ECLI:NL:RBLIM:2018:10688

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 november 2018
Publicatiedatum
14 november 2018
Zaaknummer
03-661046-16
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering door winkelmedewerkster in dienstbetrekking met taakstraf als gevolg

Op 14 november 2018 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een winkelmedewerkster die werd beschuldigd van verduistering. De verdachte, geboren te [geboortegegevens verdachte] en wonende te [adresgegevens verdachte], werd bijgestaan door haar advocaat mr. F.A. Dronkers. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 31 oktober 2018, waarbij de verdachte en haar raadsman aanwezig waren. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten gepresenteerd. De tenlastelegging, die als bijlage aan het vonnis was gehecht, betrof het verduisteren van een geldbedrag in de periode van 9 februari 2011 tot en met 21 oktober 2015, terwijl de verdachte als winkelmedewerkster in dienst was bij [bedrijf]. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging voldoende feitelijk was omschreven en verwierp de verweren van de raadsman.

De rechtbank achtte het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, mede op basis van de bekennende verklaringen van de verdachte en de aangifte van [benadeelde] namens [bedrijf]. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk een geldbedrag, dat toebehoorde aan [bedrijf], wederrechtelijk zich had toegeëigend. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten.

Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de lange pleegperiode van bijna vijf jaar en de impact van de verduistering op zowel de onderneming als de persoonlijke relaties van de verdachte. De rechtbank legde een taakstraf op van 120 uur, waarvan 60 uur voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Tevens werd vastgesteld dat de redelijke termijn van berechting was overschreden, wat in het voordeel van de verdachte werd verwerkt in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/661046-16
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 14 november 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. F.A. Dronkers, advocaat kantoorhoudende te Roermond.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 31 oktober 2018. De verdachte en haar raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte een geldbedrag in dienstbetrekking heeft verduisterd dan wel heeft witgewassen.

