Overwegingen
1. Bij het primaire besluit heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning voor het realiseren van een tijdelijke zonneweide – kort gezegd – geweigerd op de grond dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, dat ter plaatse slechts een golfbaan toestaat, en niet wordt voldaan aan de voorwaarden van de in artikel 52.4 van het bestemmingsplan neergelegde afwijkingsbevoegdheid voor grootschalige zonne-energiesystemen.
2. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit en een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend. Verzoekster heeft bestreden dat zij niet voldoet aan de afwijkingsbevoegdheid en hiertoe een beroep gedaan op een door een deskundig bureau opgemaakt landschappelijk inpassingsplan waarin wordt geconcludeerd dat de voorgenomen zonneweide door het nemen van diverse maatregelen landschappelijk en ecologisch inpasbaar is. De commissie ruimtelijke kwaliteit heeft de landschappelijke- en natuuraspecten en de ecologische verbindingen betrokken en verweerder geadviseerd de omgevingsvergunning te verlenen.
3. Bij uitspraak van 31 oktober 2018 heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat verweerder zich, gelet op hetgeen verzoekster heeft aangevoerd, niet zonder (nadere) onderbouwing op het standpunt kan stellen dat de voorgenomen zonneweide de natuur- en landschapswaarden onevenredig zal schaden en daarom niet wordt voldaan aan de afwijkingsbevoegdheid. Aan het primaire besluit kleeft een motiveringsgebrek. De voorzieningenrechter heeft hierin aanleiding gezien om het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe te wijzen en verweerder op te dragen om met inachtneming van deze uitspraak uiterlijk op 6 november 2018 een beslissing op het bezwaar van verzoekster dan wel een gewijzigd primair besluit te nemen. De voorzieningenrechter heeft verder overwogen dat het opnemen van een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid in een bestemmingsplan inhoudt dat het eventuele gebruik daarvan in beginsel in overeenstemming moet worden geacht met een goede ruimtelijke ordening. De afweging van de belangen die spelen bij de vraag of de betrokken locatie als een mogelijke geschikte locatie voor de aanleg van een zonneweide heeft te gelden, heeft reeds bij de vaststelling van het bestemmingsplan plaatsgevonden en kan bij de besluitvorming dan ook in beginsel niet meer aan de orde komen. Verweerder dient dit bij het nemen van de beslissing (op bezwaar) in aanmerking te nemen. De voorzieningenrechter heeft verder nog overwogen dat de voorlopige voorziening die verzoekster heeft verzocht, te weten te bepalen dat alsnog een omgevingsvergunning wordt verleend, te verstrekkend van aard is en om die reden niet wordt toegewezen.
4. Bij het gewijzigde primaire besluit heeft verweerder wederom de gevraagde omgevingsvergunning geweigerd omdat niet wordt voldaan aan de voorwaarden van de afwijkingsbevoegdheid. Verweerder heeft hiertoe met name overwogen dat uit de toelichting op het ‘Reparatie- en veegplan Buitengebied Leudal 2016’ (het bestemmingsplan) volgt dat de planwetgever een dusdanig grote zonneweide op die locatie niet voor ogen had. Bij de gedachte achter de afwijkingsmogelijkheid kan geen aansluiting worden gevonden. Bovendien tast in de visie van verweerder de zonneweide de natuur- en landschapswaarden van het betrokken gebied en het omliggende gebied onevenredig aan. Verweerder heeft dit standpunt onderbouwd met een rapport van Heusschen Copier van 5 november 2018.
5. Het bezwaar van verzoekster tegen het primaire besluit heeft op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb van rechtswege mede betrekking op het gewijzigde primaire besluit. Verzoekster heeft wederom een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend. Hierin heeft zijn zich op het standpunt gesteld dat uit de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter volgt dat moet worden uitgegaan van een goede ruimtelijke ordening en verweerder deze daarom ten onrechte in het gewijzigde primaire besluit nog ter discussie stelt. De inhoud van het door verzoekster ingebrachte landschappelijke inpassingsplan wordt in het gewijzigde primaire besluit onvoldoende weerlegd en in de visie van verzoekster is nog altijd niet gebleken dat sprake is van een onevenredige aantasting van de natuur- en landschapswaarden. In dit verband heeft verzoekster de deskundigheid van Heusschen Copier op het natuurvlak in twijfel getrokken en het standpunt ingenomen dat de commissie ruimtelijke kwaliteit Leudal wel over die deskundigheid beschikte. Op grond van het vorenstaande verzoekt zij de voorzieningen-rechter om het gewijzigde primaire besluit te schorsen en te bepalen dat haar alsnog een omgevingsvergunning wordt verleend en dat die uitspraak in de plaats treedt van het gewijzigde primaire besluit dan wel om een andere maatregel te treffen die de voorzieningenrechter rechtvaardig acht. In verband met het verstrijken van de termijn om subsidie aan te vragen op 8 november 2018 en het feit dat zij daarbij over een omgevingsvergunning dient te beschikken, vraagt zij om vandaag nog uitspraak te doen.
6. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
7. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, onder meer indien tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
8. De voorzieningenrechter stelt vast dat aan de in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb geformuleerde formele vereisten is voldaan. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit en deze rechtbank kan bevoegd worden om van de hoofdzaak kennis te nemen. Onder verwijzing naar rechtsoverweging 6 van de uitspraak van 31 oktober 2018 is de voorzieningenrechter voorts van oordeel dat het spoedeisende belang bij het onderhavige verzoek genoegzaam is aangetoond.
9. Uit artikel 8:83, derde lid, van de Awb volgt dat indien een verzoek kennelijk niet toewijsbaar is, de voorzieningenrechter uitspraak kan doen zonder dat het verzoek op een zitting is behandeld. Voorts volgt uit het vierde lid van artikel 8:83 dat indien onverwijlde spoed dat dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad, de voorzieningenrechter ook in andere gevallen uitspraak kan doen zonder voorafgaande zitting. Gelet op die bepalingen is de voorzieningenrechter van oordeel dat het aangewezen is vandaag uitspraak te doen zonder dat het verzoek ter zitting is behandeld.
10. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
11. De voorzieningenrechter overweegt ten eerste dat het buiten de grenzen van zijn bevoegdheid gaat om, zoals verzoekster heeft gevraagd, aan haar de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen en te bepalen dat zijn uitspraak in de plaats treedt van het gewijzigde primaire besluit. Die bevoegdheid, neergelegd in artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Awb, is immers niet van overeenkomstige toepassing verklaard op de voorlopige voorzieningsprocedure. Voor zover verzoekster beoogt dat de voorzieningenrechter bepaalt dat verweerder vandaag nog een omgevingsvergunning aan haar verleent, zou dat in strijd zijn met het vereiste dat een te treffen voorziening een voorlopig karakter moet hebben. Voorts staat aan zodanige voorziening in de weg dat de bestuursrechter, ook in een bodemzaak, slechts in uitzonderingsgevallen na vernietiging van een afwijzing van een aanvraag om een omgevingsvergunning, zelf de gevraagde omgevingsvergunning kan verlenen of kan bepalen dat het betrokken bestuursorgaan die vergunning dient te verlenen in gevallen waarin het bestuursorgaan ter zake over beslissingsruimte beschikt. In dit geval betreft de aanvraag de aanleg van een tijdelijke zonneweide in strijd met het bestemmingsplan en waarop een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid van toepassing is waarbij verweerder beslissingsruimte heeft. Slechts als sprake is van uitzonderlijke omstandigheden kan in zo’n geval grond bestaan om een uitspraak te doen als door verzoekster beoogd. Reeds omdat niet is uitgesloten dat door vergunningverlening derden in hun belangen zouden worden geschaad en dezen, als dat het geval is, niet in de gelegenheid zijn geweest om die belangen naar voren te brengen, laat staan te onderbouwen, ziet de voorzieningenrechter thans geen enkele ruimte om te concluderen dat van uitzonderlijke omstandigheden als zojuist bedoeld sprake is. Nu de voorzieningenrechter op dit moment voorts geen minder verregaande maatregel ziet waarbij verzoekster, gelet op het feit dat de termijn voor een subsidieaanvraag morgen verstrijkt, baat zou kunnen hebben, acht hij geen andere uitspraak mogelijk dan afwijzing van het verzoek om voorlopige voorziening. Dit betekent tevens dat niet wordt toegekomen aan een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het gewijzigde primaire besluit.
12. Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter dat hij zich realiseert dat in een geval als het voorliggende niet bij de rechter is af te dwingen dat het (beweerdelijke) nadeel van een onrechtmatige weigering van een omgevingsvergunning wordt voorkomen. Het wettelijke stelsel van rechtsbescherming biedt daarvoor nu eenmaal geen ruimte. Dat betekent overigens niet zonder meer dat bedoeld nadeel uiteindelijk voor rekening van verzoekster komt. Indien immers als gevolg van een onherroepelijk uitspraak van de bestuursrechter, of anderszins, komt vast te staan dat verweerders besluitvorming onrechtmatig was, dient de daardoor geleden schade in beginsel door verweerder te worden vergoed en kan nakoming van die eventuele verplichting bij de rechter worden afgedwongen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.