ECLI:NL:RBLIM:2017:8904

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 september 2017
Publicatiedatum
14 september 2017
Zaaknummer
ROE 17/2567
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen omgevingsvergunning voor appartementen in voormalig kantoorpand

In deze zaak gaat het om een verzoek om voorlopige voorziening tegen een verleende omgevingsvergunning voor de realisatie van zes appartementen in een voormalig kantoorpand in Roermond. De voorzieningenrechter heeft op 13 september 2017 uitspraak gedaan. De vergunninghouder had op 9 mei 2017 een omgevingsvergunning verkregen van het college van burgemeester en wethouders van Roermond. Verzoeksters, waaronder de Vereniging van Huiseigenaren, hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit en vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter oordeelde dat de voorziene bewoning in gestapelde vorm in strijd is met het bestemmingsplan, dat enkelbestemming 'Gemengd - 1' en dubbelbestemmingen 'Waarde-archeologie historische kern' en 'Waarde-beschermd stadsgezicht' kent. De voorzieningenrechter concludeerde dat er sprake is van een functiewijziging, aangezien de kantoorfunctie vervalt en alleen wonen overblijft. Het verzoek om voorlopige voorziening werd toegewezen, het besluit werd geschorst, maar de vergunninghouder mocht het pand wind- en waterdicht maken. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verzoeksters als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt, gezien hun nabijheid tot het bouwplan. De voorzieningenrechter droeg verweerder op het griffierecht te vergoeden en veroordeelde verweerder in de proceskosten van verzoeksters.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17 / 2567
uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 september 2017 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam 1] , verzoekster 1

Vereniging van Huiseigenaren [verenigingsnaam], verzoekster 2
(gemachtigde: mr. G.J.A. van Dinter),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roermond, verweerder

(gemachtigde: P.J.J.M. van Lierop).

Als derde-partij/heeft aan het geding deelgenomen: [naam 2] , vergunninghouder

(gemachtigde: ing. B. Hackert).

