaan.
4. De rechtbank overweegt allereerst dat ingevolge artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw) de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen, indien bij hen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR doen, onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld
4.1.
Ingevolge artikel 131, eerste lid, van de Wvw besluit het CBR, indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen tot -in dit geval- een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid.
4.2.
De ministeriële regeling is de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid (de Regeling). In artikel 2, eerste lid, van de Regeling is bepaald dat een vermoeden als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wvw wordt gebaseerd op feiten of omstandigheden als genoemd in de bij deze Regeling behorende bijlage.
Ingevolge artikel 3, tweede lid, aanhef en sub c van de Regeling kunnen feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 2, voor zover het de geschiktheid betreft blijken uit gegevens, door de directeur uit andere bron verkregen.
Ingevolge artikel 23, derde lid, van de Regeling besluit het CBR dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de rijvaardigheid dan wel geschiktheid:
b. in geval van feiten of omstandigheden als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage onder B, onderdelen I en II.
Volgens de bijlage zijn -voor zover hier relevant- feiten dan wel omstandigheden die een vermoeden rechtvaardigen dat betrokkene niet langer beschikt over de vereiste rijvaardigheid voor het besturen van een of meer categorieën van motorvoertuigen waarvoor een rijbewijs is afgegeven, dan wel, met uitzondering van de categorie AM, over de vereiste lichamelijke of geestelijke geschiktheid voor het besturen van motorvoertuigen waarvoor een rijbewijs is afgegeven:
B. Geschiktheid
I. Lichamelijke geschiktheid
b. wegraking/black-out
en
II. geestelijke geschiktheid
a. verwardheid, geheugenstoornissen, oriëntatiestoornissen.
5. In de onderhavige zaak staat niet ter discussie dat eiser op 8 januari 2015 een Aanvraagformulier voor het verkrijgen van een verklaring van geschiktheid heeft ingevuld en ingediend. Op dit formulier heeft eiser alle vragen met “nee” beantwoord, met uitzondering van de vraag of hij wordt of werd behandeld door een oogarts. Hier heeft hij “ja” ingevuld en vermeld dat hij een “geheel onderzoek” heeft gehad bij de oogkliniek van het ziekenhuis te Sittard en dat hij is goedgekeurd. Eisers rijbewijs is op grond hiervan verlengd.
Voorts staat niet ter discussie dat de schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, Wvw aan verweerder is gedaan.
6. Eiser heeft in beroep wel aangevoerd dat het besluit onzorgvuldig is, aangezien de vorderingsprocedure is gebaseerd op één brief, geschreven door niet onafhankelijke betrokkenen, waarmee hij in een familievete is verwikkeld.
6.1.
De rechtbank overweegt hieromtrent dat uit artikel 3, tweede lid, aanhef en sub c van de Regeling volgt dat feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 2 van de Regeling (voor zover het de geschiktheid betreft) kunnen blijken uit gegevens, door de directeur uit andere bron verkregen. Met “andere bron” wordt hier bedoeld dat het gaat om gegevens die niet afkomstig zijn van politie, justitie, een eigen verklaring van betrokkene, of van een arts. De rechtbank constateert dat de brief niet afkomstig is van een van de hierboven genoemde personen/instanties. Zodoende is sprake van informatie uit “andere bron” en is verweerder bevoegd hier gebruik van te maken. Dit brengt de rechtbank bij de vraag of verweerder deze bevoegdheid ook in redelijkheid heeft kunnen gebruiken, dan wel zijn onderzoekplicht heeft geschonden door zonder nader onderzoek uit te gaan van de informatie van de brief. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
6.2.
Uit het systeem van de Wvw en de Regeling volgt niet dat gegevens waar verweerder zich op baseert afkomstig moeten zijn uit een objectieve bron. Evenmin is vereist dat deze gegevens uit meer dan één bron afkomstig moeten. zijn. De inhoud van de brief is voorts consistent en helder en schetst een beeld dat zeer wel passend zou kunnen zijn bij een oudere bestuurder; eiser was ten tijde van de besluitvorming ouder dan 80 jaar. In de brief worden ook geen onnodig grievende bewoordingen gebruikt die duiden op een persoonlijke wraakactie. Afgezet tegen de zware verantwoordelijkheid voor de veiligheid van het wegverkeer die verweerder heeft, is de rechtbank van oordeel dat verweerder de inhoud van de brief, zonder (voorafgaand) onderzoek naar het waarheidsgehalte, in redelijkheid als basis van zijn besluit heeft kunnen nemen. Te meer, omdat dit besluit juist inhoudt dat er nader onderzoek dient te volgen.
7. Eiser heeft in beroep voorts nog aangevoerd dat hij de Verklaring van geschiktheid van 8 januari 2015 naar waarheid heeft ingevuld en dat de inhoud van de brief in strijd is met de werkelijkheid. De brief bevat onwaarheden en niet is vergezeld van medische bescheiden ter onderbouwing van de beweringen in de brief. Ter onderbouwing hiervan heeft eiser een medisch dossier overgelegd waaruit volgt dat hij in 2011 langs een kast is gegleden met wegraking, scheve mond en urine-incontinentie. De val van de fiets heeft plaatsgevonden in november/december 2014 en eiser heeft daaraan geen letsel overgehouden. Eiser heeft een aantal onderzoeken ondergaan waarvan de conclusie is dat er geen evidente aanwijzingen zijn voor weefselverlies; en “er lijkt sprake van een oud infarct links pariëto-occipitaal”.
7.1.
De rechtbank overweegt hieromtrent dat de vraag of de gegevens die in de brief zijn vermeld feitelijk wel of niet juist zijn, in de onderhavige zaak niet ter zake doende is. Van belang is slechts of verweerder een gerechtvaardigd vermoeden kon hebben voor twijfel aan de geschiktheid van eiser om motorrijtuigen te besturen en of dit vermoeden gebaseerd is op feiten en omstandigheden zoals bedoeld in de Regeling. Zoals de rechtbank hiervoor onder rechtsoverweging 6.1 heeft overwogen, is dit het geval.
8. Het beroep is ongegrond en voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.E. Kessels, rechter, in aanwezigheid van J.N. Buddeke, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 augustus 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 25 augustus 2017

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.