In deze zaak, die zich afspeelt in Maastricht, heeft de rechtbank Limburg op 30 augustus 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiseres en een gedaagde, die broer en zus zijn. De eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.H.M. Wagemans, vorderde een straatverbod tegen haar broer, de gedaagde, die werd bijgestaan door advocaat mr. J.P.C.M. van Riet. De eiseres stelde dat haar broer, die lijdt aan ernstige psychiatrische aandoeningen, haar en haar familie bedreigde en lastigviel. Ze vorderde dat de gedaagde zich niet binnen een straal van 1.000 meter van haar woning mocht bevinden, met een dwangsom voor elke overtreding van dit verbod.
De rechtbank heeft de vordering afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er onvoldoende concrete feiten en omstandigheden waren aangevoerd die een straatverbod konden rechtvaardigen. Hoewel de aangiftes van de eiseres serieus werden genomen, ontbrak het aan bewijs dat de gedaagde zich schuldig had gemaakt aan de gestelde feiten. De gedaagde ontkende de beschuldigingen en de rechtbank merkte op dat de kort gedingprocedure niet geschikt was voor het horen van getuigen of het doen van nader onderzoek.
Daarnaast werd opgemerkt dat het gevraagde verbod te ruim en onbepaald was, aangezien het een groot gebied rondom de woning van de eiseres besloeg. De eiseres werd als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die op € 894,00 werden begroot. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. M.J.H.A. Venner-Lijten.