Procesverloop

Bij besluit van 9 mei 2017 heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor de realisatie van 6 appartementen in een (voormalig) kantoor op het adres [straatnaam 1] [huisnummer 1] te Roermond.
Verzoeksters hebben tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij hebben tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2017. Verzoeksters hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich eveneens laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Vergunninghouder is in persoon verschenen, samen met zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) – voor zover hier van belang – kan, indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Aan de eerste twee in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb geformuleerde formele vereisten is voldaan, nu bezwaar is gemaakt tegen het besluit van 9 mei 2017 ter zake waarvan een voorlopige voorziening is gevraagd en deze rechtbank bevoegd is om van de (eventuele) hoofdzaak kennis te nemen. Tevens is de voorzieningenrechter van oordeel dat voldoende aanleiding is om aan te nemen dat verzoeksters een spoedeisend belang hebben aangezien niet reeds op voorhand kan worden geconcludeerd dat zij zonder enig nadeel de beslissing op bezwaar kunnen afwachten. Op dit moment vinden er immers bouwwerkzaamheden plaats op het perceel.
Tot het treffen van een voorlopige voorziening zal in het algemeen slechts aanleiding bestaan, indien op grond van de beschikbare gegevens moet worden geoordeeld dat zonder die voorziening het voor de indiener van een verzoek uit een besluit voortkomend nadeel onevenredig is in verhouding tot het met dat besluit te dienen belang. Daarbij gaat het om een afweging van de belangen van de indiener van het verzoek bij een onverwijlde voorziening tegen de belangen die zijn gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard en niet bindend in de bodemprocedure.
2. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
3. Verzoekster 1 is eigenaresse van het belendende pand nummer [huisnummer 2] . Verzoekster 2 behartigt de belangen van de eigenaren van de appartementen aan de achter de [straatnaam 1] gelegen [straatnaam 2] .
4. De voorzieningenrechter is in dit kader van oordeel dat verzoeksters als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt nu zij allen op korte afstand wonen van en, in meer of mindere mate, zicht hebben op het bouwplan.
5. Ter zitting is verzoeksters voorgehouden dat het door hen ingediende nadere stuk van 11 september 2017 op grond van artikel 8:83, eerste lid, van de Awb te laat is ingediend. Nu zowel de gemachtigden van verweerder als die van vergunninghouder te kennen hebben gegeven dit stuk te hebben ontvangen en inhoudelijk hierop (hebben) kunnen reageren, zal de voorzieningenrechter dit stuk toelaten tot de gedingstukken.
6. Vergunninghouder is eigenaar van het pand aan de [straatnaam 1] nummer [huisnummer 1] te Roermond. Op het perceel rust, ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Binnenstad Roermond“ (het bestemmingsplan), de enkelbestemming “Gemengd - 1” en de dubbelbestemmingen “Waarde-archeologie historische kern” en “Waarde-beschermd stadsgezicht".
7. Bij besluit van 9 mei 2017 heeft verweerder vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor de realisatie van 6 appartementen in dit pand.
Verweerder heeft de vergunning verleend op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, aanhef, onder a, aanhef en ten eerste, van de Wabo. Daarnaast ziet de omgevingsvergunning op het slopen, vestoren, verplaatsen of in enig aanzicht wijzigen van een beschermd monument of het herstellen, gebruiken of laten gebruiken van een beschermd monument op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht op grond van artikel 2.2, eerste lid, onder b, van de Wabo.
8. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en onder c, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
(…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan (…).
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, b en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
(…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan (…).
Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo wordt, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening.
Ingevolge artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo wordt, in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid, onder c, en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
In artikel 2.12 van de Wabo is (voor zover hier relevant) het volgende bepaald:
1.
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Op grond van artikel 8.1.1, onder a, van de planregels zijn de voor ‘Gemengd – 1” aangewezen gronden (onder meer) bestemd voor woondoeleinden, met bijbehorende voorzieningen zoals tuinen en erven, alsmede aan huis verbonden beroepen.
Op grond van artikel 19.1, onder a, van de planregels, zijn de voor ‘Wonen - 2’ aangewezen gronden (onder meer) bestemd voor woningen in gestapelde vorm, alsmede aan huis verbonden beroepen.
9. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de met het bouwplan voorziene bewoning in gestapelde vorm, waarvan volgens verweerder sprake is, in strijd is met het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan moet naar het oordeel van de voorzieningenrechter zo worden gelezen dat bewoning in gestapelde bouw alleen mogelijk is in de gebieden waar de bestemming “Wonen – 2” geldt. Hierbij wordt nog in aanmerking genomen dat, anders dan verweerder ter zitting heeft betoogd, het begrip woondoeleinden niet zo ruim moet worden opgevat dat hieronder alle vormen van wonen vallen. Daarbij komt dat, zoals verweerder eveneens desgevraagd ter zitting heeft bevestigd, in feite sprake is van een complete functiewijziging nu de kantoorfunctie in zijn geheel vervalt.
Nu op het perceel niet de bestemming “Wonen – 2” rust en geen sprake is van een medebestemming, moet het ervoor worden gehouden dat de realisatie van meerdere (gestapelde) wooneenheden ter plaatse van het perceel niet is toegestaan. Hoewel geen sprake is van een identieke zaak, heeft de voorzieningenrechter voor zijn oordeel aansluiting gezocht bij de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 december 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4407, i.h.b. r.o. 3.1.).
10. Op grond van het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bestreden besluit in de bezwaarprocedure niet ongewijzigd in stand kan blijven. Verweerder zal moeten bezien of het in dit concrete geval tot de mogelijkheden behoort om met toepassing van een andere, verdergaande afwijkingsbevoegdheid, waarbij gewezen wordt op het bepaalde in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten derde, van de Wabo medewerking te verlenen aan het vergunnen van het bouwplan. In het feit dat hiertoe een uitgebreide procedure dient te worden doorlopen en de aanvraag dient te worden voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing, ziet de voorzieningenrechter aanleiding het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen en het bestreden besluit te schorsen tot zes weken na de beslissing op bezwaar.
11. Aan een bespreking van de overige door verzoeksters aangevoerde gronden, komt de voorzieningenrechter onder deze omstandigheden niet meer toe.
12. Tenslotte overweegt de voorzieningenrechter dat aan vergunninghouder, mede ook gelet op zijn belangen, enige tijd wordt gegund om (uitsluitend) het pand wind- en waterdicht te maken, dit ter voorkoming van schade. Vergunninghouder mag (vervolgens) geen bouwwerkzaamheden meer verrichten, nu de bouwtitel daarvoor door de schorsing is komen te vervallen.
13. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeksters het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
14.De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeksters gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,-en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek toe;
- schorst het bestreden besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar, met dien verstande dat het vergunninghouder binnen twee weken na verzending van deze uitspraak wordt toegestaan om het pand wind- en waterdicht te maken;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 333,- aan verzoeksters te
vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeksters tot een bedrag van
€ 990,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.A. Debets, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
13 september 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 13 september 2017

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.