3.De geldigheid van de dagvaarding

De raadsman heeft betoogd dat de tenlastelegging met betrekking tot het primair ten laste gelegde nietig is, nu het bestanddeel “anders dan door misdrijf” onvoldoende feitelijk is omschreven. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman eveneens bepleit dat de tenlastelegging nietig is, aangezien het bestanddeel “gebruik heeft gemaakt” onvoldoende feitelijk is omschreven.
Deze betogen slagen niet. De rechtbank overweegt daartoe als volgt:
De tenlastelegging moet omschrijven op welke wijze de verdachte het goed onder zich heeft gekregen. De enkele omschrijving dat dit “anders dan door misdrijf” was, is volgens vaste rechtspraak inderdaad onvoldoende feitelijk. De tenlastelegging vermeldt echter ook dat de verdachte het geld “als winkelmedewerkster” onder zich had. Deze nadere omschrijving is naar het oordeel van de rechtbank wel voldoende feitelijk. Voor zover de raadsman heeft willen betogen dat ook de wijze van verduistering nader dient te worden omschreven, merkt de rechtbank op dat dit volgens vaste rechtspraak niet is vereist. De woorden “wederrechtelijk zich heeft toegeëigend” hebben namelijk voldoende feitelijke betekenis. De verdachte wordt zo immers duidelijk genoeg verweten dat zij als heer en meester over andermans geld heeft beschikt, zonder dat zij daartoe gerechtigd was.
Hetzelfde geldt voor het bestanddeel “gebruik heeft gemaakt” in het subsidiair ten laste gelegde. Voor een tenlastelegging inzake witwassen is niet vereist dat de gedraging nader wordt omschreven met feitelijke handelingen.
De rechtbank verwerpt derhalve de verweren van de raadsman.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft gevorderd dat het primair ten laste gelegde kan worden bewezenverklaard.
De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd.
4.2
Het oordeel van de rechtbank [1]
Evenals de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Omdat verdachte bij de politie en ter terechtzitting van 31 oktober 2018 dit feit heeft bekend en haar raadsman geen vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen, te weten:
- de bekennende verklaringen van verdachte ter terechtzitting en bij de politie; [2]
- de aangifte van [benadeelde] , namens [bedrijf] . [3]
4.3
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
in de periode van 9 februari 2011 tot en met 21 oktober 2015 te Herten, opzettelijk een hoeveelheid geld, die toebehoorde aan [bedrijf] , en welk goed verdachte uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking, te weten als winkelmedewerkster, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
primair:verduistering gepleegd door haar die het goed uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 120 uur.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft in het kader van de strafoplegging verzocht rekening te houden met het motief van verdachte en het lange tijdsverloop alsmede met het feit dat verdachte inzicht heeft getoond in en verantwoordelijkheid heeft genomen voor haar gedrag. Verdachte heeft openheid van zaken gegeven en komt al bijna drie jaar haar afbetalingsregeling na, die ook nog ruim drie jaar zal voortduren. Gelet op deze omstandigheden heeft de raadsman verzocht de door de officier van justitie gevorderde taakstraf te matigen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft bijna vijf jaar lang geld uit de kassa van haar werkgever weggenomen. Zij wist dit al die tijd verborgen te houden, door negatieve transacties aan te slaan. Pas toen de dochter van werkgevers toevallig zag dat zij briefgeld wegnam, kwam deze langdurige en grootschalige verduistering aan het licht. Relatief kleine bedragen telden op tot tienduizenden euro’s. De verdachte heeft zo niet alleen een onderneming financieel benadeeld, maar ook het onderlinge vertrouwen ernstig geschaad. Zij was in de ogen van haar werkgevers een loyale werknemer en een trouwe vriendin. De verduistering heeft dus zowel professioneel als persoonlijk een grote impact gehad.
Verdachte heeft met het geld van haar werkgever enerzijds de maandelijkse tekorten van haar gezin aangevuld en anderzijds tijdens activiteiten met haar werkgeefster in wezen boven haar stand geleefd. In haar gesprek met de reclassering heeft zij aangegeven dat zij nog worstelt met haar intense gevoelens van schaamte. De reclassering concludeert verder dat er (bijna) geen problematische leefgebieden zijn, ziet dus geen noodzaak voor interventies of toezicht en adviseert daarom een (deels voorwaardelijke) taakstraf zonder bijzondere voorwaarden. De rechtbank acht deze strafsoort – met de officier van justitie en de
raadsman – eveneens passend, gelet op enerzijds de lange pleegperiode en het hoge bedrag en anderzijds de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Verdachte benadrukt telkens hoezeer dit alles haar spijt en heeft de daad ook bij het woord gevoegd: vanaf 1 januari 2016 betaalt zij maandelijks € 750,00 en jaarlijks nog eens een extra bedrag van € 1.000,00 terug aan haar voormalig werkgever. Zij neemt dus ook in financieel opzicht verantwoordelijkheid voor haar gedrag. De rechtbank waardeert die inspanningen, maar constateert ook dat deze situatie risicovol is. Verdachte heeft namelijk verklaard hoe zwaar deze last op haar gezin drukt. De reclassering beschouwt haar financiën dan ook als enige risicofactor. De belangrijkste reden voor de verduistering bestaat waarschijnlijk nog minstens tot 1 januari 2022. Hoewel verdachte haar schuld al bijna drie jaar trouw aflost, acht de rechtbank een voorwaardelijk strafdeel dus toch noodzakelijk.
De rechtbank stelt tot slot vast dat de redelijke termijn van berechting is overschreden. De verdachte is op 18 januari 2016 verhoord door de politie. Daaraan kon zij in redelijkheid de verwachting ontlenen dat het openbaar ministerie een strafvervolging zou instellen. De rechtbank doet uitspraak op 14 november 2018, dus de overschrijding beloopt bijna tien maanden. De rechtbank zal deze overschrijding in het voordeel van verdachte verwerken in de strafmaat, omdat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die haar rechtvaardigen.
Alles overwegend zal de rechtbank aan verdachte opleggen een taakstraf voor de duur van 120 uur, waarvan 60 uur voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 321 en 322 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 4.3 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 5 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.P.J. van de Pasch, voorzitter, mr. A.K. Kleine en
mr. L. Feuth, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.M.E. de Beukelaer, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 14 november 2018.
mr. A.K. Kleine is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
zij in of omstreeks de periode van 9 februari 2011 tot en met 21 oktober 2015 te Herten, in de gemeente Roermond, in elk geval in Nederland, opzettelijk een hoeveelheid geld (van in totaal ongeveer 90.257,20 euro), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [bedrijf] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) goed(eren) verdachte uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking, te weten als winkelmedewerkster, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
zij in of omstreeks in de periode van 9 februari 2011 tot en met 21 oktober 2015, te Herten, in de gemeente Roermond, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld (van in totaal ongeveer 90.257,20 euro), heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld (van in totaal ongeveer 90.257,20 euro), gebruik heeft gemaakt, terwijl zij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg district Noord- en Midden-Limburg basisteam Roermond, proces-verbaalnummer PL2300-2015222999 gesloten d.d. 27 januari 2016, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 460.
2.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 18 januari 2016, pagina 402-405.
3.Proces-verbaal van Aangifte d.d. 3 december 2015, pagina 3-7.